ECLI:NL:RBNHO:2021:4749

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
C/15/315014 / HA RK 21/62
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen kantonrechter en rolrechter in civiele procedure

Op 8 juni 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de kantonrechter en de rolrechter in een civiele procedure. Verzoeker had op 7 april 2021 om wraking verzocht, omdat hij meende dat de rechters niet onpartijdig waren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten, omdat dit verzoek kennelijk misbruik van het wrakingsmiddel inhield. De wrakingsgronden die verzoeker had ingediend, werden als niet tijdig en niet relevant beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker met zijn wrakingsverzoeken in wezen beoogde om procesbeslissingen te toetsen, wat niet de bedoeling van het wrakingsmiddel is. De wrakingsgronden die betrekking hadden op de rolrechter werden afgewezen, omdat deze niet feitelijk onderbouwd waren. De rechtbank heeft besloten dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

C/15/315014/HA RK 21/62 / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/315014/HA RK 21/62
Beslissing van 8 juni 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [naam] ,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I. de Greef,hierna te noemen: de kantonrechter
mr. C.E. van Oosten-van Smaalen
hierna te noemen: de rolrechter
hierna gezamenlijk te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 7 april 2021 ter zitting de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, aanhangige zaak met als zaaknummer 8755527 CV EXPL 20-7808, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2021. Verzoeker, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechters en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
1.4.
Na de wrakingszitting heeft verzoeker bij e-mail van 28 mei 2021 een wrakingsverzoek ingediend dat gericht is tegen de voorzitter van de wrakingskamer.

2.De feiten

2.1
In de hoofdzaak gaat het om een vordering van de wederpartij van verzoeker, die betaling van twee facturen vordert. Eiseres in de hoofdzaak heeft verzoeker gedagvaard en verzoeker heeft, als gedaagde in de hoofdzaak, een conclusie van antwoord ingediend. Daarna is een conclusie van repliek ingediend.
2.2
Verzoeker heeft op de rolzitting van 10 februari 2021, in de hoofdzaak een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen de kantonrechter. Dat wrakingsverzoek is bij beslissing van 11 maart 2021 (zaaknummer C/15/313022/HARK 21/26) van de wrakingskamer afgewezen omdat – kort samengevat – het wrakingsverzoek betrekking had op een procesbeslissing en een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. Van de uitzondering – een procesbeslissing waarvan de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven – was geen sprake.
2.3
Na de beslissing van 11 maart 2021 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om van dupliek te dienen op de rolzitting van 7 april 2021. Op die rolzitting heeft verzoeker onderhavig wrakingsverzoek gedaan, gericht tot de kantonrechter en de rolrechter. Dat wrakingsverzoek heeft hij aangevuld bij e-mail van 8 april 2021.

3.Het standpunt van verzoeker

Het wrakingsverzoek gericht tegen de kantonrechter en de rolrechter
3.1
Verzoeker heeft ter zitting de volgende wrakingsgronden ingediend:
De kantonrechter en de rolrechter hebben de wrakingskamer niet geïnformeerd dat de conclusie van repliek van eiseres in de hoofdzaak niet tijdig was ingediend op 10 februari 2021;
Subsidiair: indien de rechtbank vindt dat de conclusie van repliek wel op tijd is ingeleverd en zich op het standpunt stelt dat de conclusie van repliek is toegevoegd aan het wrakingsdossier, dan is dat stuk verzoeker ten onrechte een maand lang onthouden, want verzoeker heeft de conclusie van repliek pas bij brief van 11 maart 2021 ontvangen;
Ten onrechte is de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van dupliek, want de conclusie van repliek is niet ingediend door de eiseres in de hoofdzaak, maar door [naam] . [naam] bestaat volgens de Kamer van Koophandel niet. Hij kan niet handelen onder die naam;
De ingeleverde conclusie van repliek heeft geen betrekking op de onderhavige zaak, want er staat boven zaaknummer 8755527 CVEXPL 19-7808 in plaats van 20-7808. Verzoeker meent dat dat geen vergissing is.
3.2
Verzoeker heeft bij e-mail van 8 april 2021 schriftelijk aanvullende wrakingsgronden ingediend:
5. Verzoeker heeft de rolrechter ter zitting op 7 april 2021 verzocht om inzage in het dossier in hoofdzaak, teneinde duidelijkheid te krijgen, op welke datum en tijdstip de conclusie van repliek door de rechtbank is ontvangen, mede gelet op het gegeven dat er objectieve verdenking bestaat, dat de werderpartij dit document opnieuw buiten de door de rechtbank gestelde termijn heeft ingediend. Dit recht op inzage in het dossier is door de rolrechter niet toegestaan;
6. De rolrechter heeft ter zitting d.d. 7 april 2021 in eerste instantie verklaard niet te weten of de conclusie van repliek aan de wrakingskamer is overgedragen ten behoeve van de zitting van 9 maart. Anderzijds verklaarde zij later in de zitting dat zij vermoedt dat de conclusie van repliek inderdaad niet is overgedragen aan de wrakingskamer. Verzoeker heeft meermaals aangegeven dat hij per e-mail d.d. 23 maart 2021 door de wrakingskamer erop is gewezen, dat de vraag welke stukken zich in het dossier van de wrakingszitting van 9 maart 2021 bevonden niet beantwoord konden worden door de wrakingskamer, maar dat deze vraag gesteld dient te worden aan de rechter in de hoofdzaak. Ondanks dat verzoeker aangeboden heeft deze e-mail te overleggen, heeft de rolrechter geweigerd dit feit aan te willen nemen en geweigerd de e-mail d.d. 23 maart 2021 in ontvangst te nemen;
7. Verzoeker heeft aangeboden om tijdens de zitting van 7 april 2021, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de datum en het tijdstip van ontvangst van de conclusie van repliek in hoofdzaak, de zitting 10 minuten (of naar gelang de rolrechter nodig achtte) te schorsen ten einde deze informatie uit te zoeken. De rolrechter antwoordde hierop: ‘Nee, want ik heb nog meer mensen die wachten op behandeling van hun zaak vandaag.’ Dit antwoord wekt bij verzoeker de indruk dat haar agenda voor de rolrechter klaarblijkelijk van groter belang is dan waarheidsvinding in de hoofdzaak;
8. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter de conclusie van repliek onrechtmatig ruim een maand heeft onthouden van verzoeker;
9. De rolrechter gaf verzoeker tijdens de zitting d.d. 7 april 2021 te kennen, louter een dupliek te willen ontvangen en dat een eventueel uitstel voor verzoeker naar haar oordeel uitgesloten was. Dit op voorhand uitsluiten van een eventueel in de toekomst te ontvangen verzoek, dat tot dan toe niet gevraagd was, en mede gelet op het feit dat eiser in de hoofdzaak inmiddels 3x uitstel is verleend, moet als bevestiging van de vooringenomenheid van de rechter worden beschouwd;
10. De rolrechter erkende ter zitting geen inhoudelijke kennis van de zaak te hebben, noch dit nodig te achten voor behandeling van dupliek.
het wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer
3.3.
Na de wrakingszitting heeft verzoeker bij e-mail van 28 mei 2021 een wrakingsverzoek ingediend dat gericht is tegen de voorzitter van de wrakingskamer. Verzoeker heeft aan dit wrakingsverzoek de volgende wrakingsgrond ten grondslag gelegd:
Verzoeker wraakt de voorzitter van de wrakingskamer, wegens de uitspraak gedaan ter zitting: ‘Uit de stukken is in ieder geval nu vast komen te staan, dat dit op tijd is gebeurd!’ Het feit dat de voorzitter, nog voordat hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ter zitting, een betwist feit vast stelt, blijkbaar verwijzend naar een processtuk, wat niet in het bezit is van verzoeker en tevens wegens het feit dat verzoeker beschikt over een processtuk ontvangen van de rechtbank wat het tegendeel bewijst, heeft verzoeker de vrees van vooringenomenheid aan de zijde van de voorzitter.

4.De beoordeling van beide wrakingsverzoeken

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
het wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer
4.2
Na de wrakingszitting heeft verzoeker een wrakingsverzoek gedaan dat gericht is tegen de voorzitter van de wrakingskamer. In beginsel wordt zo een verzoek – net als het verzoek tot wraking van de rolrechter en de kantonrechter – ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht – in het onderhavige geval de voorzitter van de wrakingskamer – geen zitting heeft, zo volgt uit artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat ingeval sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld (Hoge Raad, 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).
4.3
Er is sprake van kennelijk misbruik van het wrakingsmiddel, omdat blijkens de toelichting het wrakingsverzoek is bedoeld om in de hoofdzaak de door verzoeker gewenste (processuele) afdoening van de zaak te bewerkstelligen doordat de kantonrechter de door eiser bedoelde (proces)beslissingen neemt. Uit de toelichting blijkt dat verzoeker met zijn wrakingsverzoeken beoogt te bereiken dat de door de wederpartij in de hoofdzaak ingediende repliek buiten de beoordeling blijft en de vordering procedureel wordt afgedaan wegens aan de dagvaarding en andere door de wederpartij ingediende stukken klevende gebreken. Dat valt buiten de reikwijdte van de wrakingsprocedure en daar is het wrakingsmiddel dan ook niet voor bedoeld. Het middel is bedoeld om vast te stellen of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en niet om procesbeslissingen te toetsen of door middel van wraking gewenste procesbeslissingen te verkrijgen. Verzoeker gebruikt het wrakingsmiddel kennelijk voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, zodat sprake is van misbruik.
4.4
Nu sprake is van kennelijk misbruik wordt het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten.
het wrakingsverzoek gericht tegen de kantonrechter en de rolrechter
4.5
Nu het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling wordt gelaten, komt de wrakingskamer toe aan het wrakingsverzoek tegen de kantonrechter en de rolrechter.
wrakingsgronden 5 tot en met 10
4.6
Bij e-mail van 8 april 2021 heeft verzoeker de vier op 7 april 2021 ingediende wrakingsgronden aangevuld met wrakingsgronden 5 tot en met 10. Artikel 37 lid 3 Rv schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Nu verzoeker de wrakingsgronden 5 tot en met 8 eerst achteraf aan zijn verzoek heeft toegevoegd, heeft hij niet voldaan aan artikel 37 lid 3 Rv. De wrakingsgronden 5 tot en met 10 worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
wrakingsgrond 1
4.7
De eerste wrakingsgrond gaat over het volgens verzoeker door de kantonrechter en de rolrechter niet informeren van de wrakingskamer over het tijdstip van indiening van de conclusie van repliek in de hoofdzaak. Over die grond overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.8
De rolrechter was gedurende de behandeling van het vorige wrakingsverzoek niet betrokken bij de hoofdzaak en het eerdere wrakingsverzoek was ook niet tegen haar gericht, zodat deze wrakingsgrond gericht tegen de rolrechter in het kader van de beoordeling van onderhavig wrakingsverzoek feitelijke grondslag mist.
4.9
Voor zover de wrakingsgrond tegen de kantonrechter gericht is, wordt de wrakingsgrond opgevat als een klacht tegen de beslissing op het vorige wrakingsverzoek. De wrakingsgrond had dan ook in die wrakingsprocedure kunnen en moeten worden ingebracht. Tegen de beslissing op het wrakingsverzoek staat geen rechtsmiddel open en de juistheid van de vorige wrakingsbeslissing kan niet in de onderhavige beoordeling aan de orde worden gesteld. Het wrakingsverzoek op deze grond wordt dan ook afgewezen.
wrakingsgronden 2 tot en met 4
4.1
Artikel 37 lid 1 Rv schrijft voor dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek wordt gebaseerd, bekend zijn geworden. Verzoeker heeft ten aanzien van de (resterende) wrakingsgronden 2 tot en met 4 niet aan deze eis voldaan. Dat wordt hierna toegelicht.
wrakingsgrond 2
4.11
De tweede (subsidiaire) wrakingsgrond heeft betrekking op het moment van ontvangst van de conclusie van repliek door verzoeker. Verzoeker heeft deze bij brief van 11 maart 2021 ontvangen. Op of kort na 11 maart 2021 waren de feiten en omstandigheden die aan deze wrakingsgrond ten grondslag liggen dan ook bij verzoeker bekend. Dat betekent dat het wrakingsverzoek – dat op 7 april 2021 is gedaan – tardief is. Het wrakingsverzoek op deze grond wordt niet in behandeling genomen.
wrakingsgrond 3 en 4
4.12
De derde en vierde wrakingsgrond gaan om de inhoud van de conclusie van repliek en de beslissing van de kantonrechter om verzoeker in de gelegenheid te stellen – bij wijze van conclusie van dupliek – op de conclusie van repliek te reageren. Verzoeker heeft de conclusie van repliek bij brief van 11 maart 2021 ontvangen en is bij diezelfde brief in de gelegenheid gesteld van dupliek te dienen. Op of kort na 11 maart 2021 waren de feiten en omstandigheden die aan deze wrakingsgronden ten grondslag liggen dan ook bij verzoeker bekend. Ook voor deze gronden geldt dat het wrakingsverzoek tardief is en dat het wrakingsverzoek op deze gronden niet in behandeling wordt genomen.
wrakingsverbod
4.13
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Met name uit de opsomming van feiten die verzoeker ter zitting heeft gegeven, waaruit blijkt dat hij met het wrakingsverzoek in wezen beoogt om in de hoofdzaak de door verzoeker gewenste (processuele) afdoening van de zaak te bewerkstelligen doordat de kantonrechter de door eiser bedoelde (proces)beslissingen neemt. Zoals verzoeker uit de beslissing op zijn eerdere wrakingsverzoek bekend was, kan het rechtsmiddel wraking niet worden aangewend om (proces)beslissingen of het gesteld achterwege blijven daarvan door de rechtbank in andere samenstelling op juistheid te doen toetsen.
de overige verzoeken van verzoeker
4.14
Aan het slot van zijn wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker nog twee verzoeken gedaan. Hij heeft verzocht om het onderzoek te heropenen en een nadere wrakingszitting te gelasten, om zijn pleidooi aan te vullen. De wrakingskamer ziet – mede gelet op de motivering voor de afwijzing van het wrakingsverzoek – geen grond voor een nadere zitting. Verder heeft verzoeker verzocht om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen over de bevoegdheden van de rolrechter. De wrakingskamer gaat voorbij aan dit verzoek, dat ziet op het procesrecht in de hoofdzaak en niet relevant is voor de afdoening van dit wrakingsverzoek.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
laat het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling,
5.2
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter en de rolrechter af,
5.3
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
5.4
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.5
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. H.P. van der Lelie, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buitendijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.