Beoordeling
11. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW, die in geval van werkloosheid recht heeft op een faillissementsuitkering, in de zin van artikel 61 van deze wet.
12. In artikel 3, lid 1 van de WW staat dat werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
13. Gelet op artikel 3 en 61 van de WW is dus, voor de vraag of eiser voor de WW als werknemer kan worden aangemerkt, vereist dat hij tot [bedrijf] B.V. in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan.
14. Naar vaste rechtspraak is voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking maatgevend of tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij als criteria gelden een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.
Uit de rechtspraak volgt ook (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2015:1649) dat de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend is. Het is aan de rechter om, met inachtneming van de hiervoor weergegeven maatstaf, de verhouding tussen partijen al dan niet als arbeidsovereenkomst te kwalificeren. Voorts wordt ingevolge artikel 6, eerste lid, onder d, van de WW niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon die DGA is.
In artikel 2 van de ingevolge artikel 6, vierde lid, van de WW tot stand gekomen Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 (de Regeling) staat het volgende:
1. Onder de directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet en artikel 3:17, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van de Wet arbeid en zorg wordt verstaan:
a. de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen, al dan niet van een bepaalde soort of aanduiding als bedoeld in artikel 242, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, ingevolge de statuten van de vennootschap over zijn ontslag kan besluiten;(…)3 Onder de directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet,artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet en artikel 3:17, eerste lid, onderdeel b, sub 5°, van de Wet arbeid en zorg worden voorts verstaan bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezitten en als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.
15. Eiser heeft een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WW, en het ligt dan in beginsel op zijn weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij recht heeft op een uitkering.
Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen hem en [bedrijf] B.V. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser DGA is geworden, omdat hij de erfenis, als enig erfgenaam heeft aanvaard.
16. Eiser heeft de erfenis beneficiair aanvaard. In de onderhavige situatie leidt dat echter niet tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser DGA is geworden. Eiser is enig erfgenaam en hij houdt de aandelen van de B.V. vanaf het moment van overlijden van zijn moeder. Aangezien hij al bestuurder was en nu alle aandelen van de B.V. houdt, kwalificeert hij ingevolge de Regeling ook als DGA. De beneficiaire aanvaarding betekent (voor zover hier nu van belang) alleen dat het privévermogen van de erfgenaam is afgeschermd voor de nalatenschap-schuldeisers, dat er geen boedelmenging met het overige vermogen van de erfgenaam plaatsvindt en dat de erfgenaam de plicht heeft om de nalatenschap te vereffenen.
Uit het feitencomplex volgt dat eiser als enig erfgenaam, houder van alle aandelen en als directeur van de B.V. is overgegaan tot vereffening en rechtshandelingen heeft verricht namens en ten behoeve van de B.V., zoals normaliter door de DGA/AVA verricht worden. Hij heeft namens de B.V. in december 2018 een koopovereenkomst met een derde gesloten waarbij de aandelen van de B.V. aan deze derde werden verkocht, zo blijkt uit de overgelegde conceptakte van Overdracht van aandelen uit januari 2019. De overdracht van de aandelen werd uitgesteld - naar eigen zeggen - omdat de accountant de benodigde financiële stukken niet wilde aanleveren. Vervolgens is de koper alsnog afgehaakt en heeft eiser het faillissement van de B.V. aangevraagd. Aldus heeft eiser zich ook als DGA gedragen.
De rechtbank overweegt nog dat uit de Regeling weliswaar volgt dat onder omstandigheden een DGA toch als werknemer kan worden aangemerkt, maar dan moet eiser wel aantonen dat hij feitelijk in een positie van ondergeschiktheid tot de B.V. stond ten tijde van de onderhavige aanvraag. Mede het voorgaande in acht genomen, is dat niet aannemelijk geworden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, in ieder geval vanaf het moment dat hij alle aandelen is gaan houden als enig erfgenaam en als zodanig is opgetreden, geen sprake was van enige gezagsverhouding, maar van een functioneren als DGA. Verweerder heeft derhalve terecht de nadien aangevraagde faillissementsuitkering WW geweigerd.
17. Ter gelegenheid van de zitting heeft eiser nog aangegeven dat hij nog immer arbeidsongeschikt is, maar (nog) geen aanvraag Ziektewet, dan wel WIA bij het UWV heeft ingediend, terwijl hij meent op datum arbeidsongeschikt worden als werknemer te moeten worden aangemerkt. In de onderhavige procedure, die louter betrekking heeft op de aanvraag van een faillissementsuitkering WW, kan de rechtbank daarover niet oordelen. Eiser dient zich daartoe tot het UWV te wenden.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.