ECLI:NL:RBNHO:2021:4946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
15-015451-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meerdere diefstallen, bedreiging en belediging met advies voor ISD-maatregel

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten had gepleegd, waaronder diefstal, bedreiging en belediging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de diefstal van een kettingzaag en andere goederen, bedreiging van politieambtenaren en belediging van een ambtenaar in functie. De feiten vonden plaats in de gemeente Zaanstad en Purmerend, met een reeks van incidenten die zich uitstrekte van november 2019 tot januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft geoordeeld dat er geen wettelijke vereisten waren om de ISD-maatregel op te leggen, ondanks het advies daartoe. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden, en heeft de verdachte de kans gegeven om zijn leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de politie tot schadevergoeding is toegewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-015451-20 + 15-253804-20 (ttzgev) + 15-243553-19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 januari 2021 en 4 juni 2021 in de zaken tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15-015461-20, hierna: zaak A
1. primair
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een kettingzaag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een kettingzaag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen die kettingzaag uit de winkelvoorraad heeft gepakt en onder zijn kleding heeft verborgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad politieambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je
spugen! en/of kankerlijer, ik neuk je moeder, nog een keer stelletje kankerleijers, ik
neuk je in je kont, maak me los dan maak ik je af, doe die boeien af dan, ik ga je
moeder verkrachten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk een ambtenaar van politie, te weten hoofdagent [benadeelde 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "die aap moet die grijns van zijn gezicht
halen, zijn gezicht staat mij niet aan, ik wil dat hij hier weggaat", althans woorden
van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Purmerend, in/uit een winkel aan het [adres] , een eau de toilette (merk Van Gils), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan 'Etos', heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Purmerend, in/uit een winkel aan het [adres] vijf pakken vlees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan "Deen", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
hij op of omstreeks 7 december 2019 te Purmerend, in/uit een winkel aan het [adres] , een of meer scheermesjes (merk Gillette), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan "Deen", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Zaandijk, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een cel in het politiebureau, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politie Zaanstad toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
8
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een poort en/of een schutting van een woning aan de [adres] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 5]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.
Parketnummer 15-253804-20, hierna zaak B:
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Purmerend, een fiets (een grijze Giant Triple X) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 primair en 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Feit 1 primair
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat uit de aangifte blijkt dat de verdachte in de war was. De verdachte zelf zegt dat het een geintje was. De verdachte had dus geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen sprake is van een voltooid delict, omdat de verdachte nog in het gangpad van de winkel stond toen hij de zaag liet vallen.
Feit 5
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er zijn geen camerabeelden van of getuigenverklaringen over wegnemingshandelingen van de verdachte in de Deen. De verdachte komt met een alternatief scenario: hij heeft verklaard dat hij de goederen heeft gekregen van zijn vriendin.
Feit 6
Naast de aangifte is er als tweede bewijsmiddel slechts een proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant heeft verklaard dat de persoon op een foto van de beveiligingscamera een zeer sterke gelijkenis vertoont met de persoon die hij ambtshalve kent als [de verdachte] De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een zeer sterke gelijkenis niet hetzelfde is als een herkenning en dat daarom dit proces-verbaal niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Nu slechts de aangifte resteert, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Feit 8
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Niemand heeft daadwerkelijk gezien dat de verdachte de poort heeft vernield en de verdachte ontkent dat hij de vernieling heeft gepleegd.
De raadsman heeft aangegeven dat de feiten 2, 3, 4 en 7 bewezen verklaard kunnen worden.
Zaak B
Ook het in zaak B ten laste gelegde feit kan volgens de raadsman worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 primair en 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de kettingzaag in de winkel in zijn broek heeft gestoken en zijn jas om zijn middel heeft geslagen, over de kettingzaag heen. Uit deze handelingen van de verdachte, die naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het wegnemen van de zaag, volgt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte heeft de zaag immers in de winkel in zijn broek verborgen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door in de winkel de kettingzaag in zijn broek te verstoppen, zich een zodanige feitelijke heerschappij over de kettingzaag heeft verschaft dat de wegneming daarvan als voltooid heeft te gelden. Daarmee kan het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
Feit 5
De verdachte is op 16 november 2019 op heterdaad betrapt op winkeldiefstal bij de Etos en daarvoor aangehouden. In de tas die de verdachte bij zich droeg zaten vijf pakken vlees van supermarkt Deen. In de straat waar de Etos zich bevindt, bevindt zich ook een filiaal van Deen. Desgevraagd heeft een medewerker van dit filiaal laten weten dat uit de computergegevens van de voorraden van vlees in de winkel bleek dat precies deze vijf pakken vlees uit de winkelvoorraad misten. In dit licht bezien acht de rechtbank het alternatieve scenario van de verdachte, dat hij de pakken vlees van zijn vriendin had gekregen, niet aannemelijk.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van herkenning tot het bewijs kan bijdragen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de verbalisant ambtshalve goed bekend is met de verdachte en op grond hiervan sterke gelijkenis ziet tussen de persoon op de beelden en de verdachte. Daarbij benoemt hij ook een specifiek kenmerk van de verdachte, namelijk zijn opvallende platte kin. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bevindingen in het proces-verbaal niet anders kunnen worden aangemerkt dan als een herkenning van de verdachte.
Feit 8:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de betreffende avond bij de woning van de aangeefster is geweest en dat zij hem niet binnen wilde laten. De verdachte heeft vervolgens een staaf gepakt en volgens de aangeefster en haar vriend heeft hij zich toen naar de achterkant van de woning begeven. Daar is de poort behorend bij de woning van de aangeefster beschadigd. De aangeefster hoorde herrie vanuit de achtertuin en herkende de stem van de verdachte. De getuige [getuige] heeft een man in de steeg bij de woning gezien en geen andere personen in de buurt gezien.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die zich die avond heeft schuldig gemaakt aan de beschadiging van de poort.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair en 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en in zaak B te laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A
1. primair
hij op 17 januari 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, een kettingzaag, die toebehoorde aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 17 januari 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, politieambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met
- verkrachting, en
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- zware mishandeling,
door die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je
spugen!, ik neuk je in je kont, maak me los dan maak ik je af, doe die boeien af dan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op 17 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar van politie, te weten hoofdagent [benadeelde 4] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "die aap moet die grijns van zijn gezicht halen, zijn gezicht staat mij niet aan, ik wil dat hij hier weggaat", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4
hij op 16 november 2019 te Purmerend, uit een winkel aan het [adres] , een eau de toilette (merk Van Gils), toebehorende aan 'Etos', heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op 16 november 2019 te Purmerend, uit een winkel aan het [adres] vijf pakken vlees, toebehorende aan "Deen", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
hij op 7 december 2019 te Purmerend, uit een winkel aan het [adres] , scheermesjes (merk Gillette), toebehorende aan "Deen", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
hij op 26 januari 2020 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een cel in het politiebureau, toebehorende aan politie Zaanstad, onbruikbaar heeft gemaakt;
8
hij op 26 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een poort behorend bij een woning aan de Poortstraat nummer 8, welke aan [benadeelde 5] toebehoorde, heeft beschadigd.
Zaak B
hij op 8 oktober 2020 te Purmerend, een fiets (een grijze Giant Triple X), toehorende aan [benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn/haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
1 primair, 4, 5, 6: telkens:
Diefstal.
2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met verkrachting en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
3:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
7:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
8:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Zaak B
Diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bij het onbruikbaar maken van de politiecel (zaak A, feit 7) heeft gehandeld uit overmacht, omdat er geen toilet in de cel was en dat de arrestantenwacht naar aanleiding van een verzoek om van een toilet gebruik te maken tegen de verdachte zei dat ze hem niet konden helpen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte heeft niet alleen zijn behoefte gedaan in de cel, maar ook zijn uitwerpselen over de celdeur en de intercom uitgesmeerd. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op overmacht toe.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het al ondergane voorarrest, en een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die ook zijn opgelegd onder parketnummer 15-243553-19. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het thans, met ondersteuning vanuit de gemeente, goed gaat met de verdachte. Hij heeft sinds het laatste feit geen nieuwe feiten meer gepleegd. In geval hij weer vast komt te zitten zal hij zijn woning kwijtraken, waardoor de recente positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte teniet zullen worden gedaan.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een korte periode een reeks van heel vervelende strafbare feiten gepleegd. Zo heeft de verdachte meerdere diefstallen gepleegd en hiermee de slachtoffers financiële schade en hinder bezorgd. Daarnaast heeft de verdachte een poort beschadigd en een politiecel onbruikbaar gemaakt. In alle gevallen heeft de verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Ook heeft de verdachte politieambtenaren die gewoon hun werk deden bedreigd en beledigd. Dit getuigt van een gebrek aan respect voor de betrokken verbalisanten en voor het door de politie vertegenwoordigde gezag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 18 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte, in elk geval ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, kampte met een ernstige GHB-verslaving en dat dit een belangrijke factor is geweest die heeft geleid tot het delictgedrag. Hulpverlening is dus noodzakelijk.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 14 december 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard.
Het rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
[de verdachte] heeft het afgelopen jaar laten zien ongevoelig te zijn voor justitiële voorwaarden. Alleen bij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel verwachten wij de nodige gedragsverandering te kunnen bereiken.
Op de terechtzitting van 12 januari 2021 is geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten om de geadviseerde ISD- maatregel te kunnen opleggen. Ook was gebleken dat de verdachte inmiddels had laten zien dat hij wil veranderen en dat hij op korte termijn in een kliniek zou worden opgenomen in verband met zijn verslavingsproblematiek. Dit was aanleiding om de reclassering nader te laten rapporteren over de mogelijkheid van een afdoening met bijzondere voorwaarden.
In het nadere rapport van 19 maart 2021 beschrijft de reclassering dat de verdachte voortijdig de kliniek heeft verlaten en inmiddels weer verdovende middelen zou gebruiken. De reclassering handhaaft haar eerdere advies en in het geval oplegging van de ISD-maatregel niet mogelijk is, adviseert zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en het lopende toezicht onder parketnummer 15-243553-19 niet ten uitvoer te leggen.
De verdachte heeft op de zitting van 4 juni 2021 verklaard dat hij uit de kliniek was weggegaan omdat er geen behandeling plaatsvond, dat hij daarna eenmalig een terugval in GHB-gebruik heeft gehad maar sindsdien niet meer. Hij heeft zijn woning kunnen behouden, ontvangt een uitkering en kan werken bij Actief Talent.
Zowel op de terechtzitting van 12 januari 2021 als op de terechtzitting van 4 juni 2021 is [persoonlijk begeleider] , de persoonlijke begeleider van de verdachte vanuit de gemeente, als getuige gehoord. Hij heeft op de terechtzitting van 4 juni jl. onder meer als volgt verklaard:
Het is met de betrokkene nog nooit zo goed gegaan als de laatste vier maanden. De problematiek van de betrokkene is niet gemakkelijk, maar hij doet zijn best. De positieve ontwikkeling is nog heel pril, maar ik ben trots op hem. Het kwijtraken van zijn huisvesting zou desastreus zijn. Zoals het nu gaat zou hij ambulant behandeld kunnen worden. Aan de begeleiding vanuit de gemeente zit geen tijdslimiet. Ik schrok niet van de terugval, het is onderdeel van het proces en meestal nodig om stappen te maken. Wij kunnen hem daarin ondersteunen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat, hoewel pril, er een positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte is ingezet. De verdachte heeft zich ingezet voor gedragsverandering. Ondanks dat hij de klinische behandeling die hij onderging niet heeft afgerond, heeft dit – voor zover bekend – niet geleid tot het plegen van nieuwe strafbare feiten. Hij heeft een huis, een uitkering en dagbesteding. Daarbij heeft hij op meerdere terreinen hulp vanuit de gemeente. De rechtbank wil de door de verdachte ingezette weg niet doorkruisen en de verdachte de kans bieden zijn leven weer op de rit te krijgen. Daarom zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, 55 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van voorwaarden noodzakelijk die gelijk zijn aan de voorwaarden die zijn opgelegd bij de eerder voorwaardelijk opgelegd straf.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 175,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering gerekwireerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Gezien de onderbouwing van de vordering kan niet worden vastgesteld dat sprake is van opgelopen geestelijk letsel. Ook de aard en de ernst van de normschending zijn niet zodanig in het oog springend dat daaruit de aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als onderbouwing van de vordering heeft de benadeelde partij aangevoerd dat het incident een dusdanige invloed op hem heeft gehad dat hij moeite had het uit zijn gedachten te bannen en er dus last van had.
In artikel 6:106, eerste lid, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij – voor zover hier relevant – ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan is sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. In beide gevallen zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank kan zich voorstellen dat het handelen van de verdachte impact heeft gehad op de benadeelde. Deze impact is, zo blijkt uit de gegeven onderbouwing, echter niet zodanig geweest dat de benadeelde partij door de bedreigingen geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook zijn de aard en de ernst van de bedreigingen in de gegeven omstandigheden niet zodanig geweest, dat daaruit kan worden afgeleid dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat er geen grondslag is om de gevorderde schade toe te kennen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering; hij kan deze desgewenst nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2
De gemachtigde [gemachtigde] heeft namens de benadeelde partij Politie Noord-Holland, locatie Zaandijk, een vordering tot schadevergoeding van € 50,52 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schoonmaakkosten van de politiecel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 7 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 7 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 december 2019 in de zaak met parketnummer 15-243553-19 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke geldboete van € 225,- Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is 19 oktober 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de afwijzing van de vordering gevorderd, zodat de aan de voorwaardelijk opgelegde straf verbonden bijzondere voorwaarden in stand blijven.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Toch zal de rechtbank de vordering niet toewijzen. Gelet op de beperkte financiële draagkracht van de verdachte acht de rechtbank dit niet opportuun en zal zij de vordering afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 266, 267, 285, 310 en 350 Sr.

10. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair en 2 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 55 (vijfenvijftig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij GGZ reclassering Fivoor te Purmerend op het adres Kwadijkerkoogweg 12. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor zijn middelengebruik. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft opdracht aan GGZ reclassering Fivoor om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, Sr).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Politie Noord-Holland, locatie Zaandijk, geleden schade tot een bedrag van
€ 50,52 (vijftig euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Politie Noord-Holland, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde Politie Noord-Holland, locatie Zaandijk, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50,52 (vijftig euro en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 19 december 2019 in de zaak met parketnummer 15-243553-19 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het in de zaak met parketnummer 15-253804-20 reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2021.
Mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.