ECLI:NL:RBNHO:2021:4532

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
9094289 \ VV EXPL 21-44
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer na stopzetting loonbetaling tijdens ziekte en geschil over re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te oordelen over een loonvordering van een werknemer die tijdens ziekte zijn loon niet meer ontvangt. De werknemer, die sinds 6 februari 2017 in dienst is bij de werkgever, heeft zich op 6 mei 2020 arbeidsongeschikt gemeld. De werkgever heeft de loonbetaling stopgezet omdat de werknemer naar het oordeel van de werkgever niet meewerkte aan zijn re-integratie en een bijgesteld plan van aanpak niet ondertekende. De werknemer vordert in kort geding betaling van zijn loon en stelt dat hij zich aan de adviezen van de Arbo-arts heeft gehouden en dat de werkgever ten onrechte de loonbetaling heeft stopgezet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer ten onrechte passende arbeid heeft geweigerd. De rapportages van de Arbo-arts gaven aan dat er benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden waren, en de werknemer had moeten begrijpen dat hij in staat was om passende arbeid te verrichten. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever terecht de loonbetaling heeft opgeschort en vervolgens gestopt. De vordering van de werknemer wordt afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van de re-integratieverplichtingen van de werknemer en de noodzaak om passende arbeid te accepteren, ook als er een geschil is over de voorwaarden van die arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9094289 \ VV EXPL 21-44
Uitspraakdatum: 19 mei 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. K. van der Leij
de zaak in het kort
Werkgever heeft de loonbetaling tijdens ziekte gestopt. Werknemer vordert in deze procedure betaling van het loon. Het voorlopig oordeel is dat werknemer ten onrechte heeft geweigerd passende arbeid te verrichten, zodat de werkgever de loonbetaling mocht stoppen en de loonvordering wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft op 21 april 2021 een dagvaarding in kort geding (tevens houdende een verweerschrift in de zaak met zaaknummer 9098403 \ AO VERZ 21-35) ingediend. De dagvaarding is niet aan het adres van [werkgever] betekend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 9098403. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [werknemer] bij brief van 24 april 2021 nog stukken toegezonden. [werkgever] heeft bij brieven van 22, 23, 26 en 29 april 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [in 1964] (56 jaar), is op 6 februari 2017 in dienst getreden bij [werkgever] . De laatste functie die [werknemer] vervulde is die van chauffeur, met een salaris van € 2.680,- bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld.
2.2.
Op 6 mei 2020 heeft [werknemer] zich arbeidsongeschikt gemeld. Bij adviezen in de periode van 18 juni 2020 tot en met 15 oktober 2020, adviseerde de Arbo-arts steeds om vanwege de focus op herstel vooralsnog niet te starten met re-integreren.
2.3.
Bij advies van 18 november 2020 heeft de Arbo-arts geschreven:
‘Er is sprake van: Benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden. […] Er is geen sprake van een GBM-situatie d.w.z. betrokkene is belastbaar voor re-integratie activiteiten en passende arbeid. Om de re-integratiebegeleiding UWV-proof te laten verlopen adviseer ik de inzet van een arbeidsdeskundig onderzoek waarmee arbeidsmogelijkheden voor passende arbeid in kaart kunnen worden gebracht.’Op 18 november 2020 is ook een inzetbaarheidsprofiel opgesteld.
2.4.
Op 19 november 2020 heeft [werkgever] naar aanleiding van het advies van de Arbo-arts van 18 november 2020 een bijstelling plan van aanpak WIA opgesteld. Als reden voor de bijstelling is gegeven:
‘De belastbaarheid is verbeterd waardoor er benutbare mogelijkheden zijn ontstaan voor werkzaamheden.’De aangepaste afspraken zijn volgens het bijstellingsformulier
‘-27-11-2020 intake interventie -Vervolgens inzet arbeidsdeskundige -afspraken maken over optimale inzetbaarheid in de praktijk – 16-12-2020 spreekuur bedrijfsarts’[werknemer] heeft het bijgestelde plan van aanpak niet ondertekend.
2.5.
Bij advies van 16 december 2020 heeft de Arbo-arts geadviseerd:
‘Er is sprake van: Benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden. […] Conform het voorgaande advies is er momenteel geen sprake van een GBM-situatie d.w.z. betrokkene is belastbaar voor re-integratie activiteiten en passende arbeid. Conform het voorgaande advies blijft het essentieel om geen re-integratiekansen te missen door het bijtijds in kaart laten brengen van arbeidsmogelijkheden voor passende arbeid met behulp van een arbeidsdeskundig onderzoek. In het geval een multidisciplinaire interventie van start zal gaan, zal het re-integratieproces tijdelijk on hold worden gezet.’
2.6.
Bij e-mail van 28 december 2020 heeft [werknemer] aan de Arbo-arts geschreven:
‘Ik las in uw verslag, opgemaakt na ons telefonisch contact d.d. 16/12-20, u vermeldde hierin dat ik bepaalde werkzaamheden kan uitoefenen. Ik ben hier totaal niet toe in staat vanwege mijn psychische- en lichamelijke staat. Wij hadden één en ander ook besproken, en uw conclusie was dan ook dat ik eerst de revalidatie zou gaan volgen bij Heliomare.’
2.7.
In een reactie van 7 januari 2021 heeft de Arbo-arts geschreven:
‘Na intern overleg blijkt dat het belangrijk is te weten hoe snel betrokkene met de behandeling zal kunnen starten. Als de behandeling op korte termijn zal starten, dan kan het re-integratietraject wel on hold worden gezet. In het aankomende vervolgconsult zal ik dit nogmaals nagaan.’
2.8.
Op 5 januari 2021 heeft (een medewerker van) [werkgever] een huisbezoek gebracht aan [werknemer] , met het verzoek om het bijgestelde plan van aanpak te ondertekenen. [werknemer] heeft het bijgestelde plan van aanpak niet ondertekend.
2.9.
Bij brief van 11 januari 2021 heeft (de gemachtigde van) [werkgever] [werknemer] , onder verwijzing naar de rapportages van de Arbo-arts, gesommeerd om mee te werken aan de re-integratie en om het bijgestelde plan van aanpak te ondertekenen. Verder is geschreven:
‘Indien u aan dit verzoek/deze sommatie niet of niet tijdig gevolg geeft of wanneer u anderszins uw medewerking blijft weigeren of onmogelijk maakt, zal cliënte haar loonverplichtingen opschorten vanaf 14 januari as.!’
2.10.
Op 13 januari 2021 is [werknemer] op kantoor van [werkgever] verschenen voor een gesprek. Bij e-mail van 14 januari 2021 heeft de gemachtigde van [werkgever] aan [werknemer] geschreven:
‘[…] Nu u weigerachtig blijft mee te werken aan uw re-integratie zit er voor cliënte in dit stadium niet anders op dan de in het vooruitzicht gestelde loonopschorting ook daadwerkelijk toe te passen.’
2.11.
Bij rapportage van 27 januari 2021 heeft de Arbo-arts niet het vakje ‘er is sprake van benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden’, maar het vakje ‘vanwege focus op herstel vooralsnog niet starten met re-integreren’ aangekruist. Verder staat in de rapportage:
‘Gezien de aankomende behandeling is er sprake van een tijdelijke GBM-situatie in de periode 4-2-2021 tot aan 22-3-2021. Gedurende deze periode is betrokkene niet belastbaar te achten voor re-integratie activiteiten en passende arbeid.’
2.12.
Op 29 januari 2021 heeft de gemachtigde van [werkgever] per e-mail aan [werknemer] geschreven:
‘Van cliënte begreep ik dat onderstaand mailbericht van 14 januari jl. u niet op andere gedachten heeft gebracht. U blijft weigeren om zowel medewerking aan de door de bedrijfsarts voorgestelde (lichte) te-integratiewerkzaamheden te geven als het om het gewijzigde plan van aanpak, dat al vanaf medio november 2020 in uw bezit is te ondertekenen. Onder meer om die reden zet cliënte de aangezegde loonopschorting hierbij dan ook om in een loonstop.’
2.13.
Op 27 januari 2021 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op 3 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige een conceptrapport uitgebracht. Op 10 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige een definitief rapport uitgebracht. In een begeleidende e-mail bij het afgeronde rapport schrijft de arbeidsdeskundige:
‘Gezien de recente ontwikkelingen heb ik het advies aangepast, en adviseer ik allereerst de inzet van mediation. Dit heb ik ook meegenomen in mijn verslag waar dat van toepassing is.’Uit de conclusie van het rapport volgt onder andere dat er aanknopingspunten voor ander passend werk zijn bij [werkgever] en dat uit de praktijk zal moeten blijken of [werknemer] in dit werk kan re-integreren. De arbeidsdeskundige adviseert onder andere:
‘Recente gebeurtenissen (na de gesprekken en het opstellen van het concept rapport) zijn van invloed geweest op de arbeidsverhoudingen, inmiddels ervaart werknemer deze als dusdanig verstoord dat het een dialoog over de re-integratie in de weg staat. Start daarom z.s.m. een mediationtraject om de dialoog over re-integratie te kunnen hervatten. Als uit mediation blijkt dat partijen met elkaar verder kunnen: Bouw op in taken van de functie van werfmedewerker. Probeer in de praktijk uit wat wel en niet gaat, en evalueer regelmatig. Bouw geleidelijk op volgens advies van de bedrijfsarts en houd rekening met een periode van geen benutbare mogelijkheden in de beginfase van de behandeling.’
2.14.
Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft de gemachtigde van [werknemer] aan de gemachtigde van [werkgever] geschreven dat er in verband met de rapportage van de Arbo-arts van 27 januari 2021 geen juridische basis (meer) bestaat voor de loonopschorting van 13 januari 2021 en de loonstop van 27 januari 2021. Namens [werknemer] is verzocht om een bevestiging van het tijdig betalen van het salaris van [werknemer] . Daarop is per e-mail van 19 februari 2021 gereageerd dat de loonstop gehandhaafd blijft.
2.15.
Naar aanleiding van een verzoek van de gemachtigde van [werkgever] heeft de Arbo-arts aan de casemanager van de Arbo-dienst bericht:
‘Ik constateer dat ik in de consultrapportage d.d. 27-1-2021 per abuis heb aangevinkt “vanwege focus op herstel vooralsnog niet starten met re-integreren” terwijl ik “benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden” had moeten aanvinken […]’
2.16.
Bij rapportage van 24 maart 2021 heeft de Arbo-arts geadviseerd:
‘Er is sprake van: Benutbare mogelijkheden voor aangepaste werkzaamheden. […] De belastbaarheid is niet gewijzigd ten opzichte van de voorgaande beoordeling. Dit hangt samen met het feit dat de behandeling wel deels is aangepast maar een gerichte behandeling/interventie niet van start is gegaan. Om verdere stagnatie te kunnen voorkomen adviseer ik uw medewerker om mogelijkheden voor vervolgbehandeling met de eigen vaste behandelaar te bespreken en in werking te laten stellen. Er is geen sprake van een GBM-situatie d.w.z. betrokkene is belastbaar voor re-integratie activiteiten en passende arbeid.’
2.17.
Op 3 maart 2021 heeft [werknemer] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. [werknemer] heeft het UWV gevraagd om te beoordelen of het werk dat hij moet doen, passend is. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV staat:
‘In de aanvraag Deskundigenoordeel beschrijft werknemer dat de werkgever ander werk heeft aangeboden in de vorm van materieel schuren in de lasloods. Werknemer acht zich tot het werk niet in staat vanwege de expositie aan stof. Aanvullend ervaart hij ook belemmeringen ten aanzien van autorijden waardoor het reizen naar het werk een probleem is.’Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek volgt:
‘De bedrijfsarts is te volgen in het oordeel dat betrokkene in november 2020 over benutbare mogelijkheden beschikt […] In het kader van het aangeboden werk brengt betrokkene een specifieke beperking in ten aanzien van expositie aan stof. Hij relateert deze aan een in het verleden doorgemaakte aandoening waardoor expositie aan stof schadelijk zou kunnen zijn. Deze beperking kan op grond van de medische gegevens en situatie echter niet onderschreven worden. Bij de aandoening die betrokkene heeft doorgemaakt is geen verband tussen expositie aan stof en het ontstaan van klachten. […] Hoewel verwarring en onduidelijkheid zal zijn ontstaan door de verschillende terugkoppelingen door de bedrijfsarts, is de bedrijfsarts volledig te volgen in de stelling dat pas op het moment van daadwerkelijk starten van behandeling gesproken kan worden van een situatie waarin betrokkene tijdelijk niet belastbaar was als gevolg van de behandelingen.Het aanvullende advies van de bedrijfsarts dat vanaf eind januari/begin februari 2021 sprake is noodzaak van interventie in het kader van een verstoorde arbeidsverhouding en dat dit voorwaardelijk is in het kader van een opstart met re-integratie is ook te onderschrijven.’De conclusie van het rapport is:
‘Er bestaat geen contra-indicatie om genoemde werkzaamheden te verrichten.’

3.De vordering

3.1.
[werknemer] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [werkgever] veroordeelt tot nabetaling van het bedongen salaris van [werknemer] over de eerste drie perioden van 2021 – te weten een bedrag van € 12.462,- bruto – te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Daarnaast vordert [werknemer] dat de kantonrechter [werkgever] bij wijze van voorlopige voorziening, op straffe van een dwangsom, veroordeelt zich bereid te verklaren de financiële bijdrage aan de behandeling van [werknemer] bij Heliomare te hervatten. Ten slotte vordert [werknemer] veroordeling van [werkgever] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2.
[werknemer] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de bedrijfsarts als voorwaarde voor het verrichten van passend werk had gesteld dat er een arbeidsdeskundig onderzoek nodig was om de mogelijkheden van [werknemer] in kaart te brengen. Van die voorwaarde heeft [werkgever] zich niks aangetrokken en in plaats daarvan eenzijdig een plan van aanpak opgesteld en van [werknemer] geëist dat hij drie halve dagen materialen zou komen schuren in de lasloods. Gelet op de communicatie met de bedrijfsarts en de rapportage van 27 januari 2021 mocht [werknemer] ervan uitgaan dat hij voorlopig niet hoefde te re-integreren. Hij heeft zich aan alle adviezen van de Arbo-arts gehouden en het kan [werknemer] niet verweten worden dat hij het plan van aanpak niet wilde ondertekenen.

4.Het verweer

4.1.
[werkgever] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat het uitvoeren van een arbeidsdeskundig onderzoek niet als voorwaarde is gesteld voor het aanvangen van de re-integratiewerkzaamheden. Daarnaast heeft [werknemer] ten onrechte geweigerd het plan van aanpak te ondertekenen en houdt [werknemer] ten onrechte vast aan de verschrijving in het rapport van de Arbo-arts van 27 januari 2021. [werknemer] had het hem aangeboden werk – dat niet alleen bestond uit schuurwerkzaamheden – moeten accepteren, zoals ook volgt uit het deskundigenoordeel.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [werknemer] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een loonvordering.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering moet worden afgewezen indien bij de dagvaarding geen deskundigenverklaring in de zin van artikel 7:629a lid 1 BW is gevoegd, tenzij het overleggen van die verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. In dit geval heeft [werkgever] – en niet [werknemer] – op 22 april 2021 het door [werkgever] aangevraagde deskundigenoordeel overgelegd. Bij de mondelinge behandeling heeft [werknemer] verzocht het oordeel ook als door hem ingebracht te beschouwen zodat aan dat vereiste van artikel 7:629a lid 1 BW is voldaan.
5.4.
Gelet op artikel 7:629 lid 1 BW behoudt een zieke werknemer gedurende 104 weken recht op loon. Uit lid 3 en lid 6 van dat artikel volgt onder welke omstandigheden de werkgever het recht heeft om de loonbetaling te stoppen respectievelijk op te schorten. [werkgever] heeft de loonbetaling opgeschort op 13 januari 2021 en vervolgens gestopt op 27 januari 2021 omdat [werknemer] volgens [werkgever] (1) niet meewerkte aan zijn re-integratie en (2) het bijgestelde plan van aanpak niet ondertekende. [werknemer] stelt dat [werkgever] de loonbetaling niet mocht opschorten en/of stoppen.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het in onvoldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering van [werknemer] in een bodemprocedure wordt toegewezen. In tegenstelling tot wat [werknemer] aanvoert, volgt uit de rapportages van de Arbo-arts van 18 november 2020 en 16 december 2020 niet dat [werknemer] geen passende werkzaamheden zou kunnen uitvoeren voordat een arbeidsdeskundig onderzoek had plaatsgevonden; een arbeidsdeskundig onderzoek wordt geadviseerd, maar niet als voorwaarde gesteld. Gelet op het voorgaande was [werknemer] gehouden passende arbeid te accepteren conform het door de bedrijfsarts opgestelde inzetbaarheidsprofiel.
5.6.
Vast staat dat aan [werknemer] schuurwerkzaamheden in de lasloods zijn aangeboden. Of daarnaast nog andere werkzaamheden zijn aangeboden, kan gelet op het volgende in het midden blijven. Uit het deskundigenoordeel van 21 april 2021 volgt dat de aangeboden (schuur-)werkzaamheden passend waren, zodat [werknemer] gehouden was die werkzaamheden accepteren. Daaraan kan het feit dat een multidisciplinaire interventietraject gepland stond niet afdoen. Ter zitting heeft [werkgever] onweersproken gesteld dat dat traject niet vóór 25 februari 2021 zou starten (en is gestart). Voor zover [werknemer] zijn vordering baseert op de e-mail van de Arbo-arts van 7 januari 2021, wordt overwogen dat op het moment waarop [werknemer] in staat werd geacht passende arbeid te verrichten (19 november 2020) en op de momenten van de loonopschorting en loonstop (januari 2021), de behandeling niet ‘op korte termijn’ zou gaan plaatsvinden. De kantonrechter vindt verder dat [werknemer] uit de hiervoor besproken startdatum van het behandeltraject, de eerdere adviezen van de Arbo-arts en de context van het advies van de Arbo-arts van 27 januari 2021 had moeten begrijpen dat de Arbo-arts in die rapportage per abuis ‘vanwege focus op herstel vooralsnog niet starten met re-integreren’ had aangevinkt. Hij mocht daaraan dan ook niet de verwachting ontlenen dat hij vanaf 27 januari 2021 niet (meer) hoefde te re-integreren.
5.7.
Gelet op het voorgaande is het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat [werknemer] ten onrechte passende arbeid heeft geweigerd, zodat [werkgever] terecht zijn loon heeft opgeschort en gestopt. Daar komt bij dat [werkgever] het bijgestelde plan van aanpak heeft geweigerd te ondertekenen, terwijl vaststaat dat [werknemer] dat plan van aanpak uiterlijk op 11 januari 2021 voor het eerst heeft ontvangen. [werknemer] stelt dat hem niet verweten kan worden dat hij het plan van aanpak niet heeft ondertekend, omdat [werkgever] hem heeft gezegd dat het ondertekenen van het plan van aanpak betekende dat hij de aangeboden passende werkzaamheden moest gaan verrichten. Zoals hiervoor overwogen had het op de weg van [werknemer] gelegen om de aangeboden arbeid te verrichten. Daarmee had het ook op de weg van [werknemer] gelegen om het bijgestelde plan van aanpak te ondertekenen, zodat [werkgever] ook vanwege het niet ondertekenen van het plan van aanpak de loonbetaling aan [werknemer] mocht opschorten (en vervolgens stoppen).
5.8.
[werknemer] heeft nog aangevoerd dat op enig moment mediation geadviseerd werd, en dat [werkgever] zich niet aan dat advies gehouden heeft. [werknemer] stelt dat hij in ieder geval vanaf dat moment geen (passende) arbeid meer hoefde te verrichten. De kantonrechter volgt die stelling niet. De kantonrechter begrijpt dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt doordat [werknemer] – ten onrechte, zoals hiervoor is vastgesteld – weigerde passende arbeid te verrichten en het bijgestelde plan van aanpak te ondertekenen en [werkgever] vervolgens – terecht – het loon heeft opgeschort en gestopt. Derhalve kan van [werkgever] niet verlangd worden om mediation in te zetten of – bij gebrek daaraan – om die reden toch het loon door te betalen. Daar komt nog bij dat uit het meest recente advies van de Arbo-arts van 24 maart 2021 niet volgt dat geen aangepast werk kan worden gedaan voordat mediation heeft plaatsgevonden.
5.9.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Uit de e-mail van [werknemer] aan de Arbo-arts van 28 december 2020 volgt dat hij het niet eens was met het oordeel van de bedrijfsarts dat er benutbare mogelijkheden waren voor aangepaste werkzaamheden. Ook op de zitting heeft [werknemer] verklaard dat hij niet in staat was (en is) om werkzaamheden te verrichten. Het had dan ook op zijn weg gelegen om direct na dat advies (van 18 november 2020) een second opinion of deskundigenoordeel te vragen.
5.10.
De conclusie is dat de loonvordering van [werknemer] wordt afgewezen. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
5.11.
Daarnaast vordert [werknemer] , op straffe van een dwangsom, dat [werkgever] wordt veroordeeld ‘
zich bereid te verklaren de financiële bijdrage aan de behandeling van [werknemer] bij Heliomare te hervatten’. Nog los van de vraag of [werkgever] veroordeeld kan worden om zich ergens toe bereid te verklaren, overweegt de kantonrechter dat [werknemer] niet heeft gesteld op basis waarvan [werkgever] verplicht kan worden om een financiële bijdrage te leveren aan het Heliomare-traject. Gesteld noch gebleken is welke afspraken over de bijdrage van [werkgever] aan dat traject zijn gemaakt, zodat de grondslag van deze vordering ontbreekt en de vordering wordt afgewezen.
5.12.
Gelet op artikel 7:629 a lid 6 BW zal worden bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.H.G. Erkens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. W.S.J. Thijs in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter