Geschil8. In geschil is of de uitspraak op bezwaar materieel correct is. Primair is in geschil of verweerder bij het vaststellen van de aanslag het vertrouwens- dan wel rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden nu de aanslag voor het jaar 2014 overeenkomstig de gedane aangifte is vastgesteld.
Subsidiair zijn de correcties ter zake van de renteopbrengsten op achtereenvolgens de rekening-courantvordering op [A] en op de vordering op [I] B.V. in geschil. Meer subsidiair is de hoogte van de renteopbrengst op de vordering op [I] B.V. in geschil. Voorts houdt partijen verdeeld de aftrek van een buitengewone last (de afboeking tot nihil van de vordering van eiseres op [G] B.V.). De verzuimboete is tussen partijen niet in geschil.
9. Eiseres stelt zich primair en subsidiair op het standpunt dat verweerder de aanslag Vpb 2013 na bezwaar te hoog heeft vastgesteld en dat deze overeenkomstig de aangifte dient te worden vastgesteld op
-/-€ 342.418. Meer subsidiair concludeert eiseres tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag Vpb 2013 tot een belastbaar bedrag van -/- € 314.827. Eiseres concludeert in beide gevallen tot het vaststellen van een verliesverrekeningsbeschikking.
10. Verweerder bestrijdt het primaire en subsidiaire standpunt. Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de aanslag verminderd moet worden wegens een te hoog in aanmerking genomen bedrag aan renteopbrengst op de vordering op [I] B.V., zodat het beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: stukken van het geding en het verzoek om een getuige op te roepen
11. Eiseres heeft zich beroepen op een “klik” gedaan in december 2009. Volgens eiseres heeft verweerder toen een aantal punten die thans in geding zijn al onderzocht en beoordeeld. Aangezien het onderzoek niet heeft geleid tot correcties is verweerder met de standpunten van eiseres akkoord gegaan, aldus eiseres. In dit kader heeft eiseres verzocht [L] (hierna: [L] ), medewerker bij verweerder en behandelaar in de primaire fase, op te roepen voor de zitting.
12. Eiseres heeft gesteld dat verweerder de klik in het verleden heeft gebruikt voor een boekenonderzoek met betrekking tot de heffing van omzetbelasting bij een groepsmaatschappij van eiseres. Vervolgens heeft verweerder eiseres toegezegd dat de klik niet meer zal worden gebruikt voor controledoeleinden bij andere ondernemingen van [A] . De klik heeft geen rol gespeeld bij het vaststellen van de onderhavige aanslag en is inmiddels vernietigd, aldus verweerder.
13. De rechtbank begrijpt uit het ter zitting gestelde dat volgens eiseres verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft ingebracht. Eiseres heeft dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk gemaakt. In het bijzonder heeft eiseres, gelet op de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet onderbouwd dat sprake is van een inhoudelijk verband tussen de klik, de daarmee samenhangende procedures en het onderhavige geschil. De stukken van het geding wijzen er ook niet op dat andere informatie dan uit die stukken blijkt, is gebruikt of ter beschikking van verweerder heeft gestaan in het kader van de vennootschapsbelastingheffing over 2013.
14. De rechtbank wijst het beroep op artikel 8:46 van de Awb af. Eiseres heeft gesteld dat [L] meer informatie kan verstrekken over de inhoud van de klik. Aangezien die klik echter, zoals verweerder ook heeft betoogd, niet relevant is voor dit geschil, oordeelt de rechtbank het verhoor van [L] als getuige niet nodig.
Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
15. Eiseres heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat alle correcties dienen te vervallen nu verweerder de aanslag Vpb voor het jaar 2014 overeenkomstig de aangifte heeft vastgesteld. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden en gesteld dat die aangifte administratief is afgedaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
16. Het kennelijk zonder beoordeling overeenkomstig de ingediende aangifte vaststellen van de aanslag Vpb 2014 kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, ondanks dat daarbij, zoals eiseres heeft gesteld, zich dezelfde vorderingen voordeden ter zake waarvan geen rente was berekend. Daartoe wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989, nr. 25077, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179. Eiseres heeft geen feiten bijgebracht dat verweerder in de onderhavige kwesties een bewuste standpuntbepaling aan haar kenbaar heeft gemaakt. Daartoe dient eiseres de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheden uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde te hebben gesteld. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden gewezen op het feit dat er voorafgaand aan het vaststellen van de aanslag Vpb 2014 geen uitspraak op bezwaar inzake de aanslag Vpb 2013 is gedaan en dat ook na het opleggen van de aanslag Vpb 2014 de discussie met eiseres over de aanslag Vpb 2013 is voortgezet waaronder door het houden van een hoorgesprek op 15 mei 2019. 17. De rechtbank wijst ten overvloede op de uitspraak van 20 juli 2020 op het beroep van eiseres bij deze rechtbank (kenmerk HAA 19/3024) betreffende de aanslag Vpb 2015.
18. Eiseres heeft over de aanslag gesteld dat de correctie in verband met de rentebate op de vordering in rekening-courant op [A] en op [I] B.V. dienen te vervallen nu verweerder de zakelijkheid van deze vorderingen niet heeft getoetst. Deze leningen staan al jaren op de balans van eiseres en hierover zijn nimmer vragen gesteld. Voorts dient (meer subsidiair) de rentebate over de vordering op [I] B.V. te worden verminderd van € 24.450 tot € 22.835 omdat de hoofdsom volgens de jaarrekening zowel aan het begin als het einde van 2015 € 1.141.796 is. De correctie van € 343.417 is niet gemotiveerd en dient dus ook te vervallen. Deze afboeking vloeit voort uit het faillissement van [G] B.V. in 2009. Na afhandeling van het faillissement en ontbinding in 2010 is tevergeefs gepoogd door te starten. Toen dat niet mogelijk bleek is de afboeking van de vordering in 2013 als buitengewone last verantwoord. Eiseres heeft een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel verstrekt aan verweerder en toegezegd bankafschriften op te vragen en aan verweerder toe te zenden. Nadat de aanslag Vpb 2014 conform de aangifte is vastgesteld heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het toezenden van deze bescheiden voor het jaar 2013 niet meer nodig was. Daarom dient de aanslag te worden verminderd naar een belastbaar bedrag van -/- € 342.418, aldus eiseres.
19. Verweerder heeft in dit kader gesteld dat de aangifte na afloop van de uiterste gestelde termijn binnengekomen is en wel op een zodanig moment dat daarmee bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag geen rekening meer kon worden gehouden. Omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Eiseres heeft niet doen blijken dat en in hoeverre de aanslag te hoog is vastgesteld. Ook is met eiseres afgesproken dat in verband met de vorderingen in ieder geval een rentebate van 2% in aanmerking zou worden genomen. De rente op de vordering op [I] B.V. had tot een ander bedrag moeten worden gecorrigeerd. Gelet op de jaarrekening 2015 is het gemiddelde saldo van die vordering in 2013 € 1.141.796, hetgeen resulteert in een rentebedrag van € 22.835. Per saldo moet de aanslag daarom worden verminderd. De aftrek in verband met een buitengewone last is terecht gecorrigeerd omdat eiseres deze ondanks een verzoek daartoe niet heeft onderbouwd, aldus verweerder.
20. De rechtbank is van oordeel dat nu naar de civielrechtelijke vorm bezien sprake is van leningen er in beginsel rente als vergoeding voor het verstrekken van de hoofdsom in rekening moet worden gebracht. Partijen zijn het erover eens dat in dat geval 2% rente in acht dient te worden genomen en dat het belastbaar bedrag moet worden verminderd omdat de renteopbrengsten op de vordering op [I] B.V. op een lager bedrag moet worden gesteld. Dit leidt tot een afname van de toegepaste correctie, en daarmee tot een verlaging van het belastbaar bedrag, met (€ 24.450 - € 22.835 =) € 1.615.
21. Het standpunt van eiseres dat de rentecorrecties geheel moeten vervallen, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet bestreden dat sprake is van een lening verstrekt door eiseres aan [I] B.V. Voor zover eiseres bedoeld heeft te stellen dat de vorderingen civielrechtelijk wel als lening kwalificeren, maar fiscaalrechtelijk niet, en dat daarom geen belastbare rente in aanmerking hoeft te worden genomen, heeft eiseres op wie de bewijslast rust, deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Dat verweerder in een later jaar mogelijk het standpunt inneemt dat geen sprake is van leningen, doet hieraan niet af. Dat bij de medeaandeelhouder [J] B.V. geen rentecorrectie heeft plaatsgevonden, zoals de gemachtigde onweersproken heeft gesteld, is blijkens een verklaring van verweerder ter zitting terug te voeren op het feit dat de aangifte voor het jaar 2013 van die vennootschap administratief is afgedaan. De gemachtigde heeft ook die aangifte verzorgd en heeft desgevraagd door de rechtbank het vorenstaande bevestigd. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het niet doorvoeren van een rentecorrectie bij de hiervoor vermelde vennootschap op gelijke wijze als bij eiseres, niet leidt tot een geslaagd beroep op het vertrouwens- of ander rechtsbeginsel en het daardoor vervallen van de correctie.
22. Partijen zijn verder verdeeld over de aftrek als buitengewone last van € 343.417. Dit heeft betrekking op het afboeken van een vordering op [G] B.V., welke vennootschap failliet is gegaan. Ook de herstart van de activiteiten van deze B.V. heeft niet geleid tot enige terugbetaling op de vordering. Verweerder heeft eiseres in de bezwaarfase gevraagd hier een toelichting op te geven en de geclaimde aftrek met bescheiden te onderbouwen, zoals een kopie van de leningsovereenkomst en daarin opgenomen zekerheden, een erkenning van de vordering door de faillissementscurator en verslagen van zijn hand, en andere bescheiden om het bestaan en omvang alsmede de zakelijkheid van de lening te onderbouwen. Een leningsovereenkomst is niet opgemaakt, zo heeft eiseres ter zitting erkend. Ook zijn er geen bankafschriften ingebracht. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat er wel bankafschriften zijn. Dat zij deze niet heeft getoond, komt voor haar rekening. De informatie die eiseres wel aan verweerder heeft verstrekt, acht de rechtbank onvoldoende ter onderbouwing van die last, mede gelet op de weerspreking door verweerder van de juistheid van die toelichting. Eiseres heeft dus de aftrek van het bedrag niet aannemelijk gemaakt.
23. Het beroep van verweerder op artikel 27e, eerste lid, van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast) behoeft geen behandeling.
24. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van (€ 30.205 - € 1.615 =) € 28.590. Bij die stand van zaken behoeft geen verliesvaststellingsbeschikking te worden genomen door verweerder dan wel door de rechtbank.
25. Partijen zijn het erover eens dat de verzuimboete zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal de boetebeschikking dan ook in stand laten.
26. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gericht tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gegrond te worden verklaard en het beroep tegen de verzuimboete ongegrond.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank merkt op dat zonder nadere bewijs niet aannemelijk is dat [A] bij het indienen van het bezwaar- en het beroepschrift en het ter zitting verschijnen (mede) heeft opgetreden als derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent aan eiseres. Niet aannemelijk is dat op eiseres een verplichting zal komen te rusten of reeds rust om kosten ter zake van rechtsbijstand te voldoen. Dat het bezwaar- en het beroepschrift zijn ingediend op briefpapier van een adviesgroep waarvoor [A] werkzaam is als jurist, leidt in ieder geval niet tot die conclusie.