ECLI:NL:RBNHO:2021:3436

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
8674039
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding leenovereenkomst en verjaring vordering tot vergoeding samenwerking

In deze zaak heeft eiser een leenovereenkomst ontbonden en vordert hij betaling van een openstaand bedrag van € 6.800,- van gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat eiser de leenovereenkomst terecht heeft ontbonden, omdat gedaagde haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Gedaagde had een bedrag van € 13.900,- geleend voor de aankoop van een auto, maar heeft slechts € 7.100,- terugbetaald. De kantonrechter stelt vast dat er een afspraak was over maandelijkse betalingen, die gedaagde niet heeft nageleefd. Eiser heeft gedaagde in gebreke gesteld en na het verstrijken van de termijn de overeenkomst ontbonden. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Daarnaast heeft gedaagde een tegenvordering ingediend, waarin zij stelt recht te hebben op een deel van de winst van een samenwerking en betaling voor recensies die zij heeft geschreven. De kantonrechter wijst deze tegenvordering af, omdat de vordering tot vergoeding van de samenwerking is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat de verjaringstermijn is aangevangen in 2014, en dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst van opdracht was voor het schrijven van recensies. De kantonrechter concludeert dat er geen bewijs is voor de gestelde afspraken en dat de tegenvordering van gedaagde niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8674059 CV EXPL 20-6288
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende in [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S. de Groot
tegen
[gedaagde]
wonende in [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. L. Jacobs
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
Deze zaak gaat over een leenovereenkomst en over vergoedingen voor een samenwerking en recensies. De kantonrechter oordeelt dat eiser de leenovereenkomst mocht ontbinden. Als gevolg hiervan moet gedaagde hem het openstaande bedrag in één keer terugbetalen. De kantonrechter oordeelt daarnaast dat de vordering van gedaagde in verband met de samenwerking is verjaard. Dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten voor het schrijven van recensies, is niet gebleken. De tegenvorderingen van gedaagde worden daarom afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft op 21 juli 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.2.
Op 19 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. [eiser] en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 5 januari 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben van 2011 tot begin 2019 een relatie met elkaar gehad.
2.2.
[eiser] heeft een bedrag van € 13.900,- aan [gedaagde] uitgeleend voor de aankoop van een auto (hierna: de leenovereenkomst). [gedaagde] heeft € 7.100,- terugbetaald.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben in 2011 samengewerkt aan de ontwikkeling en productie van een magazine. [eiser] deed de financiële administratie, [gedaagde] was hoofdredacteur. [eiser] gaf maandelijks door wat [gedaagde] kon factureren. [gedaagde] factureerde die bedragen, [eiser] betaalde de facturen.
2.4.
[gedaagde] heeft in de jaren 2016 tot 2019 recensies geschreven voor een online platform dat [eiser] beheert, [naam platform] . Partijen hebben geen concrete vergoeding voor deze werkzaamheden afgesproken.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 6.800,-, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen op grond van de leenovereenkomst niet is nagekomen. [eiser] heeft [gedaagde] in gebreke gesteld, maar tijdige betaling bleef uit. Vervolgens heeft [eiser] de leenovereenkomst ontbonden. Als gevolg hiervan moet [gedaagde] de restschuld in één keer terugbetalen, zo stelt [eiser] .
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij stelt dat zij haar betalingsverplichtingen wel is nagekomen en dat de vordering daarom nog niet opeisbaar is. Volgens [gedaagde] hebben partijen namelijk niet afgesproken dat zij de lening in maandelijkse termijnen moest terugbetalen. [eiser] heeft tijdenlang ingestemd met onregelmatige betalingen. Als wel van maandelijkse aflossing moet worden uitgegaan, was [gedaagde] op het moment van dagvaarden bovendien ‘bij’ met aflossen. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verrekening van de vordering met de tegenvordering.

4.De tegenvordering

4.1.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat zij recht heeft op 80% van de winst die is gemaakt toen zij met [eiser] samenwerkte. Daarnaast vordert zij dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van bedragen van € 17.275,17 (in verband met de samenwerking) en € 2.700,- (in verband met de recensies), te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. Ten slotte vordert [gedaagde] dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt financiële stukken over te leggen die in het kader van de samenwerking van belang zijn.
4.2.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag dat een financiële verdeling is afgesproken van 80/20 in haar voordeel. Uitgaande hiervan heeft [eiser] [gedaagde] in 2011 ten minste € 17.275,17 te weinig betaald. Omdat [eiser] weigert inzicht te geven in de financiële stukken, kan [gedaagde] haar vordering niet verder onderbouwen. Daarom vordert [gedaagde] overlegging van deze stukken.
4.3.
[gedaagde] heeft bovendien in opdracht van [eiser] achttien recensies geschreven. Hiervoor is zij nooit betaald. Een gangbaar bedrag voor het schrijven van een recensie is € 150,-. Daarom is [eiser] haar € 2.700,- schuldig, aldus [gedaagde] .
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering. Hij stelt dat de vorderingen die zien op de samenwerking verjaard zijn. Voor zover dat niet het geval zou zijn, meent [eiser] dat een verdeling van 50/50 is afgesproken. Conform die verdeling is steeds aan [gedaagde] uitbetaald, aldus [eiser] .
4.5.
[eiser] stelt daarnaast dat hij [gedaagde] geen vergoeding hoeft te betalen voor de recensies die zij schreef. Er is volgens hem nooit een opdracht verstrekt en [gedaagde] heeft geen facturen gestuurd voor haar werkzaamheden. Als al sprake zou zijn van een opdracht, dan is deze door [naam platform] , het online platform, gegeven en niet door [eiser] persoonlijk.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser] moet worden toegewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
5.2.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de lening zou terugbetalen met een eenmalige betaling van € 1.900,- en daarna met 48 termijnbetalingen van € 250,-, te beginnen op 2 januari 2019. Deze afspraak is terug te vinden in een e-mail van [gedaagde] van 30 december 2018. Partijen hebben de afspraken verder niet op papier gezet. De vraag is of partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de lening in 48
maandelijksetermijnen zou terugbetalen.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Vast staat namelijk dat [gedaagde] van januari tot en met september 2019 (dus negen maanden lang) iedere maand, rond dezelfde tijd, een bedrag van € 250,- aan [eiser] heeft overgemaakt. [gedaagde] is hiermee pas gestopt toen discussie ontstond over de afrekening in verband met hun samenwerking. Op 18 december 2019 heeft [gedaagde] in één keer een bedrag van € 1.000,- betaald. Dit bedrag staat gelijk aan de op dat moment vier achterstallige maandelijkse termijnen. Dat 48 termijnen zijn afgesproken zonder dat hieraan een dergelijke periode gekoppeld is, ligt bovendien niet voor de hand.
5.4.
Dat [eiser] heeft ingestemd met onregelmatige betalingen, zoals [gedaagde] stelt, volgt de kantonrechter niet. Toen betaling na 6 september 2019 uitbleef, heeft [eiser] immers veelvuldig aangedrongen op tijdige, maandelijkse betaling.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter was [eiser] bevoegd de leenovereenkomst te ontbinden. [gedaagde] moest maandelijks een bedrag van € 250,- aan [eiser] betalen. Aan deze verplichting heeft zij sinds september 2019 niet voldaan, ondanks dat [eiser] haar meermaals tot betaling heeft aangemaand. Daarom is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de leenovereenkomst. [eiser] heeft [gedaagde] op 10 juni 2020 in gebreke gesteld. Toen [gedaagde] binnen de gegeven termijn van vijftien dagen niet had betaald, was zij in verzuim. Dit rechtvaardigt de ontbinding van de leenovereenkomst (artikel 6:265 lid 2, in samenhang met artikel 6:82, van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.6.
De ontbinding van de leenovereenkomst heeft tot gevolg dat [eiser] en [gedaagde] zijn bevrijd van hun verbintenissen (artikel 6:271 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] per saldo nog € 6.800,- aan [eiser] verschuldigd is. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Het beroep van [gedaagde] op verrekening met haar tegenvordering gaat niet op, omdat de tegenvordering zal worden afgewezen. De kantonrechter verwijst naar wat hieronder wordt overwogen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, omdat [gedaagde] de vordering op dit punt niet heeft betwist, en omdat [gedaagde] met betaling van het bedrag van € 6.800,- in verzuim is.
5.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Er heeft een kosteloze aanmaning plaatsgevonden volgens de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [eiser] vordert de buitengerechtelijke kosten conform de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen.
5.9.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen, zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5.10.
De kantonrechter zal deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat als [eiser] hierom vraagt, [gedaagde] meteen aan dit vonnis moet voldoen. Oók als zij hiertegen in beroep zou gaan.
de tegenvordering
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
de samenwerking in 2011: verjaring
5.12.
[eiser] beroept zich, terecht, op verjaring van de vordering, omdat er meer dan vijf jaren zijn verstreken sinds deze vordering opeisbaar is geworden.
5.13.
Volgens [gedaagde] is de verjaringstermijn pas aangevangen in 2019, na het einde van de relatie tussen partijen. Dit standpunt slaagt niet. In artikel 3:321 BW is voor echtgenoten en geregistreerd partners een grond opgenomen voor verlenging van de verjaringstermijn. Deze verlengingsgrond geldt echter niet voor ongehuwd samenwonenden (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, r.o. 3.5.2.), laat staan voor niet-samenwonenden, zoals [eiser] en [gedaagde] toen zij nog een relatie hadden. De vonnissen waarop [gedaagde] zich ter zitting heeft beroepen, zien op ex-samenwonenden/voormalig deelgenoten. Alleen al hierom gaat de vergelijking met deze zaak niet op.
5.14.
Dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals [gedaagde] aanvoert, volgt de kantonrechter evenmin.
5.15.
Van een dergelijke onaanvaardbaarheid is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake (Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1492, r.o. 3.6.2.). Van zo’n uitzonderlijke situatie is in deze zaak niet gebleken. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] haar tijdens hun relatie zo slecht behandelde, dat van haar niet mocht worden gevergd dat zij haar vordering eerder ter sprake zou brengen. Zij heeft dit onderbouwd met een foto van haar gewonde pink en een e-mail aan [eiser] van 9 juni 2018. Maar [eiser] heeft dit standpunt van [gedaagde] gemotiveerd betwist. Hij heeft verwezen naar mailwisselingen waaruit juist van een offensieve houding van [gedaagde] blijkt. Daarnaast heeft hij aangegeven dat de verwonding aan de pink van [gedaagde] het gevolg was van een ongeluk en heeft hij verklaringen overgelegd van zijn ex-echtgenote, ex-partner en huidige verloofde. Uit die verklaringen blijkt dat zij zich niet herkennen in het beeld dat [gedaagde] van [eiser] schetst. De kantonrechter maakt bovendien uit de door [gedaagde] overgelegde e-mails op dat zij de financiële verdeling toch meerdere keren heeft aangekaart.
5.16.
Gelet op dit alles, zijn de door [gedaagde] gestelde omstandigheden niet komen vast te staan. Voor bewijslevering is geen aanleiding. Hierom wordt ook de vordering tot het beschikbaar stellen van de financiële stukken afgewezen.
de recensies: geen overeenkomst(en) van opdracht
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van (een) overeenkomst(en) van opdracht.
5.18.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij [gedaagde] heeft opgedragen de recensies te schrijven. Hij stelt dat [gedaagde] de recensies uit eigen beweging schreef. Hij wilde [gedaagde] enkel een platform bieden om meer naamsbekendheid te krijgen als theaterjournaliste. [gedaagde] heeft hier enkel, zonder onderbouwing, tegenin gebracht, dat [eiser] haar meestal door middel van berichten op haar telefoon vroeg de recensies te schrijven. En dat [gedaagde] dat platform niet nodig had, omdat zij al een gerenommeerd journaliste was. Hieruit kan de kantonrechter echter niet opmaken dat sprake was van (een) opdracht(en).
5.19.
Dit oordeel wordt ondersteund door het feit dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over een vergoeding voor de recensies die [gedaagde] schreef. [gedaagde] heeft ter zitting een Whatsapp-bericht van [eiser] genoemd, waarin staat dat hij haar ‘passend zou belonen’. Namelijk met betaling van € 50,-, een groentetaart en een massage. Dit kan ook als grapje, in het kader van de toen nog bestaande relatie tussen partijen, zijn bedoeld. Verder is niet over geld gesproken, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook geen facturen aan [eiser] gestuurd. Als zij als zzp-er werkte, zoals zij stelt, had dit wel voor de hand gelegen.
5.20.
[gedaagde] heeft geen bewijsaanbod gedaan op dit punt, zodat geen bewijs zal worden opgedragen.
proceskosten
5.21.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen, zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 6.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 724,38 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter