3.3.2Vrijspraak feit 1 primair en subsidiairFeit 1 primair
De rechtbank dient ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde te beoordelen of de verdachte de aangeefster door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaringen van de aangeefster over de gebeurtenissen in de nacht van 22 op 23 januari 2020 zijn uiterst summier, omdat zij daar weinig tot geen herinnering aan heeft. De aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte bij [café] in Santpoort-Noord heeft ontmoet, maar dat zij niet weet hoe zij uiteindelijk in de woning van de verdachte is terechtgekomen. De aangeefster weet nog wel dat de verdachte haar hard vasthield en haar probeerde te zoenen. Zij hield dat af en zei dat ze een vriend had en niet wilde. De aangeefster heeft verklaard dat ze toen een black-out kreeg en daarom geen of enkel vage herinneringen heeft aan hetgeen is voorgevallen. Wat zij nog weet is dat ze in een donkere of schemerige gang was en veel bloed zag en dat ze met haar hoofd dichtbij de grond was. Toen zij later in het ziekenhuis ontdekte dat zij haar slip niet meer aan had en dat haar broek achterstevoren zat, vermoedden zij en haar moeder dat zij mogelijk seksueel misbruikt was.
De verdachte heeft, weliswaar nadat hij eerder meermalen had ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en de aangeefster hadden plaatsgevonden, uiteindelijk verklaard dat hij op 22 januari 2020 omstreeks 23:00 uur met de aangeefster naar zijn woning is gelopen, dat zij daar vrijwel direct na aankomst kortdurend (vrijwillige) geslachtsgemeenschap hebben gehad en dat er later ruzie en een worsteling tussen hen is ontstaan, waarbij de aangeefster hem heeft aangevallen met een riem, haar nagels heeft gebruikt en waarbij hij haar heeft geslagen.
De rechtbank ziet in deze verklaringen van de aangeefster en de verdachte geen bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van geslachtsgemeenschap.
De enkele verklaring van de aangeefster inhoudende dat de verdachte haar begon te zoenen en dat zij dat niet wilde, acht de rechtbank niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de aangeefster enige tijd later door de verdachte tot de geslachtsgemeenschap is gedwongen. De overige feitelijkheden die het openbaar ministerie in de tenlastelegging heeft opgenomen als geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, hebben, indien deze zouden worden bewezen, plaatsgevonden na de geslachtsgemeenschap en kunnen dus niet bijdragen aan de dwang bij de geslachtsgemeenschap.
De rechtbank heeft in de overige stukken in het dossier evenmin bewijs gevonden voor het oordeel dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot geslachtsgemeenschap.
De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals subsidiair ten laste is gelegd, moet allereerst worden beoordeeld of de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht waardoor zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent, dan wel weerstand te bieden tegen de handelingen van de verdachte die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet afleiden dat de aangeefster ten tijde van de geslachtsgemeenschap buiten bewustzijn is geweest of dat zij in staat van lichamelijke onmacht heeft verkeerd. Daarom resteert ter beantwoording de vraag of de aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in genoemd artikel 243 Sr heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen met, waaronder het seksueel binnendringen, iemand die verkeert in een situatie tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat, of daarop volgt, of een situatie waarin degene die verminderd bewust is zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs.
De aangeefster heeft verklaard dat zij die avond een aantal glazen alcoholische drank had gedronken en dat zij die dag medicatie had ingenomen. De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor op 25 januari 2020 verklaard dat de aangeefster heel veel had gedronken en dat zij erg dronken was. Voorts hebben de verbalisanten, die op 23 januari 2020 omstreeks 3:14 uur ter plaatse kwamen, geconstateerd dat de aangeefster onvast ter been was. Uit het rapport van toxicoloog en gerechtelijk deskundige dr. E.J.M. Pennings van 18 september 2020 blijkt dat de aangeefster die nacht onder invloed was van ethanol (alcohol) en verschillende medicijnen. Hoewel de toxicoloog er in dat rapport bij de berekeningen, in de visie van de rechtbank ten onrechte, vanuit gaat dat ‘het voorval’ heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020 om 21.00 uur (het was immers een paar uur later), gaat de rechtbank, rekening houdend met het feit dat ‘het voorval’ enige tijd later heeft plaatsgevonden, er op basis van dit rapport vanuit dat het bewustzijn, het gedrag en het geheugen van de aangeefster ten tijde van ‘het voorval’ nadelig (in de zin van daling van het bewustzijn, verstoring van de waarneming en geheugenverlies) kunnen zijn beïnvloed door het gebruik van ethanol (alcohol) in combinatie met de specifieke medicatie.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen valt op grond van de stukken in het dossier slechts summier vast te stellen wat er in de nacht van 22 op 23 januari 2020 tussen 01.00 uur (en eerder) en 03.22 uur feitelijk is voorgevallen in de woning van de verdachte. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard niet te kunnen vertellen wat in die tijdsspanne van die uren is voorgevallen behoudens een korte duur van seksuele gemeenschap en enkele pogingen tot verbale communicatie. Onder die omstandigheden acht de rechtbank zonder meer de conclusie gerechtvaardigd dat het bewustzijn, het gedrag en het geheugen van de aangeefster ten tijde van ‘het voorval’ nadelig (in de zin van daling van het bewustzijn, verstoring van de waarneming en geheugenverlies) kunnen zijn beïnvloed door het gebruik van ethanol (alcohol) in combinatie met de specifieke medicatie, maar die conclusie is niet voldoende om aan te nemen dat de aangeefster ten tijde van de geslachtsgemeenschap in een situatie van verminderd bewustzijn verkeerde waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken, dan wel weerstand te bieden aan de handelingen van de verdachte volgens voornoemde maatstaf. De enkele verklaring van de aangeefster dat zij een black-out had en zich daarom niets tot weinig herinnert, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank zal daarom de verdachte ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.