ECLI:NL:RBNHO:2021:4345
Rechtbank Noord-Holland
- Tussenbeschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot beëindiging van strafzaak op basis van artikel 29f Sv met betrekking tot ontvankelijkheid en voortgang van de zaak
Op 2 maart 2021 heeft mr. G. Kaaij, advocaat, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, waarin verzocht wordt om de beëindiging van de strafzaak tegen verzoeker, die op 10 november 2017 is aangehouden op verdenking van witwassen. Verzoeker is in verzekering gesteld en er is beslag gelegd op zijn goederen. De officier van justitie, mr. S.P. Visser, heeft op voorhand een schriftelijk standpunt ingenomen en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de vervolging nog niet is aangevangen. De rechtbank heeft op 19 mei 2021 de zaak in raadkamer behandeld, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de vervolging als bedoeld in artikel 29f Sv begint op het moment dat er handelingen zijn verricht door de Nederlandse Staat, waardoor de verzoeker in redelijkheid kan verwachten dat er een strafvervolging tegen hem zal worden ingesteld. De rechtbank concludeert dat er sprake is van meerdere vervolgingsdaden, waardoor verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank heeft de officier van justitie een termijn van drie maanden gegeven om duidelijkheid te verschaffen over de voortgang van de zaak, alvorens een beslissing te nemen over het verzoek tot beëindiging van de strafzaak.
De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer heropend en besloten tot schorsing van het onderzoek tot 8 september 2021, om de officier van justitie de gelegenheid te geven om de benodigde voortgang te rapporteren.