ECLI:NL:RBNHO:2021:4567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
19/4211
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair onderzoek naar politieambtenaar wegens disproportioneel geweld en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiemedewerker (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag. De eiser was beschuldigd van ernstig plichtsverzuim door het toepassen van disproportioneel geweld tijdens twee incidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van de eiser bij het eerste incident als disproportioneel geweld kan worden aangemerkt, maar dat het tweede incident onvoldoende grond biedt voor de opgelegde straf. De rechtbank oordeelt dat een berisping in dit geval meer op zijn plaats zou zijn zijn, gezien de omstandigheden en de eerdere incidenten die niet gerelateerd waren aan disproportioneel geweld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de straf van een berisping op te leggen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan de eiser moet worden vergoed en dat de korpschef in de proceskosten van de eiser moet worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4211

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. W. de Klein en mr. O.W.G. van Petegem),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rabbering en G. Verhees).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd onder de bepaling dat deze straf niet tot uitvoer zal worden gelegd indien eiser zich gedurende een periode van twee jaar niet schuldig zal maken aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor deze straf wordt opgelegd, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
In het besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit onder aanpassing van de motivering ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is sinds [datum] 1992 werkzaam bij de politie, laatstelijk als [functie 1]
bij het team Politieprofessie van de politie [eenheid] .
1.2.
Middels een anonieme en ongedateerde brief gericht aan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) heeft een collega van eiser op 10 april 2018 melding gemaakt van mogelijk plichtsverzuim gepleegd door eiser en zijn collega [naam 1] (hierna: [naam 1] ). In de melding wordt aangegeven dat bij een staandehouding van een mogelijke verdachte naar aanleiding van mishandeling op zaterdagmorgen 7 april 2018, rond 4.08 uur op [lokatie] door [naam 1] en eiser geweld is gebruikt in de vorm van duwen (door [naam 1] ) en een nekcontrole (door eiser) (hierna: incident 1). De melder heeft aangegeven dat dit geweldsgebruik niet is vermeld in de mutatie en het proces-verbaal van bevindingen. De melding heeft aanleiding gegeven tot een oriënterend onderzoek. Daarbij zijn onder meer camerabeelden van incident 1 bekeken. In het resultaat van dat onderzoek heeft het Hoofd Operatiën aanleiding gezien om nader te laten onderzoeken of sprake is van plichtsverzuim.
Eiser is over incident 1 op 28 juni 2018 gehoord en heeft onder meer verklaard dat de verdachte agressief en dreigend overkwam en dat hij bang was dat het uit de hand zou lopen. Collega [naam 1] en de verdachte waren volgens eiser erg opgefokt naar elkaar. [naam 1] was erg boos. Eiser heeft de verdachte toen met een nekklem naar de grond gebracht om hem hem rustig te krijgen. Hij heeft daarbij op hem ingepraat om de angel eruit te halen. Toen vervolgens bleek dat de verdachte niet voldeed aan het signalement, hebben ze de verdachte laten gaan. Eiser geeft voorts aan dat als iemand geweld aanwendt, hij dit meldt en er vervolgens door de Hulpofficier van justitie een geweldsmelding wordt opgemaakt. Eiser zegt ervan overtuigd te zijn dat hij het geweld heeft gemeld.
Collega [naam 1] is hierover op 24 juli 2018 gehoord en heeft onder meer verklaard dat hij de verdachte uiteindelijk hoog bij de borst had vastgepakt, tegen de muur had gedrukt vanwege diens schelden en het veelvuldig gebruik van het woord “kanker”. Nadat de verdachte “sorry meneer” had gezegd, heeft hij hem losgelaten. Toen de verdachte had verklaard geen identiteitsbewijs bij zich te hebben en daarvoor in de plaats een bankpas had gegeven en [naam 1] deze gegevens moest controleren, heeft eiser de verdachte gepakt met de woorden: “ik ben minder coulant dan mijn collega.” [naam 1] zegt niets over het incident te hebben gemeld, omdat de verdachte “sorry” had gezegd. Eiser was bovendien [functie 2] en zijn hoogste chef. Bij hem moet hij het geweld melden. Hij heeft niet gecontroleerd of eiser het geweld heeft gemeld. Hij zag ook geen aanleiding zijn eigen gedrag te melden, omdat hij de verdachte geen pijn had gedaan.
1.3.
Op 15 juli 2018 heeft een aangehouden verdachte aangifte gedaan van mishandeling met een wapenstok door een politiemedewerker in de nacht van 14 op 15 juli 2018. In het kader van het daarop gestarte strafrechtelijk onderzoek zijn camerabeelden uitgekeken. Daarbij is verweerder gestuit op een ander incident dan waarvan aangifte was gedaan, waarbij eiser ogenschijnlijk onnodig geweld heeft toegepast (incident 2). Verweerder heeft hierin aanleiding gezien een disciplinair onderzoek te starten.
Volgens verweerder is op de beelden te zien dat de verdachte is bespoten met pepperspray en daarna naar de grond is gewerkt door politiemedewerkers. Vervolgens ligt de verdachte achter een bloembak op zijn buik en wordt onder controle gehouden door politieagenten. De onderbenen van de verdachte zijn zichtbaar op de camerabeelden. Dan komt eiser aanlopen, hij lijkt over het linkerbeen van de verdachte te stappen en op het rechterbeen van de verdachte te gaan staan en hierbij even kracht te zetten (hierna: incident 2).
Een aantal collega’s van eiser is gehoord, waaronder de horecacommandant van die nacht, [naam 2] ( [naam 2] .). Deze verklaarde dat hij de handeling van eiser niet heeft gezien. Nadat hij de beelden had gezien merkte hij dit desgevraagd aan als geweld, tenzij het per ongeluk was gegaan.
Eiser is over incident 2 gehoord op 17 september 2018. Eiser heeft onder meer verklaard dat naar zijn gevoel zijn twee collega’s de verdachte nog niet goed onder controle hadden. Hij bewoog zijn armen en benen nog. Onder controle is voor eiser als de verdachte feitelijk niets meer kan. Op het moment dat hij de verdachte op zijn rechten wilde wijzen, zag hij het been omhoog komen en in een reflex bracht hij zijn been naar beneden om niet geschopt te worden. Hij drukte of duwde met zijn voet op het been van de verdachte om hem als het ware vast te pinnen op de grond. Hij liep vervolgens door. Hij heeft met één voet op zijn been gedrukt en is vervolgens met zijn andere voet over zijn been gestapt. Eiser vermoedt dat hij op het onderbeen van de verdachte heeft gestaan, maar niet met zijn volle gewicht. Het resultaat van het stappen op het been was dat hij er veilig overheen kon stappen om naar het hoofd van verdachte toe te lopen en de verdachte aan te spreken.
1.4.
Verweerder heeft eiser vervolgens in verband met de ontstane situatie met onmiddellijke ingang geschorst in het belang van de dienst. Bij brief van 12 december 2018 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen hem de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Eiser heeft daarop zijn zienswijze ingebracht en heeft in dat verband een achttal verklaringen van collega’s overgelegd over zijn functioneren alsmede een rapport van [naam 3] , hoofdinspecteur van politie, aangaande alternatieve scenario’s ter verklaring van de gebeurtenissen op 15 juli 2018.
2.1.
.1. Verweerder heeft daarop besloten zoals hierboven is weergegeven onder procesverloop. Verweerder heeft daarbij aan eiser de bijkomende maatregel opgelegd dat hij zijn taak als [functie 1] niet meer mag uitvoeren voor een periode van drie jaar. Hij mag geen werkzaamheden verrichten waarbij hij betrokken kan raken bij aanhoudingssituaties en anderszins het werken op straat. Zijn geweldscode zal daarop worden aangepast en overtreding daarvan kan mogelijk leiden tot rechtspositionele maatregelen. Drie jaar na het uitreiken van het besluit zal eiser in de gelegenheid worden gesteld te laten toetsen of hij zowel de mentale als de fysieke gesteldheid bezit opnieuw de volledige omvang van de werkzaamheden in de functie van [functie 1] uit te voeren. Eerst bij gebleken geschiktheid na drie jaar zal eiser ook weer een dienstwapen worden verstrekt. Verder is besloten dat eiser in een coachings-/functioneringstraject wordt geplaatst, welk traject zal zijn gericht op het herstel van vertrouwen van zijn leidinggevenden in zijn functioneren en op zelfreflectie. De schorsing heeft verweerder met ingang van 14 februari 2019 beëindigd.
2.2.
Wat betreft het plichtsverzuim ligt voor verweerder – zo volgt uit het primaire besluit – het zwaartepunt bij incident 2. Verweerder neemt ten aanzien van dit incident wel in aanmerking dat gerede twijfel is ontstaan over het gedeelte dat eiser op het been van de verdachte zou hebben gestaan. Volgens verweerder valt niet uit te sluiten dat eiser het rechterbeen van de verdachte heeft willen fixeren dan wel heeft gefixeerd en dus niet op het been van de verdachte heeft gestaan. Wel meent verweerder dat een fixatie op dat moment niet nodig was. De verdachte werd reeds onder controle gehouden door twee collega’s en deze collega’s zaten er redelijk ontspannen bij. Eiser heeft de keuze gemaakt om over de benen van de verdachte stappen, terwijl er ruimte genoeg was om de verdachte via de voorkant te benaderen. Niet blijkt dat de verdachte zich nog verzette en er was op dat moment ook geen aanleiding om extra collega’s te vragen om te helpen. De fixatie van het rechterbeen van de verdachte heeft niets bijgedragen aan de controle over de verdachte. Verweerder meent dat eiser hiermee zeer onprofessioneel heeft gehandeld.
2.3.
Ook ten aanzien van incident 1 meent verweerder dat sprake is van plichtsverzuim. Uit het dossier blijkt dat de verdachte nadat hij daarop door [naam 1] was aangesproken en zijn excuses had aangeboden, direct nadat hij door [naam 1] was losgelaten door eiser bij zijn nek wordt vastgepakt en naar de grond wordt gebracht. Ook is op camerabeelden te zien dat eiser de verdachte, terwijl hij op de grond ligt, twee tikken tegen het hoofd heeft gegeven. Dit was niet nodig, omdat de verdachte toen al op de grond lag en zich niet leek te verzetten. Uit de camerabeelden blijkt ook dat de verdachte dronken was. Het gedrag van de verdachte rechtvaardigt het handelen van eiser niet. Verweerder meent dat eiser niet professioneel heeft gehandeld en dat alleen al levert ernstig plichtsverzuim op.
2.4.
Verweerder meent dat eiser met zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de bijzondere eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die van een politieambtenaar bij de toepassing van het geweldsmonopolie mag worden verwacht. Vooral in zijn rol als [functie 2] mag extra scherpte en professionaliteit worden verwacht in de beoordeling van geweldstoepassing door politieambtenaren. Verweerder moet er op kunnen vertrouwen dat politiemedewerkers die zijn belast met de zorg voor arrestanten zich nauwgezet van hun taak kwijten en arrestanten met gepast respect behandelen en geen onnodig geweld jegens hen gebruiken. Eiser heeft door zijn handelen zijn eigen imago en dat van de politie ernstige schade toegebracht.
Verweerder neemt daarbij in aanmerking wat er in de afgelopen jaren over het gedrag van eiser en zijn functioneren is vastgelegd. Verweerder wijst op eerdere klachten over het handelen van eiser uit 2014, 2016 en 2018 waardoor eiser op een negatieve manier in beeld is gekomen. Ondanks meerdere keren daarop te zijn aangesproken, een officiële schriftelijke waarschuwing, een coachings- en functioneringstraject en zelfs een disciplinaire strafoplegging, heeft eiser niet laten blijken hieruit lering te hebben getrokken.
Verweerder rekent eiser zwaar aan dat hij wederom betrokken is geweest bij twee incidenten en in verband daarmee betrokken is geweest bij een disciplinair onderzoek. Strafverzwarend acht verweerder het feit dat eiser zelfs na het kijken van de camerabeelden nog verklaart dat de beelden voor zich spreken, terwijl uit niets blijkt dat de verdachte zich op dat moment nog verzet of dusdanig een been omhoog brengt waardoor het gerechtvaardigd zou zijn dit been te fixeren.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan.
Het bestreden besluit is onbevoegd genomen omdat een Hoofd Operatiën geen ondermandaat heeft om op een bezwaarschrift te beslissen. Bovendien is het primaire besluit ook genomen door het Hoofd Operatiën, zodat het besluit ook in strijd is met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser meent verder dat verweerder de kwalificatie “zeer onprofessioneel” geheel achterwege had moeten laten, omdat het niets toevoegt, overbodig is in het licht van artikel 76 Barp en het onnodig aandikt. Het plichtsverzuim ziet op onnodige geweldstoepassingen in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Eiser meent dat geen sprake is van strafwaardig plichtsverzuim. Indien wel strafwaardig plichtsverzuim wordt aangenomen dan is hooguit sprake van “onprofessioneel” handelen.
Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de moeilijke omstandigheden waaronder de politieambtenaren hun werk moeten uitoefenen tijdens het weekend in het uitgaansgebied van Haarlem waarbij veel publiek onder invloed is van geest beïnvloedende middelen. Verweerder is er op basis van de beschikbare, vastgestelde gegevens niet in geslaagd aan te tonen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. De gebruikte camerabeelden kunnen niet worden gebruikt als bewijs, omdat deze beelden lang niet alles laten zien en er geen geluid is. Eiser dient het voordeel van de twijfel te krijgen. Ten aanzien van incident 1 heeft eiser meer specifiek nog het volgende aangevoerd.
Eiser betwist dat hij de verdachte één minuut tegen de grond heeft gehouden; dit was ca 20 seconden en hij achtte deze handeling nodig, omdat de verdachte opgefokt was en dreigend en agressief overkwam. Eiser meent dat hem een ruime beoordelingsmarge toekomt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. De camerabeelden worden onjuist uitgelegd. Er wordt geen acht geslagen op de verklaring van eiser dat de verdachte agressief en dreigend overkwam en ook niet dat toen collega [naam 1] de verdachte losliet, de verdachte zich aan [naam 1] bleef vasthouden.
Ten aanzien van incident 2 voert eiser nog aan dat de aangehouden verdachte aangifte heeft gedaan van mishandeling door een wapenstok. Eiser is in dat verband nooit verdachte geweest en er is geen aangifte gedaan ten aanzien van de door eiser uitgevoerde fixatie.
Ten aanzien van incident 2 gebruikt verweerder uitsluitend de camerabeelden als bewijs. De verklaring van horecacommandant [naam 2] . is gebaseerd op de camerabeelden en niet op eigen waarneming. Eiser had het gevoel dat de verdachte nog niet onder controle was en verweerder behoort hem een ruime beoordelingsmarge bij de uitoefening van zijn werkzaamheden te laten. De omstandigheden gaven geen tijd voor overdenkingen om tot het perfecte optreden te komen.
Het horen van getuigen is selectief geweest. De verdachte is niet gehoord en ook niet alle collega’s. De verklaring van collega [naam 4] is volledig buiten beschouwing gelaten.
Wat betreft de strafverzwarende omstandigheden meent eiser dat het zijn goed recht is om de getoonde camerabeelden te interpreteren op een wijze die hem goeddunkt. Verweerder handelt in strijd met artikel 2:4 van de Awb en met het fair play beginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Bevoegdheidsgebrek
4.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. De politiechef van de eenheid [eenheid] [naam 5] heeft daarom op 5 januari 2021 het bestreden besluit alsnog bekrachtigd. Ter zitting heeft eiser daarover aangegeven dat daarmee wat hem betreft het gebrek is hersteld.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft. Nu de korpschef het bestreden besluit alsnog heeft bekrachtigd, wordt het bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de (Awb gepasseerd, nu gesteld noch gebleken is dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad.
Materiële beoordeling
4.2.
Op grond van artikel 76 in samenhang met artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het (Barp kan aan de ambtenaar de straf van ontslag worden opgelegd indien hij de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 78, eerste lid, van het Barp kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
4.3.
In geschil is de door verweerder opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag. Eiser is niet opgekomen tegen de bijkomende maatregelen die verweerder bij het primaire besluit heeft opgelegd voor een periode van drie jaar.
Welke gedragingen worden eiser verweten?
4.4.
Eiser heeft zich volgens verweerder schuldig gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim door onprofessioneel handelen, waaronder in het bijzonder het twee keer toepassen van disproportioneel geweld. Verweerder verwijt eiser niet dat hij het geweld niet heeft gemeld.
Ten aanzien van incident 1 blijkt volgens verweerder uit de camerabeelden dat zodra collega [naam 1] de verdachte loslaat, eiser de verdachte direct bij de nek vastpakt en naar de grond brengt. Hierbij gaat het er om dat de verdachte kort daarvoor zijn excuses had aangeboden aan [naam 1] , dat dat afdoende was voor [naam 1] en hij de verdachte daarop losliet. Te zien is dat de verdachte collega [naam 1] toen nog wel even vasthield, maar mede gelet op de verklaring van eiser dat de verdachte behoorlijk dronken was, lijkt hij, aldus verweerder, eerder de balans te zoeken. Verweerder is niet gebleken dat de verdachte toen nog zodanig opgefokt was en agressief en dreigend overkwam dat een nekcontrole gerechtvaardigd was. Het gaat er verweerder om dat eiser ten tijde van het incident niet professioneel heeft gehandeld en dat levert op zich al ernstig plichtsverzuim op.
Voor verweerder ligt de nadruk op incident 2. Ten aanzien van dit incident neemt verweerder in aanmerking dat er voor eiser hoe dan ook geen aanleiding was om over de benen van de verdachte heen te stappen. Er was voor eiser voldoende ruimte om de verdachte aan de voorkant te benaderen. Daarnaast was de fixatie – zo het een fixatie was – niet noodzakelijk. De verdachte was onder controle. Het bewegen met de benen kan goed komen door het feit dat de verdachte net was gepepperd en in ieder geval was het bewegen niet zodanig dat een fixatie gerechtvaardigd was. De aanwezigheid van eiser heeft op geen enkele wijze bijgedragen tot het hebben dan wel krijgen van controle over de verdachte.
Verweerder meent dat eiser als [functie 1] de taak had overzicht te houden op de afhandeling van de incidenten. In die hoedanigheid had hij afstand moeten houden en niet zelf betrokken moeten raken bij een actie. Hij heeft een voorbeeldfunctie en dient niet onnodig escalerend op te treden. Eiser heeft verkeerde keuzes gemaakt door tot twee keer toe ten onrechte in te grijpen in een situatie. Daarbij is volgens verweerder bovendien sprake van herhaald gedrag en heeft hij onvoldoende lering getrokken uit voorgaande incidenten. Bij beide situaties was geen sprake van moeilijke omstandigheden. Beide situaties waren onder controle.
Verweerder neemt verder in aanmerking dat eiser eerder meerdere malen is gewaarschuwd vanwege onprofessioneel gedraag en daarvoor eerder ook is gesanctioneerd. Daardoor is het vertrouwen in het nog naar behoren functioneren ernstig beschaamd. Omdat naar aanleiding van het zienswijzegesprek niet voldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat hij op 15 juli 2018 op het been van de verdachte heeft gestaan en eiser heeft aangegeven aan zichzelf te willen werken en een functie buiten de operatie te willen aanvaarden, heeft verweerder eiser nog een laatste kans geboden.
Heeft eiser de gedragingen verricht?
4.5.
Naar vaste rechtspraak [1] is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat het bestuursorgaan op basis van beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder de camerabeelden van beide incidenten en de verklaringen van eiser zelf en die van zijn collega’s [naam 1] en [naam 2] ., zoals hierboven weergegeven bij r.o. 1.2en 1.3, tot de conclusie is kunnen komen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan.
De beelden zijn bovendien op de zitting van de rechtbank in het bijzijn van partijen uitvoerig bekeken en eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld uitleg te geven hoe een en ander is verlopen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat collega [naam 1] heeft verklaard dat hem niet duidelijk was waarom eiser de verdachte pakte nadat hij de verdachte had losgelaten omdat deze zijn excuses had aangeboden.
4.7.
De camerabeelden zijn naar het oordeel van de rechtbank deugdelijke en zuivere bewijsmiddelen. Hetgeen op de beelden is te zien, geeft een duidelijk beeld van het gebeurde. De visie van eiser op het gebeurde ziet veeleer op zijn intenties en de redenen waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gehandeld. Van een wezenlijk verschil van interpretatie van de beelden is niet gebleken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in bezwaar afstand heeft gedaan van het eerder ingenomen standpunt dat eiser bij incident 2 op het been van de verdachte is gaan staan. Dat is op de beelden vanuit beide camerastandpunten van incident 2 niet te zien.
Dat er verschil is in interpretatie en kwalificatie van de camerabeelden maakt nog niet dat deze beelden geen deugdelijk vastgestelde gegevens zijn. De omstandigheid dat de beelden niet voorzien zijn van geluid maakt dat ook niet anders. Eiser is voldoende gelegenheid geboden om zijn uitleg van de beelden en zijn rol in het gebeurde naar voren te brengen.
Ook bestaat geen aanleiding om de verklaring van [naam 2] . niet als deugdelijk bewijs aan te merken. Hij was bij de schermutseling betrokken en heeft zodoende een verklaring afgelegd. Dat hij incident 2 heeft beoordeeld aan de hand van de camerabeelden maakt niet dat hij – als horecacommandant van die nacht – zich geen goed beeld heeft kunnen vormen van het gebeurde. Zijn verklaring is overigens niet doorslaggevend geweest voor het oordeel van verweerder dat eiser onprofessioneel heeft gehandeld. De camerabeelden, eisers eigen verklaring en het overige bewijs leiden bij verweerder tot de conclusie dat sprake is van disproportioneel geweld en onprofessioneel handelen dat ernstig plichtsverzuim oplevert.
Zijn de eiser verweten gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
4.8.
De rechtbank is ten aanzien van incident 1 van oordeel dat het (aanvankelijk) toepassen van de nekklem en het (vervolgens) tegen de grond gedrukt houden van de verdachte als disproportioneel geweld is aan te merken. Alle omstandigheden in aanmerking nemend ziet de rechtbank niet in waarom eiser geen andere keuze had kunnen maken dan de verdachte tegen de grond te werken. Eiser had de verdachte ook apart kunnen nemen, mede in aanmerking nemend dat collega [naam 1] – zoals door eiser ter zitting is gesteld – niet rustig was. Uit de beelden spreekt niet dat de verdachte fysiek weerstand bood. De omstandigheid dat de verdachte bij het loslaten door collega [naam 1] zich nog even vasthield aan de jas van collega [naam 1] , waardoor ook diens portofoon losraakte en viel, duidt niet op een agressieve houding of plannen van de verdachte. Uit de beelden wordt wel duidelijk – en dat is door eiser ook bevestigd – dat de verdachte dronken was en nauwelijks stil/recht kon staan. Het door eiser gestelde gevaar dat de verdachte een klap aan zijn collega zou kunnen uitdelen als hij hem niet gelijk tegen de grond werkte, komt de rechtbank dan ook niet aannemelijk voor. Het blijkt ook niet uit de verklaring van collega [naam 1] . Het tegen de grond werken en de verdachte daar gedurende enige tijd houden, aanvankelijk ook nog met een nekklem, is naar het oordeel van de rechtbank daarom als disproportioneel geweld en mitsdien als plichtsverzuim aan te merken.
4.9.
Ten aanzien van incident 2 is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser linksom de inmiddels naar de grond gewerkte en door twee collega’s in bedwang gehouden verdachte had kunnen lopen. Hij had hem zodoende direct aan de voorkant kunnen benaderen; daar was, zo blijkt uit de camerabeelden, voldoende ruimte voor. Eiser had dan niet over de benen van deze verdachte hoeven stappen. De rechtbank is echter ook van oordeel dat eiser, zeker gelet op de omstandigheden van het moment, geen onbegrijpelijke keuze heeft gemaakt. De keuze om rechts om de verdachte te lopen en dientengevolge over zijn benen te stappen, is wellicht achteraf gezien een onhandige keuze geweest, maar valt naar het oordeel van de rechtbank niet te duiden als disproportioneel geweld en derhalve evenmin als plichtsverzuim.
Is dit plichtsverzuim hem toe te rekenen?
4.10.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zijn gedrag ten aanzien van incident 1 niet aan eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft de ongeoorloofdheid van zijn handelen moeten kunnen inzien, zeker in zijn rol als [functie 2] respectievelijk [functie 1] . Ook is niet gebleken dat hij de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim.
Is de opgelegde straf evenredig?
4.11.
In het samenstel van de twee incidenten is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf van voorwaardelijk strafontslag niet evenredig is. Nu naar het oordeel van de rechtbank alleen het gedrag bij incident 1 als disproportioneel geweld kan worden aangemerkt en verweerder het zwaartepunt uitdrukkelijk heeft gelegd op incident 2, is dit gedrag in samenhang bezien onvoldoende voor voorwaardelijk strafontslag. Een berisping had onder deze omstandigheden meer in de rede gelegen. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding zelf te voorzien en de straf van een berisping op te leggen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eerdere incidenten die verweerder heeft meegenomen bij zijn overwegingen geen betrekking hebben op het toepassen van disproportioneel geweld.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiser voor zijn gedrag met betrekking tot incident 1 wordt berispt.
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
6. De rechtbank zal de korpschef veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €534,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij voorwaardelijk strafontslag is verleend;
  • voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat eiser een berisping krijgt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van €174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.C. de Haan, voorzitter, en mr. M.P.E. Oomens en mr. S.A. Steinhauser, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755