ECLI:NL:RBNHO:2021:4753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
C/15/316042 / HA RK
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van kantonrechters mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. J.A.M. Jansen

In deze zaak heeft verzoekster op 6 mei 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de kantonrechters mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. J.A.M. Jansen. Het verzoek tegen mr. Van Oosten-van Smaalen is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend. Verzoekster had eerder op 13 april 2021 een uitstelverzoek ingediend, dat door mr. Van Oosten-van Smaalen was afgewezen. De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster pas na de afwijzing van het uitstelverzoek op de hoogte was van de feiten die aan haar wrakingsverzoek ten grondslag lagen, waardoor het verzoek niet tijdig was ingediend volgens artikel 37 Rv.

Het verzoek tot wraking van mr. Jansen is afgewezen omdat de beslissing van mr. Jansen om het verzoek tot herziening van de afwijzing van het uitstelverzoek af te wijzen, een processuele beslissing is. De wrakingskamer stelt vast dat onvrede over een genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op vooringenomenheid van mr. Jansen. De wrakingskamer concludeert dat het verzoek tot wraking van mr. Jansen ongegrond is.

De rechtbank heeft in haar beslissing verklaard dat het verzoek tot wraking van mr. Van Oosten-van Smaalen niet-ontvankelijk is en het verzoek tot wraking van mr. Jansen wordt afgewezen. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/316042/HA RK
Beslissing van 9 juni 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
gevestigd te [plaats]
verzoekster,
gemachtigde: mr. N. Adrichem (AIG Juristen LLP).
Het verzoek is gericht tegen:

1.mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter

2.
mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 6 mei 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechters mr. Van Oosten-van Smaalen en mr. Jansen in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 8912133 \ CV EXPL 20-10253, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
Mr. Van Oosten-van Smaalen en mr. Jansen hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft eveneens gereageerd. Mr. Jansen heeft desverzocht nog een aanvullende reactie gegeven. Verzoekster heeft hierop nog gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2021. Verzoekster, mr. Van Oosten-van Smaalen, mr. Jansen en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Geen van de partijen hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd. Mr. Van Oosten-van Smaalen heeft in strijd met artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton (hierna: het procesreglement) haar op 13 april 2021 ingediende uitstelverzoek afgewezen. Zowel de directeur als de gemachtigde van verzoekster waren niet in staat om een conclusie van antwoord in te dienen omdat zij beiden wegens een besmetting met het coronavirus in het ziekenhuis waren opgenomen. Mr. Van Oosten-van Smaalen heeft bij haar beslissing ten onrechte andere aanhangige zaken betrokken, waarin verzoekster ook partij is. Door haar is aangenomen dat corona als excuus is gebruikt voor het uitstelverzoek. Op 4 mei 2021 heeft verzoekster om herziening van de beslissing van mr. Van Oosten-van Smaalen verzocht. In strijd met het procesreglement heeft mr. Jansen dit verzoek afgewezen. Zij heeft zich aangesloten bij de argumenten van mr. Van Oosten-van Smaalen.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten in de hoofdzaak:
- mr. Jansen is de kantonrechter die is aangewezen om op de hoofdzaak te beslissen en dus behandelend rechter;
- op 17 februari 2021 heeft verzoekster om uitstel gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord, welk uitstel is verleend tot 17 maart 2021;
- op 15 maart 2021 heeft verzoekster, onder verwijzing naar een andere lopende zaak waarin zij is betrokken, voor een tweede keer om uitstel gevraagd omdat de directeur van verzoekster wegens corona in het ziekenhuis was opgenomen, welk uitstel is verleend tot 14 april 2021;
- daarop heeft de wederpartij in de hoofdzaak bezwaar gemaakt tegen een eventueel volgend uitstel;
- op 13 april 2021 heeft verzoekster opnieuw om uitstel gevraagd omdat 1) de directeur van verzoekster nog steeds wegens corona in het ziekenhuis was opgenomen en 2) de gemachtigde van verzoekster ook met spoed was opgenomen in het ziekenhuis vanwege corona;
- mr. Van Oosten-van Smaalen heeft, bij ontstentenis op dat moment van de behandelend rechter, op het uitstelverzoek beslist en dat afgewezen en heeft bepaald dat op 12 mei 2021 vonnis zal worden gewezen;
- op 4 mei 2021 heeft verzoekster verzocht om het verworpen verzoek om uitstel te herzien; - op 6 mei 2021 heeft mr. Jansen het verzoek afgewezen.
3.3
Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek gericht tegen mr. Van Oosten-van Smaalen op 6 mei 2021 ingediend, waaraan de afwijzende beslissing van het op 13 april 2021 ingediende uitstelverzoek ten grondslag ligt. Kort na 13 april 2021 moet verzoekster bekend zijn geworden met het feit dat mr. Van Oosten-van Smaalen met toepassing van artikel 2.9 van het procesreglement geen aanleiding zag om het derde uitstelverzoek toe te wijzen. Zij heeft voorts op 4 mei 2021 eerst het herzieningsverzoek ingediend. Dat betekent dat zij het tegen mr. Van Oosten-van Smaalen gerichte wrakingsverzoek niet heeft ingediend zodra de feiten of omstandigheden haar bekend zijn geworden die zij aan haar verzoek ten grondslag legt. Het verzoek is dus niet tijdig in de zin van artikel 37 Rv. Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Van Oosten-van Smaalen wordt daarom niet in behandeling genomen.
3.4
Ten aanzien van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Jansen stelt de wrakingskamer voorop dat de beslissing van mr. Jansen om het verzoek tot herziening van de beslissing het uitstelverzoek af te wijzen, een processuele beslissing is. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Alleen indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, kan er naar aanleiding van een procesbeslissing grond voor wraking zijn (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoekster hiertoe evenwel onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.5
Op grond van artikel 133 lid 2 Rv kunnen partijen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. In artikel 2.9 van het procesreglement staat daarover het volgende vermeld: “
Voor het verrichten van een proceshandeling zal aan een in het geding verschenen partij een termijn van vier weken worden verleend, die – op verzoek van één der partijen – met één termijn van vier weken kan worden verlengd. Verder uitstel wordt niet verleend, behalve wanneer sprake is van (in beginsel) een eenstemmig verzoek van partijen of op een schriftelijk, gemotiveerd verzoek van één partij op grond van klemmende redenen.
In de brief van 6 mei 2021 heeft mr. Jansen – samengevat – in de eerste plaats uiteengezet hoe mr. Van Oosten-van Smaalen tot haar beslissing is gekomen, hetgeen een weergave is van wat mr. Jansen telefonisch van mr. Van Oosten-van Smaalen heeft begrepen hoe zij tot haar beslissing is gekomen. Verder heeft mr. Jansen in die brief aangegeven dat er geen aanleiding bestaat om de beslissing te herzien, omdat de gronden waarop mr. Van Oosten-van Smaalen de beslissing had genomen, niet waren gewijzigd, althans daarvan was niet gebleken; ook bij de brief van 4 mei 2021 was volgens mr. Jansen geen andere onderbouwing gevoegd.
Uit deze motivering kan enige vooringenomenheid of partijdigheid van de kantonrechter – naar objectieve maatstaven – niet worden afgeleid.
3.6
Het verzoek gericht tegen mr. Jansen is dus ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
verklaart het verzoek tot wraking van mr. Van Oosten-van Smaalen niet-ontvankelijk en wijst het verzoek tot wraking van mr. Jansen af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, mr. Van Oosten-van Smaalen en mr. Jansen en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. H.P. van der Lelie, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Zillinger Molenaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.