ECLI:NL:RBNHO:2021:4582

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
19/2874
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving vanwege geluidsoverlast door gebruik van spoor HNK103 nabij station Hoorn Kersenboogerd

In deze zaak hebben eisers, bewoners nabij het spoor HNK103, een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. Dit verzoek was gericht tegen geluidsoverlast die zij ondervonden van het gebruik van het spoor, dat volgens hen omgevingsvergunningplichtig zou zijn. De rechtbank heeft op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie. De rechtbank oordeelde dat het spoor HNK103 niet kan worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake is van proefdraaien op het spoor, zoals eisers stelden, en dat het spoor niet voldoet aan de definitie van een spoorwegemplacement. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukte dat geluidshinder veroorzaakt door het gebruik van treinen op het spoor HNK103 wordt gereguleerd door de Wet milieubeheer, en dat het toezicht daarop is toevertrouwd aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2874

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigden: N.J.J. Rood, R. Huisman en mr. F. Bakker (Omgevingsdienst Noord-Holland Noord)).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
1. De besloten vennootschap ProRail B.V.te Amsterdam (gemachtigde: mr. J.A.A. Sandbrink), en
2.
De besloten vennootschap NS Reizigers B.V., te Utrecht (gemachtigde: mr. J.F. Gielen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om handhaving van eisers afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partijen sub 1 en 2 hebben een schriftelijke reactie ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij sub 1 is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . Derde-partij sub 2 is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] .

Overwegingen

1. In de bijlage zijn de relevante bepalingen opgenomen uit de Wet milieubeheer (Wm), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2.1
Tot en met station Hoorn Kersenboogerd is sprake van twee doorgaande spoorwegen. Deze sporen lopen vanaf het station Hoorn Kersenboogerd richting station Enkhuizen nog een stuk door, waarna vervolgens sprake is van een aftakking, bestaande uit enerzijds het spoor HNK103 (met een lengte van circa 400 meter) en anderzijds een enkele doorgaande spoorweg richting station Enkhuizen. Eisers zijn woonachtig aan [adres] . Het spoor HNK103 ligt aan de noordwestzijde van de enkele doorgaande spoorweg richting Enkhuizen en grenst aan [adres] . Het spoor HNK103 is sinds eind 2016 in gebruik.
2.2
Bij brief van 1 oktober 2018 hebben eisers verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo) in gebruik zijn van het spoor HNK103 nabij het station Hoorn Kersenboogerd. Volgens eisers is dit spoor omgevingsvergunningplichtig. Eisers stellen ernstige (geluids)overlast te ondervinden van het gebruik van het spoor HNK103.
2.3
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen op de grond dat voor het gebruik van het spoor HNK103 geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en daarbij het primaire besluit gehandhaafd.
3. In geschil is of voor het gebruik van het spoor HNK103 een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor het gebruik van het spoor HNK103 een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.
5.1
Eisers voeren daartoe ten eerste aan dat spoor HNK103 een inrichting is als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel a, van bijlage I van het Bor, omdat op het spoor sprake is van het proefdraaien van spoorvoertuigen. Bij het veranderen van de rijrichting van treinen worden remproeven uitgevoerd. Niet is aangetoond dat remproeven onderdeel uitmaken van de dienstregeling. Zelfs als dat wel zo is, zoals derde-partij sub 2 stelt, dan is met het uitvoeren van remproeven volgens eisers nog steeds sprake van proefdraaien. In categorie 14.1 wordt gesproken over het proefdraaien van spoorvoertuigen of onderdelen daarvan, remproeven vallen daar onder. Indien de Activiteitenbesluit Internetmodule (AIM) wordt ingevuld blijkt daaruit dat een omgevingsvergunning nodig is in verband met het proefdraaien.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op het spoor HNK103 geen activiteiten plaatsvinden als bedoeld in de categorie 14.3, onder a, van bijlage I van het Bor.
5.3
De rechtbank stelt vast dat in het Bor geen definitie is opgenomen van het begrip “proefdraaien”. Derde-partij sub 2 heeft uiteengezet dat een remproef noodzakelijk is indien een trein van rijrichting verandert en dat hiervan sprake is op spoor HNK103. Volgens derde-partij sub 2 is het uitvoeren van een remproef niet te beschouwen als proefdraaien. De remproef is een controle van het remsysteem. Remmen van treinen werken op luchtdruk, als deze wegvalt wordt een trein geremd. Door druk weg te laten vallen wordt gecontroleerd of de remmen van treinen functioneren. Proefdraaien suggereert volgens derde-partij sub 2 dat een draaiend systeem (langdurig) wordt aangezet om te bezien of dit systeem gedurende het draaien blijft lopen. Dat is bij een remproef niet het geval. De remproef is een onderdeel van de uitvoering van de dienstregeling, aldus derde-partij sub 2.
De rechtbank volgt derde-partij sub 2 en daarmee (ook) verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met het begrip “proefdraaien” als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel a, van het Bor gedoeld op een activiteit van langdurige aard waarbij wordt bezien en uitgetest of een machine of systeem behoorlijk functioneert en niet op een meer kortstondiger activiteit als hier aan de orde waarbij wordt gecontroleerd of de remmen van een trein behoorlijk functioneren alvorens deze weer kan vertrekken.
Het voorgaande betekent dat spoor HNK103 niet is aan te merken als een inrichting als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel a, van bijlage I van het Bor.
5.4
De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eisers voeren ten tweede aan dat spoor HNK103 is aan te merken als een inrichting als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel b, van bijlage I van het Bor, omdat het spoor is aan te merken als een spoorwegemplacement als bedoeld in categorie 14.1, onderdeel b, van bijlage I van het Bor. Volgens eisers stelt verweerder ten onrechte dat niet wordt voldaan aan de definitie van spoorwegemplacement als opgenomen in de Nota van Toelichting (NvT) bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb), omdat het spoor HNK103 slechts één spoor zou betreffen, terwijl in de definitie wordt gesproken over in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen sporen en daarmee meerdere sporen. Verweerder gaat er daarbij volgens eisers echter aan voorbij dat Hoorn Kersenboogerd in bijlage 6 van de Regeling spoorverkeer spoorwegemplacementen als emplacement is aangewezen dat in zijn geheel drie sporen heeft. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO2391 kan volgens eisers worden opgemaakt dat een spooremplacement tevens dienst kan doen voor doorgaand treinverkeer. Bij het emplacement passeren de intercity’s tussen Enkhuizen en Hoorn en parkeren sprinters als emplacementfunctie.
Onder verwijzing naar spoorwetgeving (onder meer de Spoorwegwet, het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen en het Besluit spoorverkeer) betogen eisers in dit verband voorts dat het spoor HNK103 geen (onderdeel van een) hoofdspoorweg is als bedoeld in artikel 2 van de Spoorwegwet.
Verder wijzen eisers ter staving van hun stelling dat spoor HNK103 is aan te merken als een spoorwegemplacement op een netverklaring uit 2018 van derde-partij sub 1, de AIM, een brief van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van 26 maart 2019 en de toelichting behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kersenboogerd”.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat spoor HNK103 geen inrichting is als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel b, van bijlage I van het Bor, omdat het spoor niet is aan te merken als een spoorwegemplacement als bedoeld in categorie 14.1, onder b, van bijlage I van het Bor. Het spoor HNK103 valt volgens verweerder niet onder de in de NvT bij het voorheen geldende Ivb opgenomen definitie van het begrip spoorwegemplacement, waarbij ervan wordt uitgegaan dat een emplacement uit meerdere sporen bestaat die niet zijn bestemd voor doorgaand treinverkeer. Het spoor HNK103 bestaat maar uit een spoor. Het spoor HNK103 behoort volgens verweerder tot een hoofdspoorweg. Dat op grond van het Besluit en de Regeling spoorverkeer onderdelen van hoofdspoorwegen als spoorwegemplacementen worden aangewezen en dat het spoortraject Hoorn Kersenboogerd op grond van die regelgeving is aangewezen als spoorwegemplacement maakt dit volgens hem niet anders. Het gaat immers om een aanwijzing op grond van spoorwegwetgeving die gericht is op veiligheid en niet om een aanwijzing op grond van de Wabo of het Bor. Daarbij komt dat het op grond van artikel 30 van het Besluit spoorverkeer niet is uitgesloten dat een spoor dat is aangewezen als spoorwegemplacement ook onderdeel uitmaakt van een hoofspoorweg. Het doel van het spoor HNK103 is het plaatsen van de trein uit Leiden, zodat de trein in de richting van Hoorn vrij baan heeft. Daarmee heeft het spoor een functie ten behoeve van het doorgaande treinverkeer. Verweerder is dan ook van mening dat hij niet bevoegd is handhavend op te treden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door gebruik van het spoor HNK103.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat de vraag voorligt of voor het gebruik van het spoor HNK103 een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu op grond van de Wabo is vereist. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat voor de beantwoording van die vraag het (begrippen)kader zoals dat is opgenomen in de Wabo en het daaronder hangende Bor leidend is. Anders dan eisers hebben verondersteld, is voor de beantwoording van die vraag dus niet bepalend wat daarover in de door hen aangehaalde bepalingen uit spoorwetgeving is opgenomen.
6.4
De rechtbank stelt vast dat het begrip “spoorwegemplacement” als bedoeld in categorie 14.1, onderdeel b, van bijlage I van het Bor niet is gedefinieerd in het Bor zelf. Verweerder heeft voor de uitleg van dat begrip aansluiting gezocht bij de definitie die is opgenomen in de NvT bij het Ivb, een van de voorlopers van het Bor. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank aansluiting kunnen en mogen zoeken, omdat de aanwijzingen van categorieën vergunningplichtige inrichtingen in de opvolgende besluiten steeds vrijwel ongewijzigd zijn gebleven, zodat voor de uitleg van begrippen die thans in het Bor staan verwezen kan worden naar de toelichting bij het Ivb (zie in dit verband Staatsblad 2010/143, p. 116).
In de NvT bij het Ivb (Staatsblad 1993/50, p. 108) is de volgende omschrijving gegeven van het begrip “spoorwegemplacement”:
“Een spoorwegemplacement is een terrein met daarop aanwezig een verzameling van in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen sporen, die niet bestemd zijn voor doorgaand spoorverkeer, en dat bestemd en ingericht is om treinen te doen stoppen, beginnen of eindigen, en om handelingen met spoorwagens te verrichten, waarmee de samenstelling van treinen of treinonderdelen wordt gewijzigd. Een emplacement bestaat uit een aantal naast elkaar liggende sporen, dat door spoorwissels onderling verbonden is. Doorgaande spoorwegen vormen geen onderdeel van deze inrichtingen. De zogenaamde wachtsporen die deel uitmaken van de doorgaande spoorweg, vallen - op grond van de gegeven omschrijving - als zodanig niet onder het begrip emplacement. Het samenstellen van treinen geschiedt in principe slechts op locaties die als emplacement zijn ingericht. (…)”
6.5
Ter zitting hebben verweerder en derde-partijen desgevraagd nader toegelicht dat het spoor HNK103 een tweetal functies heeft. Enerzijds fungeert het als keerspoor om de trein die is opgesteld geweest weer terug te laten rijden in de richting waar deze vandaan kwam. Anderzijds fungeert het als wachtspoor. Het spoor geeft als opstelplaats treinen de gelegenheid elkaar te passeren.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat het spoor HNK103 niet onder het begrip “spoorwegemplacement” als gedefinieerd in de toelichting bij het Ivb valt. In de eerste plaats is geen sprake van een verzameling van in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen sporen die niet zijn bestemd voor doorgaand spoorverkeer. Zo ligt naast het spoor HNK103 de doorgaande enkele spoorweg richting Enkhuizen en bevinden zich bij station Hoorn Kersenboogerd twee doorgaande spoorwegen. In de tweede plaats valt een wachtspoor dat deel uitmaakt van de doorgaande spoorweg, zoals in dit geval, niet onder het begrip.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het spoor HNK103 geen inrichting is als bedoeld in categorie 14.3, onderdeel b, van bijlage I van het Bor.
6.7
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eisers hebben nog een beroep gedaan op artikel 4:6 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hoorn. Nog daargelaten of dit betoog binnen de omvang van het geding valt, overweegt de rechtbank dat het in artikel 4:6 Apv opgenomen verbod geluidhinder te veroorzaken, zoals dat thans is geformuleerd, niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wm. Geluid veroorzaakt door het gebruik van treinen als zodanig op het spoor HNK103 wordt gereguleerd door hoofdstuk 11 van de Wm (aan de hand van zogeheten geluidproductieplafonds). Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is belast met het toezicht op de naleving daarvan.
Voor zover het gaat om geluid(hinder) veroorzaakt door het niet naleven van interne richtlijnen en werkinstructies door personeel van derde-partij sub 2 betreft dat een civielrechtelijke aangelegenheid, waarvoor eisers zich tot derde-partij sub 2 dienen te wenden. Van derde-partij sub 2 mag, gelet op de mate van hinder die eisers stellen te ondervinden en de omstandigheid dat eisers reeds sinds 2016 stellen overlast te ervaren, worden verwacht dat zij zich inspant om de naleving van de interne werkinstructies te waarborgen en adequaat inspringt op klachten van de zijde van eisers (en eventuele andere omwonenden).
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het verzoek om handhaving van eisers terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eisers om schadevergoeding af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter,
mr. J.M. Janse van Mantgem, en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wet milieubeheer
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
4 Elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. (…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.1.
1. Als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel B, en onderdeel C.
Bijlage I
Aanwijzing van categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen, alsmede van gevallen waarin een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is
Onderdeel C
Categorie 14
14.1.Inrichtingen
a. voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van spoorvoertuigen of onderdelen daarvan,
b. waarbij sprake is van een spoorwegemplacement.
(…)
14.3.Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden aangewezen:
a. de inrichtingen, bedoeld in categorie 14.1, onderdeel a, voor zover het betreft het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van spoorvoertuigen bestemd voor het vervoer over krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorwegen, of onderdelen daarvan;
b. de inrichtingen, bedoeld in categorie 14.1, onderdeel b.