ECLI:NL:RBNHO:2021:3777

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
HAA 20/2816
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit om omgevingsvergunning voor serre te weigeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een serre. Eiser, die op het perceel woont, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een serre van 3 meter diep aan de achterzijde van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam had aanvankelijk deze vergunning verleend, maar na bezwaar van een derde-partij werd het besluit herroepen en de vergunning geweigerd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de vergunning in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de serre vergunningvrij was, omdat deze zich in het achtererfgebied bevond en voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij werd bepaald dat voor de bouw van de serre geen omgevingsvergunning vereist was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de schadevergoeding die eiser had verzocht. Eiser claimde schade als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten voor de bouw van de serre niet als schade konden worden aangemerkt. Wel werd een deel van de betaalde leges voor de vergunningaanvraag toegewezen als schadevergoeding. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 769 aan eiser en de proceskosten vastgesteld op € 1.068.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A.H.M. Creemers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigden: D.W.B. Poelkamp en A.S.M. Hoekstra).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een serre op het perceel [perceel] (het perceel).
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.1.
Eiser woont op het perceel. Derde-partij woont op het naastgelegen [perceel derde partij] . Eiser wil aan de achterzijde van zijn woning een serre bouwen met een diepte van 3 meter (de serre).
1.2.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Nieuw Volendam’ (het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen ‘Wonen-3’ (aan de voorzijde van het perceel, doorlopend tot 2,5 meter achter de woning) en ‘Tuin-3’ (vanaf 2,5 meter achter de woning, verder doorlopend naar achter). Het bestemmingsplan staat op het perceel een aanbouw achter de woning toe met een maximale diepte van 2,5 meter.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 2.10 en artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de serre (de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan).
2. Naar aanleiding van het bezwaar van derde-partij heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
3. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Bouw serre vergunningvrij?
4.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat de serre vergunningvrij is en verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend. De serre is voorzien in het achtererfgebied en er wordt ook verder voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, derde lid, aanhef, van Bijlage II van het Bor.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bouw van de serre niet vergunningvrij is omdat de serre deels is voorzien op een gedeelte van het perceel met de bestemming ‘Tuin-3’. Dit perceelsgedeelte is geen erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor en daarom ook geen achtererfgebied als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef, van Bijlage II van het Bor. Volgens verweerder is op dit perceelsgedeelte alleen een tuinhuisje van 6 m2 toegestaan en geen verdere bebouwing.
4.3.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor is een erf een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Een achtererfgebied is een erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
4.3.2.
In de nota van toelichting (NvT I) bij het Bor (Stb. 2010, nr. 143) is over de definitie ‘erf’ onder meer het volgende opgenomen:
"De definitie voor ‘erf’ is afgeleid uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie ABRvS 15 september 1997, LJN:AA3601, AB 1998, 5). Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden.
Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms een regeling die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw. In het overige verder afgelegen perceelgedeelte geldt in die systematiek een andere bestemming, ingevolge waarvan niet gebouwd mag worden en ook het aanbrengen van een normale bij een hoofdgebouw behorende buiteninrichting (bijvoorbeeld het aanleggen van terrasverhardingen, parkeerplaatsen, siertuin, vijverpartijen) is verboden of aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo (de voormalige aanlegvergunning) onderworpen.
Uitgaande van zo’n bestemmingssystematiek, kan gesteld worden dat deze laatstbedoelde delen van een perceel niet aangemerkt kunnen worden als ‘erf’ en er om die reden niet zonder omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd. Het betreft hier dus gevallen waarin het perceelgedeelte een bestemming heeft die niet is gerelateerd aan het hoofdgebouw. Het enkele feit dat een bepaalde bestemming, zoals bijvoorbeeld ‘Tuin’, het oprichten van bouwwerken niet toelaat, maakt nog niet dat sprake is van een situatie als hier bedoeld."
4.3.3.
In de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van onder meer het Bor van 4 september 2014 (Stb. 2014, nr. 333) is over vergunningvrije bouwwerken onder meer het volgende opgenomen:
"Voorts wordt nog gewezen op de mogelijkheid om via het bestemmingsplan, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, het vergunningvrij bebouwen van percelen met een bijzondere stedenbouwkundige of landschappelijke betekenis in te perken. De regeling in het bestemmingsplan is gelet op de omschrijving van het begrip «erf» uit artikel 1 van de bijlage relevant voor de vraag in hoeverre gronden bij een hoofdgebouw als erf kunnen worden aangemerkt en dus in hoeverre binnen het tot het erf behorende achtererfgebied zonder vergunning bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht. Het is mogelijk om percelen bij een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk een andere bestemming te geven dan de bestemming van het hoofdgebouw. Op het desbetreffende perceelsgedeelte kan in zo’n geval een bestemming rusten die een gebruik als buitenruimte ten dienste van het hoofdgebouw niet of slechts in beperkte mate toestaat. Denk bijvoorbeeld aan flats en appartementengebouwen, waarbij aan de omliggende gronden een bestemming «openbaar groen» of «stedelijk groen» is gegeven. Ook bij perceelsgedeelten die liggen in bijvoorbeeld een agrarisch- of weidegebied, bos, duinen, hei, natuur, stadspark, openbaar plantsoen of openbare weg, zal duidelijk zijn dat met het geven van een andere bestemming geen sprake is van erf."
4.3.4.
Verder volgt uit de NvT I en uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] dat verweerder bij het nemen van een besluit op een aanvraag om omgevingsvergunning als voorvraag dient te beoordelen of voor het bouwvoornemen een vergunning is vereist. De aanvrager kan tegen het aan het besluit ten grondslag liggende oordeel omtrent de vergunningplicht opkomen door een rechtsmiddel aan te wenden tegen het besluit.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestemmingsplan niet voortvloeit dat een perceelsgedeelte met de bestemming ‘Tuin-3’ geen erf is in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Op grond van artikel 17.2.1 van het bestemmingsplan zijn op gronden met de bestemming ‘Tuin-3’ aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Er geldt voor gronden met deze bestemming dus geen verbod tot inrichting ten dienste van het hoofdgebouw. Dat in geval van eiser niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan om op het perceelsgedeelte met deze bestemming een aan- of uitbouw te bouwen (zodat hierop alleen een bijgebouw is toegestaan), maakt dit niet anders. Bovendien volgt uit de NvT I dat zelfs als een bestemming het oprichten van bouwwerken geheel niet toelaat, dat nog niet maakt dat sprake is van een bestemming die niet gerelateerd is aan het hoofdgebouw.
4.5.
Het perceelsgedeelte waarop de serre is voorzien moet dus worden aangemerkt als erf en ook als achtererfgebied in de zin van artikel 2, derde lid, aanhef, van Bijlage II van het Bor. Tussen partijen is niet in geschil dat de serre voldoet aan de andere in artikel 2, derde lid, aanhef, van Bijlage II van het Bor genoemde voorwaarden. Het voorgaande betekent dat het bouwen van de serre vergunningvrij is. Verweerder had dit als voorvraag moeten beoordelen en had moeten concluderen dat geen vergunningplicht bestaat voor de serre. De beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen nu het is genomen in strijd met het Bor. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat voor de bouw van de serre geen omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Verzoek om schadevergoeding
6.1.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade van € 25.000 die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. Eiser stelt de volgende schade te hebben geleden:
1. Kosten van de serre van € 23.650;
2. Kosten van een architect voor tekeningen van de serre van € 242;
3. Kosten van tegels voor in de serre van € 1.797;
4. Kosten voor bestrating van € 2.691;
5. Leges voor de vergunningaanvraag van € 844.
Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de in zijn beroepschrift genoemde kosten voor een meubelset buiten beschouwing kunnen blijven.
6.2.
Eiser heeft twee dagen voor de zitting nog een factuur uit oktober 2020 overgelegd die ziet op opslagkosten voor de serre. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dit stuk niet te hebben ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de factuur gelet op het late tijdstip van indiening buiten beschouwing wordt gelaten. Er is niet gebleken dat eiser dit stuk niet eerder had kunnen indienen en verweerder is de mogelijkheid ontnomen hier adequaat op te kunnen reageren.
6.3.1.
De rechtbank overweegt dat met de vernietiging van het bestreden besluit de onrechtmatigheid daarvan is gegeven. De rechtbank zal beoordelen of de bedragen genoemd in 6.1 onder 1 t/m 5 aangemerkt moeten worden als schade die eiser lijdt als gevolg van het bestreden besluit.
6.3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en zo ja, in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. [2] Het causaal verband als bedoeld in artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige situatie achterwege was gebleven.
6.3.3.
De rechtbank begrijpt uit eisers stellingen dat de onder 1 t/m 4 genoemde kosten ten behoeve van de bouw van de serre zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet als schade aangemerkt kunnen worden. De serre kan immers worden (af)gebouwd.
6.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de door eiser betaalde leges (genoemd onder 5) wel voor vergoeding in aanmerking komt. Als verweerder het juiste besluit zou hebben genomen en dus zou hebben bepaald dat de serre vergunningvrij is, zou eiser op grond van de Legesverordening Edam-Volendam 2019 slechts € 85 aan leges verschuldigd zijn geweest in plaats van het betaalde bedrag van € 844. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling aan eiser van een bedrag van € 769 (€ 844 minus € 85).
Proceskosten
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat voor de bouw van de serre geen omgevingsvergunning is vereist;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van schadevergoeding aan eiser van € 769;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Kasbergen, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.11 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…). (…)
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Besluit omgevingsrecht, Bijlage II
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied:erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen; (…)
erf:al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden; (…)
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: (…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw, (…)
c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
d. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag,
e. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,
g. niet aan of bij:
1°. een woonwagen,
2°. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning aangegeven termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben,
3°. een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden;
Bestemmingsplan Nieuw [woonplaats]
Artikel 17 Tuin-3
Artikel 17.1 BestemmingDe op de plankaart voor Tuin-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Artikel 17.2 BouwvoorschriftenArtikel 17.2.1 AlgemeenOp deze gronden mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 17.2.2 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen
a. Aan- en uitbouwen zijn uitsluitend toegestaan aan de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw. (…)
i. De oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m2.
Artikel 26 Wonen-3Artikel 26.2.5 Aan- en uitbouwen achtererfc. De diepte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 2,5 m.
Verordening van de raad van Edam- [woonplaats] houdende de vaststelling van regels over de heffing en invordering van leges (Legesverordening 2019)
Bijlage 1 Tabel van tarieven
9. Verklaring al dan niet vergunningvrijVoor het in behandeling nemen van een verzoek of aanvraag in verband met het verkrijgen van een schriftelijke bevestiging van het feit of een voorgenomen activiteit in het kader van de Wabo al dan niet vergunningplichtig is, bedraagt het tarief: € 85,00.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld overweging 24 van de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2471.