Verweerder meent dat eiser met zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de bijzondere eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die van een politieambtenaar bij de toepassing van het geweldsmonopolie mag worden verwacht. Vooral in zijn rol als [functie 2] mag extra scherpte en professionaliteit worden verwacht in de beoordeling van geweldstoepassing door politieambtenaren. Verweerder moet er op kunnen vertrouwen dat politiemedewerkers die zijn belast met de zorg voor arrestanten zich nauwgezet van hun taak kwijten en arrestanten met gepast respect behandelen en geen onnodig geweld jegens hen gebruiken. Eiser heeft door zijn handelen zijn eigen imago en dat van de politie ernstige schade toegebracht.
Verweerder neemt daarbij in aanmerking wat er in de afgelopen jaren over het gedrag van eiser en zijn functioneren is vastgelegd. Verweerder wijst op eerdere klachten over het handelen van eiser uit 2014, 2016 en 2018 waardoor eiser op een negatieve manier in beeld is gekomen. Ondanks meerdere keren daarop te zijn aangesproken, een officiële schriftelijke waarschuwing, een coachings- en functioneringstraject en zelfs een disciplinaire strafoplegging, heeft eiser niet laten blijken hieruit lering te hebben getrokken.
Verweerder rekent eiser zwaar aan dat hij wederom betrokken is geweest bij twee incidenten en in verband daarmee betrokken is geweest bij een disciplinair onderzoek. Strafverzwarend acht verweerder het feit dat eiser zelfs na het kijken van de camerabeelden nog verklaart dat de beelden voor zich spreken, terwijl uit niets blijkt dat de verdachte zich op dat moment nog verzet of dusdanig een been omhoog brengt waardoor het gerechtvaardigd zou zijn dit been te fixeren.
Het bestreden besluit is onbevoegd genomen omdat een Hoofd Operatiën geen ondermandaat heeft om op een bezwaarschrift te beslissen. Bovendien is het primaire besluit ook genomen door het Hoofd Operatiën, zodat het besluit ook in strijd is met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser meent verder dat verweerder de kwalificatie “zeer onprofessioneel” geheel achterwege had moeten laten, omdat het niets toevoegt, overbodig is in het licht van artikel 76 Barp en het onnodig aandikt. Het plichtsverzuim ziet op onnodige geweldstoepassingen in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Eiser meent dat geen sprake is van strafwaardig plichtsverzuim. Indien wel strafwaardig plichtsverzuim wordt aangenomen dan is hooguit sprake van “onprofessioneel” handelen.
Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de moeilijke omstandigheden waaronder de politieambtenaren hun werk moeten uitoefenen tijdens het weekend in het uitgaansgebied van Haarlem waarbij veel publiek onder invloed is van geest beïnvloedende middelen. Verweerder is er op basis van de beschikbare, vastgestelde gegevens niet in geslaagd aan te tonen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. De gebruikte camerabeelden kunnen niet worden gebruikt als bewijs, omdat deze beelden lang niet alles laten zien en er geen geluid is. Eiser dient het voordeel van de twijfel te krijgen. Ten aanzien van incident 1 heeft eiser meer specifiek nog het volgende aangevoerd.
Eiser betwist dat hij de verdachte één minuut tegen de grond heeft gehouden; dit was ca 20 seconden en hij achtte deze handeling nodig, omdat de verdachte opgefokt was en dreigend en agressief overkwam. Eiser meent dat hem een ruime beoordelingsmarge toekomt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. De camerabeelden worden onjuist uitgelegd. Er wordt geen acht geslagen op de verklaring van eiser dat de verdachte agressief en dreigend overkwam en ook niet dat toen collega [naam 1] de verdachte losliet, de verdachte zich aan [naam 1] bleef vasthouden.
Ten aanzien van incident 2 voert eiser nog aan dat de aangehouden verdachte aangifte heeft gedaan van mishandeling door een wapenstok. Eiser is in dat verband nooit verdachte geweest en er is geen aangifte gedaan ten aanzien van de door eiser uitgevoerde fixatie.
Ten aanzien van incident 2 gebruikt verweerder uitsluitend de camerabeelden als bewijs. De verklaring van horecacommandant [naam 2] . is gebaseerd op de camerabeelden en niet op eigen waarneming. Eiser had het gevoel dat de verdachte nog niet onder controle was en verweerder behoort hem een ruime beoordelingsmarge bij de uitoefening van zijn werkzaamheden te laten. De omstandigheden gaven geen tijd voor overdenkingen om tot het perfecte optreden te komen.
Het horen van getuigen is selectief geweest. De verdachte is niet gehoord en ook niet alle collega’s. De verklaring van collega [naam 4] is volledig buiten beschouwing gelaten.
Wat betreft de strafverzwarende omstandigheden meent eiser dat het zijn goed recht is om de getoonde camerabeelden te interpreteren op een wijze die hem goeddunkt. Verweerder handelt in strijd met artikel 2:4 van de Awb en met het fair play beginsel.