Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 april 2021 met producties 1 tot en met 8 van de zijde van de vrouw;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1 van de zijde van de man;
- de mondelinge behandeling van 12 mei 2021, waarbij door de man de eis in reconventie is ingesteld en door de vrouw pleitaantekeningen zijn overgelegd.
2.De feiten
Conform het bepaalde in voormeld echtscheidingsconvenant geldt nog het volgende:
De man kan het registergoed sub 2voor wat betreft het woonhuis aan de [plaats 2]slechts vervreemden aan derden, dan nadat gemeld registergoed aan de vrouw te koop is aangeboden bij aangetekende brief;
“registergoed sub 2” als volgt gedefinieerd::
de bloot eigendom van een perceel grond, opstallen, ondergrond en verdere aanhorigheden, belast met het recht van erfpacht ten behoeve van (voorheen) Tussenwijck Holding B.V., eindigende op éénendertig december tweeduizendzeventien, gelegen te [plaats 2] aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [adres 1] , groot negenvijftig are vijf centiare (…)”
met erf, tuin, en verder toebehoren” aan de vrouw aangeboden. Op 28 juni 2019 heeft de vrouw aan de man gemeld dat zij van het aanbod gebruik wil maken en op 20 november 2019 heeft de vrouw een bod gedaan van € 175.000. Bij brief van 27 mei 2020 heeft de man het bod op “
de woning kadastraal bekend onder nummer [plaats 1] en Duin [adres 3] en [adres 6] conform de huidige kadastrale grens en kaart” afgewezen. De man heeft daarbij verwezen naar een taxatierapport van 31 augustus 2007, waarin de woning is getaxeerd op € 375.000 en waarbij tot uitgangspunt is genomen dat bij de woning een stuk grond hoort met een omvang van ca. 1.10 m2. Daarop heeft de vrouw aangegeven over de koopprijs te willen onderhandelen. In antwoord hierop heeft de man gemeld dat het voor hem ook een mogelijkheid is om de woning te verhuren.
3.Het geschil
4.De beoordeling
in conventie
registergoed sub 2” (zijnde perceel [adres 8] met diverse opstallen) slechts geldt “
voor wat betreft het woonhuis aan [plaats 2]”.
voor wat betreft het woonhuis aan de [plaats 2]” is opgenomen om het woonhuis mét ondergrond, te onderscheiden van het overige gedeelte van perceel [adres 8] en overige opstallen, en dus niet (zoals de man verdedigt) om een onderscheid te maken tussen de woning als opstal enerzijds, en de ondergrond onder de woning anderzijds.
onform het bepaalde in voormeld echtscheidingsconvenant…”). De verdelingsakte kan daarom niet los kan worden gezien van het convenant, die aan de hand van de (meer subjectieve) Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de tekst van het convenant voor de door de man verdedigde uitleg (de aanbiedingsplicht heeft uitsluitend betrekking op de opstal en niet op de grond) geen aanknopingspunten biedt. In het rechtsverkeer is het gebruikelijk dat wanneer wordt gesproken over de verkoop van een woning, niet uitsluitend wordt gedoeld op de eigendom van de opstal, maar (ook) op de eigendom van de daarbij behorende grond. Indien het de bedoeling van partijen zou zijn geweest om daarvan af te wijken (door de eigendom van de grond en de opstal te splitsen, met als consequentie een ongebruikelijke constructie van erfpachtrecht/opstalrecht, zoals de man nu betoogt) had het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom voor de hand gelegen dat zij dit uitdrukkelijk zouden hebben vermeld in het convenant. Dat is niet gebeurd.
iedere eigendomsoverdracht onder bijzondere titel en iedere vestiging van een zakelijk recht”. Voor zover de vrouw betoogt dat het verhuren van de woning in strijd is met de verplichtingen van de man zolang de aanbieding van 21 juni 2019 nog aan de orde is, wordt zij voorshands ook daarin niet gevolgd, omdat dat aanbod door de man inmiddels is ingetrokken.