In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Schiphol naar Bali via Dubai. De passagiers claimen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vertraging was het gevolg van het acuut ziek worden van een piloot, wat door de vervoerder werd aangeduid als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder en dat de vlucht op 17 juni 2018 vertraging opliep, waardoor zij hun aansluitende vlucht naar Bali misten. De vervoerder heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de compensatie, stellende dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet te voorkomen waren.
De kantonrechter heeft de argumenten van de vervoerder beoordeeld en geconcludeerd dat het plotseling ziek worden van de piloot inderdaad een buitengewone omstandigheid opleverde. De vervoerder heeft voldoende aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken, waaronder het invliegen van een vervangende piloot vanuit Madrid. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de vertraging en heeft de vordering van de passagiers afgewezen. Tevens zijn de passagiers veroordeeld in de proceskosten van de vervoerder.