ECLI:NL:RBNHO:2021:4345

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
21-002890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van strafzaak op basis van artikel 29f Sv met betrekking tot ontvankelijkheid en voortgang van de zaak

Op 2 maart 2021 heeft mr. G. Kaaij, advocaat, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, waarin verzocht wordt om de beëindiging van de strafzaak tegen verzoeker, die op 10 november 2017 is aangehouden op verdenking van witwassen. Verzoeker is in verzekering gesteld en er is beslag gelegd op zijn goederen. De officier van justitie, mr. S.P. Visser, heeft op voorhand een schriftelijk standpunt ingenomen en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de vervolging nog niet is aangevangen. De rechtbank heeft op 19 mei 2021 de zaak in raadkamer behandeld, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de vervolging als bedoeld in artikel 29f Sv begint op het moment dat er handelingen zijn verricht door de Nederlandse Staat, waardoor de verzoeker in redelijkheid kan verwachten dat er een strafvervolging tegen hem zal worden ingesteld. De rechtbank concludeert dat er sprake is van meerdere vervolgingsdaden, waardoor verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank heeft de officier van justitie een termijn van drie maanden gegeven om duidelijkheid te verschaffen over de voortgang van de zaak, alvorens een beslissing te nemen over het verzoek tot beëindiging van de strafzaak.

De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer heropend en besloten tot schorsing van het onderzoek tot 8 september 2021, om de officier van justitie de gelegenheid te geven om de benodigde voortgang te rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 21-002890
Datum beslissing: 2 juni 2021
Beschikking(art. 29f Sv)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 2 maart 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door
mr. G. Kaaij, advocaat, ingediend verzoekschrift van:
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
domicilie kiezende te Heerhugowaard, Theo van Doesburgweg 4 (postbus 1126 (1700 BC)), ten kantore van mr. G. Kaaij, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt ertoe, dat de rechtbank de jegens verzoeker onder bovenvermeld parketnummer geregistreerde strafzaak geëindigd zal verklaren.
Op 19 mei 2021 is dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. G. Kaaij, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. S.P. Visser.

2.Standpunten

Namens verzoeker is - zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat verzoeker op 10 november 2017 is aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van witwassen. Op 5 maart 2018 is namens verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv terzake een inbeslaggenomen auto en een geldbedrag ingediend. Dit klaagschrift is op 30 april 2018 ongegrond verklaard. Sindsdien is het van de zijde van het openbaar ministerie stil gebleven. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onaanvaardbare vertraging in de afhandeling van zijn zaak en verzoekt de zaak geëindigd te verklaren.
Wat betreft de ontvankelijkheid heeft de raadsman in raadkamer zich op het standpunt gesteld dat sprake is vervolging zoals onder meer blijkt uit het strafvorderlijk gelegde beslag.
De officier van justitie heeft op voorhand een schriftelijk standpunt ingenomen en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Kort gezegd stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is, omdat de vervolging nog niet is aangevangen.
De officier van justitie heeft het verloop van de strafzaak kort in kaart gebracht. Daaruit blijkt dat verzoeker op 10 november 2017 is aangehouden op verdenking van witwassen. Zijn auto en een geldbedrag zijn onder hem in beslag genomen. Vervolgens is verzoeker op 10 en 11 november 2017 als verdachte gehoord. Er is een onderzoek naar de financiën van verzoeker opgestart. Verzoeker heeft op verzoek van justitie inzicht gegeven in zijn financiële gegevens. Het openbaar ministerie heeft een rechtshulpverzoek aan de Spaanse autoriteiten gedaan met betrekking tot de financiële gegevens van verzoeker en zijn ondernemingen. In januari 2018 heeft het openbaar ministerie aanvullend onderzoek nodig geacht. In september 2019 zijn aanvullende processen-verbaal met betrekking tot de analyse van de bankafschriften van verzoeker en zijn ondernemingen ontvangen. In maart 2020 is wederom een aanvullend proces-verbaal aangeleverd met betrekking tot de analyse van de fiscale gegevens.
De officier van justitie stelt dat de zaak niet zo voortvarend is opgepakt als mogelijk was geweest, maar dat het voornemen is de zaak thans voortvarend voor de rechter te brengen. In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid
De vervolging als bedoeld in artikel 36, eerste lid, Sv (thans artikel 29f Sv) vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Vanaf dat moment - en niet pas vanaf het moment dat het openbaar ministerie de strafrechter betrekt in de strafzaak - kan de verdachte immers belang hebben bij het inroepen van het oordeel van de rechter omtrent het geëindigd zijn van de zaak (Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472).
Verzoeker is in verzekering gesteld en als verdachte gehoord. Onder hem zijn goederen op strafvorderlijke titel in beslag genomen. Vervolgens heeft verzoeker zijn financiële gegevens moeten inleveren. De teruggave van het beslag is op strafvorderlijke grond geweigerd, want het openbaar ministerie heeft aangekondigd dat men voornemens is de verbeurdverklaring te zullen gaan vorderen.
Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van meerdere vervolgingsdaden. Verzoeker heeft hier in redelijkheid de verwachting aan kunnen ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank acht verzoeker dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijk
Bij de beoordeling van een verzoeker ex artikel 29f Sv is het aan het openbaar ministerie om aannemelijk te maken dat alsnog vervolging zal plaatsvinden. Naast de bescherming tegen de onzekerheid of aan zijn zaak (verder) gevolg zal worden gegeven, biedt artikel 29h Sv de verdachte bescherming tegen een onredelijk oponthoud in de afhandeling van de strafzaak.
Grond voor het geven van een verklaring dat de zaak is geëindigd kan de rechter onder meer vinden in de omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het openbaar ministerie tegen de verdachte strafvervolging zal instellen of voortzetten, in het bijzonder door jegens de verdachte een strafbeschikking uit te vaardigen of hem te dagvaarden, zonder dat het openbaar ministerie daaromtrent zelf al duidelijkheid heeft verschaft aan de verdachte in de vorm van een (sepot)beslissing als bedoeld in art. 167 of 242 Sv dan wel anderszins.
De officier van justitie heeft een korte weergave gegeven van de verrichte onderzoekhandelingshandelingen sinds de aanhouding van verzoeker. De laatste onderzoekhandeling dateert van 18 maart 2020 na welk tijdstip de zaak heeft stilgelegen. In ieder geval is niet gebleken van enige voortzetting van de zaak. De door de officier van justitie geschetste tijdlijn is overigens niet door enig stuk onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel, dat een goede procesorde met zich brengt dat aan de onzekerheid van verzoeker, of – voor wat betreft de voormelde verdenking - aan zijn zaak nog vervolg zal worden gegeven zo spoedig als mogelijk een einde behoort te worden gemaakt.
De rechtbank zal deze beslissing enige tijd uitstellen om alsnog de benodigde voortgang althans duidelijkheid over die voortgang te verkrijgen. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat een periode van drie maanden genoeg moet zijn om de officier van justitie de gelegenheid te geven alsnog duidelijkheid over de voortgang in de zaak te geven.

4.Beslissing

De rechtbank:
Heropent het onderzoek in raadkamer en
Beslist tot schorsing van het onderzoek in raadkamer tot 8 september 2021.

5.Samenstelling raadkamer en dagtekening

Deze beschikking is gegeven op 2 juni 2021 door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.