201506504/2/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Westwoud, gemeente Drechterland (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2015 in zaak nr. 14/4233 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Drechterland.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar
[appellant A], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door M.H.B. Groefsema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 8 juni 2016, nr. 201506504/1/A2, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van die tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van
10 september 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het besluit van 10 september 2014 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank heeft in het door het college overgelegde advies van Langhout & Wiarda van 16 april 2014 en de aanvulling daarop van 27 juni 2014 aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat die adviezen onvoldoende zijn om de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 10 september 2014 in stand te laten.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om de onder 5.2 en 5.3 in die uitspraak vastgestelde gebreken in het besluit van 10 september 2014 binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen. Het college diende daartoe dat besluit alsnog toereikend te motiveren dan wel een ander besluit te nemen. De uitkomst daarvan diende het college aan de Afdeling mede te delen.
3. De tussenuitspraak verplicht, gelet op artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, de gebreken te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De in de tussenuitspraak opgenomen termijn, die liep tot en met 28 september 2016, is ongebruikt verstreken. Het college heeft geen nieuwe motivering dan wel nieuw besluit aan de Afdeling doen toekomen en evenmin anderszins een reactie op voormelde opdracht gegeven.
Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding het hoger beroep van [appellant] gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 10 september 2014 in stand zijn gelaten, te vernietigen. Voorts ziet de Afdeling aanleiding het college met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb op te dragen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere week dat het college in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2015 in zaak nr. 14/4233, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 september 2014 in stand zijn gelaten;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Drechterland op om binnen 10 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016 is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Drechterland aan [appellanten] een dwangsom verbeurt voor elke week waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 1.000,00 (zegge: duizend euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Drechterland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.032,90 (zegge: duizendtweeëndertig euro en negentig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Drechterland aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Buuren
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
609.