ECLI:NL:RBNHO:2021:4668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
15/020373-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling wegens mishandeling met betrekking tot een seksuele handeling en geweldsincident

Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aangeefster onder dwang of in een staat van bewusteloosheid verkeerde tijdens de seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van dwang. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan mishandeling van de aangeefster, die hij had ontmoet in een café. Tijdens een ruzie in zijn woning heeft hij haar met een riem geslagen en met zijn handen tegen haar hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de langdurige voorlopige hechtenis die de verdachte had ondergaan. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevorderde schade niet rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank besloot dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/020373-20 (P)
Uitspraakdatum: 8 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] en van de toelichting hierop door mr. R.H. Bouwman, en van de door [slachtoffer] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 22 januari 2020 en/of 23 januari 2020 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid daarin
- dat hij, verdachte in een worsteling met die [slachtoffer] is gekomen en/of
- dat hij, verdachte, bleef proberen om die [slachtoffer] te zoenen, ook toen die [slachtoffer] hem, verdachte probeerde weg te duwen, en/of
- ( vervolgens) dat hij, verdachte, gebruik heeft gemaakt van zijn lichamelijke en/of psychische overmacht op het slachtoffer, en/of
- dat hij, verdachte, met een riem met kracht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, en/of
- dat hij, verdachte, met zijn, verdachtes, gebalde vuisten, althans handen, op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie is ontstaan waar zij zich niet aan kon en/of durfde te onttrekken, terwijl hij zich in zijn woning, een voor die [slachtoffer] onbekende, woning bevond;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 januari 2020 en/of 23 januari 2020 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat deze [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (te weten: dat zij in een toestand van dissociatie bevond en/of een black-out had en/of dat zij onder invloed was van alcoholgebruik en/of medicijngebruik), een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- met een riem met kracht op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, en/of
- met zijn, verdachtes, gebalde vuisten, althans handen, op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Zij stelt zich op het standpunt dat voor beide tenlastegelegde feiten voldaan is aan het bewijsminimum. De bewijsmiddelen in het dossier vormen voldoende bevestiging voor het scenario dat de verdachte aangeefster heeft verkracht en mishandeld. Dit scenario acht de officier van justitie aannemelijker dan de verklaring van de verdachte. De verklaring van de verdachte, onder meer inhoudende dat sprake is geweest van vrijwillige geslachtsgemeenschap, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Deze verklaring vindt geen steun in de stukken in het dossier.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen dat de aangeefster in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. Mocht dat al zo zijn geweest, dan kan niet worden bewezen dat de verdachte wist dat de aangeefster in een dergelijke staat verkeerde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit geen verweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de aangeefster in de nacht van 22 op 23 januari 2020 in de woning van de verdachte in Santpoort-Noord is geweest vanaf in ieder geval omstreeks 01.00 uur of iets eerder. In die woning heeft geslachtsgemeenschap plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. Later in die nacht is geweld gepleegd bij een ruzie tussen de verdachte en de aangeefster in de hal van het gebouw waar de woning van de verdachte zich bevindt. De politie kwam op 23 januari 2020 om 03.22 uur ter plaatse vanwege een melding dat een vrouw werd mishandeld.
3.3.2
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiairFeit 1 primair
De rechtbank dient ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde te beoordelen of de verdachte de aangeefster door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaringen van de aangeefster over de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 januari 2020 zijn uiterst summier, omdat zij daar weinig tot geen herinnering aan heeft. De aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte bij [café] in Santpoort-Noord heeft ontmoet, maar dat zij niet weet hoe zij uiteindelijk in de woning van de verdachte is terechtgekomen. De aangeefster weet nog wel dat de verdachte haar hard vasthield en haar probeerde te zoenen. Zij hield dat af en zei dat ze een vriend had en niet wilde. De aangeefster heeft verklaard dat ze toen een black-out kreeg en daarom geen of enkel vage herinneringen heeft aan hetgeen is voorgevallen. Wat zij nog weet is dat ze in een donkere of schemerige gang was en veel bloed zag en dat ze met haar hoofd dichtbij de grond was. Toen zij later in het ziekenhuis ontdekte dat zij haar slip niet meer aan had en dat haar broek achterstevoren zat, vermoedden zij en haar moeder dat zij mogelijk seksueel misbruikt was.
De verdachte heeft, weliswaar nadat hij eerder meermalen had ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en de aangeefster hadden plaatsgevonden, uiteindelijk verklaard dat hij op 22 januari 2020 omstreeks 23:00 uur met de aangeefster naar zijn woning is gelopen, dat zij daar vrijwel direct na aankomst kortdurend (vrijwillige) geslachtsgemeenschap hebben gehad en dat er later ruzie en een worsteling tussen hen is ontstaan, waarbij de aangeefster hem heeft aangevallen met een riem, haar nagels heeft gebruikt en waarbij hij haar heeft geslagen.
De rechtbank ziet in deze verklaringen van de aangeefster en de verdachte geen bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap.
De enkele verklaring van de aangeefster inhoudende dat de verdachte haar begon te zoenen en dat zij dat niet wilde, acht de rechtbank niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de aangeefster enige tijd later door de verdachte tot de geslachtsgemeenschap is gedwongen. De overige feitelijkheden die het openbaar ministerie in de tenlastelegging heeft opgenomen als geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, hebben, indien deze zouden worden bewezen, plaatsgevonden na de geslachtsgemeenschap en kunnen dus niet bijdragen aan de dwang bij de geslachtsgemeenschap.
De rechtbank heeft in de overige stukken in het dossier evenmin bewijs gevonden voor het oordeel dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot geslachtsgemeenschap.
De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals subsidiair ten laste is gelegd, moet allereerst worden beoordeeld of de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht waardoor zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent, dan wel weerstand te bieden tegen de handelingen van de verdachte die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet afleiden dat de aangeefster ten tijde van de geslachtsgemeenschap buiten bewustzijn is geweest of dat zij in staat van lichamelijke onmacht heeft verkeerd. Daarom resteert ter beantwoording de vraag of de aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in genoemd artikel 243 Sr heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen met, waaronder het seksueel binnendringen, iemand die verkeert in een situatie tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat, of daarop volgt, of een situatie waarin degene die verminderd bewust is zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs.
De aangeefster heeft verklaard dat zij die avond een aantal glazen alcoholische drank had gedronken en dat zij die dag medicatie had ingenomen. De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor op 25 januari 2020 verklaard dat de aangeefster heel veel had gedronken en dat zij erg dronken was. Voorts hebben de verbalisanten, die op 23 januari 2020 omstreeks 3:14 uur ter plaatse kwamen, geconstateerd dat de aangeefster onvast ter been was. Uit het rapport van toxicoloog en gerechtelijk deskundige dr. E.J.M. Pennings van 18 september 2020 blijkt dat de aangeefster die nacht onder invloed was van ethanol (alcohol) en verschillende medicijnen. Hoewel de toxicoloog er in dat rapport bij de berekeningen, in de visie van de rechtbank ten onrechte, vanuit gaat dat ‘het voorval’ heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020 om 21.00 uur (het was immers een paar uur later), gaat de rechtbank, rekening houdend met het feit dat ‘het voorval’ enige tijd later heeft plaatsgevonden, er op basis van dit rapport vanuit dat het bewustzijn, het gedrag en het geheugen van de aangeefster ten tijde van ‘het voorval’ nadelig (in de zin van daling van het bewustzijn, verstoring van de waarneming en geheugenverlies) kunnen zijn beïnvloed door het gebruik van ethanol (alcohol) in combinatie met de specifieke medicatie.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen valt op grond van de stukken in het dossier slechts summier vast te stellen wat er in de nacht van 22 op 23 januari 2020 tussen 01.00 uur (en eerder) en 03.22 uur feitelijk is voorgevallen in de woning van de verdachte. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard niet te kunnen vertellen wat in die tijdsspanne van die uren is voorgevallen behoudens een korte duur van seksuele gemeenschap en enkele pogingen tot verbale communicatie. Onder die omstandigheden acht de rechtbank zonder meer de conclusie gerechtvaardigd dat het bewustzijn, het gedrag en het geheugen van de aangeefster ten tijde van ‘het voorval’ nadelig (in de zin van daling van het bewustzijn, verstoring van de waarneming en geheugenverlies) kunnen zijn beïnvloed door het gebruik van ethanol (alcohol) in combinatie met de specifieke medicatie, maar die conclusie is niet voldoende om aan te nemen dat de aangeefster ten tijde van de geslachtsgemeenschap in een situatie van verminderd bewustzijn verkeerde waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken, dan wel weerstand te bieden aan de handelingen van de verdachte volgens voornoemde maatstaf. De enkele verklaring van de aangeefster dat zij een black-out had en zich daarom niets tot weinig herinnert, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank zal daarom de verdachte ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2020 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen [slachtoffer] heeft mishandeld door
-met een riem op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, en
-met zijn handen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie dan wel de toepassing van artikel 9a Sr

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 (vijf) jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 19 februari 2021, in die zin dat de reclassering heeft bedoeld voor te stellen dat aan de verdachte, onder meer, een contactverbod met de aangeefster wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die de langdurige voorlopige hechtenis heeft gehad. Daarnaast wijst zij er in het kader van de strafmaat op dat de verdachte, indien hij van feit 1 primair en subsidiair wordt vrijgesproken, maar wordt veroordeeld voor feit 2, niet de mogelijkheid heeft om schadevergoeding te verzoeken voor de tijd die hij in dat geval ten onrechte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft zij verzocht een eventuele straf voor feit 2 te matigen vanwege de omstandigheden waaronder het gevecht met de aangeefster zoals beschreven door de verdachte heeft plaatsgevonden en het feit dat de verdachte in dat gevecht zelf ook letsel heeft opgelopen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de afdoening van deze strafzaak, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op verschillende momenten gedurende de avond/nacht schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster, die hij vlak daarvoor in een café had ontmoet, met zijn vlakke hand tegen haar gezicht te slaan en haar later in de hal voor zijn woning met een riem tegen haar lichaam te slaan. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster en haar pijn en letsel bezorgd. Bovendien waren verschillende buren getuige van het slaan met de riem. De verdachte heeft zowel de aangeefster als zijn buren een gevoel van angst en onveiligheid gegeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 november 2020. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 19 februari 2021, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland en het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum gedateerd 15 december 2020, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en T. Smits, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Een milieuonderzoek maakt onderdeel uit van dit Pro Justitia rapport.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte – overigens mede door zijn langdurige ontkenning dat überhaupt sprake is geweest van geslachtsgemeenschap tussen hem en de aangeefster – langdurig in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voor het feit waarvoor hij thans is vrijgesproken. De rechtbank acht het dan ook aangewezen te bepalen dat aan de verdachte voor het bewezenverklaarde feit 2 geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarom reeds gelet op het bepaalde in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, bij beslissing van 26 mei 2021, de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Met de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen (nummers 2, 3, 4 en 5 op de beslaglijst), te weten
  • 1 STK Broek (1109321)
  • 1 STK Riem (1109324)
  • 1 STK Trui (1109334)
  • 2 STK Schoenen (1109337)
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
Op de beslaglijst van de verdachte staat tevens en niet teruggeven voorwerp (nummer 1 op de beslaglijst), te weten
1 STK ondergoed (1108797).
De rechtbank zal hierop geen beslissing nemen, nu uit de kennisgeving van inbeslagneming, gedateerd 23 januari 2020 (pagina 10 van het procesdossier), blijkt dat dit voorwerp niet onder de verdachte – maar onder de aangeefster – in beslag is genomen.

8.Vordering benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert dat de verdachte wordt veroordeeld haar een schadevergoeding te betalen van in totaal € 5.500,00,vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente. De schade bestaat uit de volgende posten:
- € 500,00 aan materiële schade (verloren telefoon)
- € 5000,00 aan immateriële schade
De benadeelde partij verzoekt ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en dat de benadeelde partij daarom niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Dergelijk letsel dient dan met concrete gegevens te worden onderbouwd zodat het bestaan daarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden.
De gevorderde immateriële schade ziet blijkens de toelichting geheel op het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte is van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezenwat aan de verdachte
onder 1 primair en subsidiairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezendat de verdachte de
onder 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het onder 2 bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Gelast de teruggaveaan de verdachte van nummers 2, 3, 4 en 5 op de beslaglijst, te weten:
  • 1 STK Broek (1109321)
  • 1 STK Riem (1109324)
  • 1 STK Trui (1109334)
  • 2 STK Schoenen (1109337)
Verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.D. Renshof en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2021.
mr. P.H.B. Littooy, mr. S.J. Riem en de griffier mr. E.C.W. Coesel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.