ECLI:NL:RBNHO:2021:4667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
15/038138-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met gevangenisstraf

Op 8 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 10 februari 2021 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Klein, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. M. Heijsteeg. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft de verdachte het feit bekend, en er zijn geen verweren gevoerd door de verdediging met betrekking tot het bewijs. De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en financiële problemen, maar heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van de handel in cocaïne. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft ook beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/038138-21 (P)
Uitspraakdatum: 8 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 25 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Heijsteeg, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het bewijs geen verweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit zal de rechtbank, in overeenstemming met artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bewijsmiddelen alleen opsommen.
Bewijsmiddelen
- (…)
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft naar voren gebracht dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf niets oplost. De verdachte wil graag hulp van de reclassering, onder meer bij zijn financiële problemen. De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafmaat dan ook verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd, zijn lichamelijk klachten en zijn financiële omstandigheden, het reclasseringsadvies van 29 maart 2021 en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld. De raadsvrouw vindt het daarbij van belang dat de verdachte de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opgelegd krijgt bij een aan een voorwaardelijk strafdeel te koppelen proeftijd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2015,4 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Voorts plegen gebruikers van cocaïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel slechts een gevangenisstraf van langere duur als straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 april 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 maart 2021, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland en van hetgeen overigens ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken. Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat. De reclassering adviseert de rechtbank aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met aan de proeftijd verbonden een aantal bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lage recidiverisico echter geen aanleiding om aan de verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de straf die voor de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd en met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden passend en geboden is.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen (nummers 1, 2 en 3 op de beslaglijst), te weten
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-1, zilverkl., merk: Nokia)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-2, zilverkl., merk: Nokia)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-3, zwart, merk: Samsung)
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 [vierentwintig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggaveaan de verdachte van nummers 1, 2 en 3 op de beslaglijst, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-1, zilverkl., merk: Nokia)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-2, zilverkl., merk: Nokia)
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 21-009375-3, zwart, merk: Samsung)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.D. Renshof en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2021.
mr. P.H.B. Littooy, mr. S.J. Riem en de griffier mr. E.C.W. Coesel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.