ECLI:NL:RBNHO:2021:4535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
9170034 \ VV EXPL 21-65
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil naar aanleiding van ontbinding en ontruiming van bedrijfsruimte met opschorting van openbare verkoop

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de vennootschap onder firma [huurder] en haar vennoten [huurder 1] en [huurder 2] (hierna gezamenlijk aangeduid als [huurder]) de vennootschap onder firma [verhuurder] en haar vennoten [verhuurder 1] en [verhuurder 2] (hierna gezamenlijk aangeduid als [verhuurder]) gedagvaard. De zaak betreft een huurovereenkomst van 22 februari 2018, waarbij [huurder] een bedrijfsruimte huurt van [verhuurder] voor een huurprijs van € 700,00 per maand. [verhuurder] heeft [huurder] op 11 december 2020 gedagvaard en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, wat resulteerde in een verstekvonnis op 20 januari 2021. [huurder] heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis en vordert in kort geding opschorting van de openbare verkoop van in beslag genomen roerende zaken tot uitspraak in het verzet. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [huurder] uitvalt, omdat de openbare verkoop niet in verhouding staat tot de huurachterstand en de belangen van [huurder] bij voortzetting van de exploitatie van het restaurant. De vordering tot opschorting van de openbare verkoop is toegewezen, terwijl de vordering van [verhuurder] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [verhuurder].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9170034 \ VV EXPL 21-65
Uitspraakdatum: 26 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.de vennootschap onder firma [huurder] ,

en haar vennoten

2.[huurder 1]

3. [huurder 2]

gevestigd en wonende te [plaats 1]
eisers in conventie
gedaagden in reconventie
verder gezamenlijk te noemen: [huurder]
gemachtigde: mr. C.R. Kross
tegen

1.de vennootschap onder firma [verhuurder]

en haar vennoten

2.[verhuurder 1]

3. [verhuurder 2]
gevestigd en wonende te [plaats 2]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
verder gezamenlijk te noemen: [verhuurder]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder

1.Het procesverloop

1.1.
[huurder] heeft [verhuurder] op 3 mei 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verhuurder] bij brief van 6 mei 2021 nog stukken toegezonden en een eis in reconventie ingediend.

2.De feiten

2.1.
Op basis van een huurovereenkomst van 22 februari 2018, heeft [huurder] van [verhuurder] een bedrijfsruimte gehuurd. De huurprijs bedraagt € 700,00 per maand.
2.2.
Bij e-mails van 11 juni 2020, 7 juli 2020 en 13 augustus 2020 heeft [verhuurder] [huurder] verzocht om betaling van de huur over respectievelijk de maanden juni, juli en augustus, binnen 7 dagen na verzending van die e-mails. Tot de dag van de zitting heeft [huurder] de huur over juli en augustus 2020 niet betaald.
2.3.
Op 11 december 2020 heeft [verhuurder] [huurder] gedagvaard. [verhuurder] heeft ontbinding en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Daarnaast heeft [verhuurder] veroordeling van [huurder] gevorderd tot betaling van (onder andere) de huurachterstand. De vorderingen van [verhuurder] zijn bij verstekvonnis van 20 januari 2021 toegewezen.
2.4.
Bij exploot van 29 januari 2021 is het vonnis aan [huurder] betekend en is het bevel gedaan om te voldoen aan het vonnis en is aangezegd dat bij gebreke daarvan het gehuurde op 23 februari 2021 zal worden ontruimd en beslag zal worden gelegd op roerende en onroerende zaken die zullen worden verkocht.
2.5.
Bij e-mail van 1 februari 2021 heeft de gemachtigde van [verhuurder] aan [huurder] geschreven:
‘Inzake [verhuurder] bent u veroordeeld tot ontruiming en betaling. […] Neem contact met ons op!’Daarop heeft [huurder] op 5 maart 2021 gereageerd:
‘We are aware of the amount that we need to pay your I and we definently have to pay. […] So we need little bit of time to clear it. […]’
2.6.
Op 23 februari 2021 heeft Boeder Incasso executoriaal beslag gelegd op twee bromfietsen en overige roerende zaken. In het exploot is vermeld dat als de vordering niet zal worden voldaan, de in beslag genomen roerende zaken openbaar zullen worden verkocht op 6 mei 2021 om 15.30 uur. De openbare verkoop is op 7 april 2021 aangezegd.

3.De vordering

3.1.
[huurder] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat alle door [verhuurder] gelegde beslagen ter executie van het vonnis van 20 januari 2021 zullen zijn opgeschort tot uitspraak is gedaan in het door [huurder] ingediende verzet;
II. bepaalt dat de huurovereenkomst tussen partijen niet is ontbonden tot uitspraak is gedaan in het door [huurder] ingediende verzet;
III. [verhuurder] veroordeelt in de proceskosten en eventuele nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij door executie van het vonnis onevenredig wordt getroffen in haar belangen. [huurder] heeft bij de overname van het restaurant bijna € 70.000,- betaald voor goodwill en inventaris. De hoogte van de huurachterstand staat dan ook niet in verhouding tot de opbrengst van de executoriale verkoop van de inventaris.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[verhuurder] voert aan dat de vordering van [huurder] moet worden afgewezen. Zij betwist dat [huurder] zoveel geld heeft betaald voor de inventaris. Verder voert zij aan – samengevat – dat [huurder] er zelf voor gekozen heeft om het restaurant tijdens de Coronacrisis volledig (ook voor afhaal en bezorging) gesloten te houden en dat uit de verklaring van [huurder] ter zitting – over de huur voor andere restaurants en huizen – volgt dat dit restaurant niet de hoofdactiviteit is van [huurder] .
4.2.
[verhuurder] vordert bij wijze van voorlopige voorziening dat de kantonrechter [huurder] veroordeelt tot betaling van € 4.900,-. Zij legt aan deze tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [verhuurder] schade lijdt als gevolg van huurderving. [verhuurder] vordert een voorschot op het schadebedrag ter hoogte van zes maanden huur. [verhuurder] stelt dat sprake is van een spoedeisend belang vanwege het beroep van [huurder] op gedeeltelijke betalingsonmacht.

5.De beoordeling

opschorting beslagen
5.1.
[huurder] heeft gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat alle beslagen
zullen zijnopgeschort tot de uitspraak in verzet. De kantonrechter zal het dictum lezen in het licht van de overwegingen van de dagvaarding, zodat zij daarin leest dat wordt gevorderd dat de openbare verkoop van de in beslag genomen roerende zaken wordt opgeschort (artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.2.
Ter zitting heeft (de gemachtigde van) [verhuurder] verklaard dat de openbare verkoop van 6 mei 2021 niet heeft plaatsgevonden omdat [verhuurder] dit kort geding wilde afwachten. [huurder] heeft dus nog steeds belang bij haar vordering.
5.3.
[huurder] is van het verstekvonnis van 20 januari 2021 in verzet gegaan. Bij de beoordeling van dit executiegeschil blijft de kans van slagen van dat verzet buiten beschouwing.
5.4.
Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling ten uitvoer kan worden gelegd, ook als het gaat om een verstekvonnis waartegen een veroordeelde in verzet is gegaan. Van dat uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als sprake is van een belangenafweging die uitvalt in het voordeel de veroordeelde. In dit geval moet dus worden beoordeeld of het belang van [huurder] bij het opschorten van de executie groter is dan het belang van [verhuurder] bij de tenuitvoerlegging.
5.5.
[huurder] stelt dat haar belang is gelegen in de bedragen die zij heeft betaald bij de overname van het restaurant dat zich in het gehuurde bevindt. Ter zitting heeft [huurder] verklaard dat zij – zodra zij daartoe in staat wordt gesteld – door kan en wil gaan met het exploiteren van dat restaurant. [verhuurder] heeft niet gesteld wat haar belang is bij de openbare verkoop (op korte termijn, vóór een uitspraak in de verzetprocedure), anders dan (snel) betaling van haar vorderingen krijgen. Verder heeft [verhuurder] ter zitting verklaard dat de in beslag genomen goederen een lage executiewaarde hebben en dat zij (daarom) liever heeft dat [huurder] het gehuurde leeghaalt en een schadevergoeding betaalt. Gelet op het voorgaande overweegt de kantonrechter dat de belangenafweging in dit geval uitvalt in het voordeel van [huurder] . De vordering van [huurder] tot opschorting van de openbare verkoop van de in beslag genomen roerende zaken zal worden toegewezen.
ontbinding huurovereenkomst
5.6.
Daarnaast vordert [huurder] dat de kantonrechter bepaalt dat de huurovereenkomst tussen partijen niet is ontbonden tot uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. Deze vordering heeft een declaratoir karakter heeft, zodat de vordering in dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking komt.
proceskosten
5.7.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
5.8.
De tegenvordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [verhuurder] daarbij een spoedeisend belang heeft. [verhuurder] heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij het krijgen van een voorschot op de schade als gevolg van huurderving, omdat [huurder] een beroep doet op (gedeeltelijke) betalingsonmacht.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat gelet op hetgeen [huurder] ter zitting heeft verklaard en het aanbod tot een contante betaling dat [huurder] ter zitting heeft gedaan, het spoedeisend belang van [verhuurder] onvoldoende is komen vast te staan.
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [verhuurder] zal afwijzen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verhuurder] , omdat haar tegenvordering wordt afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
bepaalt dat de openbare verkoop van de roerende zaken waarop [verhuurder] op 23 februari 2021 beslag heeft laten leggen, wordt opgeschort tot uitspraak is gedaan in het door [huurder] ingediende verzet;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [verhuurder] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [huurder] worden vastgesteld op een bedrag van € 249,00 aan salaris van de gemachtigde van [huurder] ;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter