De administratie is niet gevoerd naar de eisen van uw bedrijf[…] In uw geval ontbreken de volgende gegevens:• Dagelijkse Z-afslagen.
• Dagelijkse pin-overzichten.
• Detailgegevens kassa.
• Dagelijks opgemaakt kasboek.
• Werkroosters personeel t/m 17 april 2016.
• Voorraadlijsten/administratie.
Tevens zijn de volgende materiële gebreken vastgesteld:
1. pinbetalingen worden op datum bijschrijving in kasboek genoteerd;
2. afwijkende kassaldo’s in 2013 t/m 2015 bij adviseurs;
3. uitkomst chikwadraattoets;
4. uitkomst vermogensvergelijking vennoten;
5. afwijkingen in de pin:contantverhouding;
6. één van de twee pinautomaten staat op genoemde data uit; dit wordt niet aangetekend in de kasadministratie; is ook niet terg te zien in stijgende contante ontvangsten;
7. op sommige uren wordt er niet gepind op de 1e pinautomaat;
8. de omzet per kapper/per uur laat een sterk wisselend beeld zien in de jaren 2013 tot en met 2016.
[…]
De administratie is niet bewaard[…] Het gaat om de volgende gegevens:
• Kassa en detailgegevens jaren 2013 t/m 2016.
• Gegevens gestolen laptop.
• Prijslijsten”
12. Bij uitspraak op bezwaar is de informatiebeschikking gehandhaafd. In de uitspraak is ten aanzien van de voorraad te lezen:
“Een voorraadadministratie is gelet op de onderneming zoals die van uw cliënte niet noodzakelijk; het periodiek opnemen van de voorraad is voldoende.”
13. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld en, zo ja, of de gebreken in de administratie de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen.
14. Eiseres stelt kort gezegd dat zij aan de administratieplicht heeft voldaan, omdat er een deugdelijke administratie is gevoerd. Zij betoogt dat eventuele administratieve gebreken haar niet kunnen verweten en dat deze ook de omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen. Zij stelt ook dat verweerder in de uitspraak op bezwaar onvoldoende is ingegaan op de argumenten van het bezwaarschrift. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.
15. Voor de volledige standpunten verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
16. Het is – terecht – tussen parten niet in geschil dat eiseres voor de btw als ondernemer wordt aangemerkt en uit dien hoofde administratieplichtig is (artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968; Wet OB). Eiseres moet uit dien hoofde voldoen aan de algemene administratie- en bewaarplicht van de Awr en ook aan de specifiek voor de omzetbelasting geldende administratieve verplichtingen (artikel 34 en volgende van de Wet OB). Een vof zoals eiseres die administratieplichtig is voor de omzetbelasting en die inhoudingsplichtig is voor de loonheffingen moet dus in elk geval voldoen aan de administratieplicht en de bewaarplicht van de Awr.
Lichamen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken (de administratieplicht; artikel 52, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de Awr).
De bewaarplicht houdt voor zover van belang in dat gegevensdragers zeven jaar bewaard moeten worden en dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is (artikel 52, vierde en zesde lid, van de Awr).
17. Indien met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de administratie- of bewaarplicht, kan de inspecteur dit vaststellen bij informatiebeschikking (artikel 52a, eerste lid, van de Awr).
18. Ter zake van de door verweerder gestelde gebreken in de administratie stelt de rechtbank voorop dat op verweerder de bewijslast rust om deze gebreken aannemelijk te maken.
De zaken met nummers HAA 20/70 en 20/197
19. De rechtbank heeft in de procedures met zaaknummers HAA 20/70 en HAA 20/197, waarin zij tevens vandaag uitspraak doet, geoordeeld dat er op grond van artikel 52 van de Awr drie gebreken in de administratie- en bewaarplicht zijn. De rechtbank verwijst naar de gronden zoals in deze uitspraken vermeld. De door de rechtbank geconstateerde gebreken zijn:
- de ontbrekende detailgegevens van de kassa of een kasboek met gegevens van de contant betaalde bedragen gedurende de dag;
- de ontbrekende werkroosters, en
- het bewaren van de gegevens van de laptop.
20. Wanneer bij informatiebeschikking is vastgesteld dat niet of niet volledig wordt voldaan aan de administratie- of bewaarplicht, wordt in bezwaar en beroep aangaande die belastingaanslag waarop de informatiebeschikking ziet, in beginsel de bewijslast omgekeerd en verzwaard (artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de Awr en artikel 36 van de Wet OB). De gebreken kunnen echter van zo weinig gewicht zijn dat zij niet de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen (Hoge Raad 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4376). 21. Voor de btw en voor de loonheffingen gelden deze drie gebreken ook. Wanneer het contante deel van de omzet oncontroleerbaar is, is ook de af te dragen omzetbelasting oncontroleerbaar. En wanneer de loonkosten niet op controleerbare wijze zijn geadministreerd, zijn ook de hoogte en de juistheid van de loonheffingen oncontroleerbaar. Bij het ontbreken van een deel van de administratie, zoals de laptopgegevens, spreekt voor zich dat dit ook een gebrek vormt voor de loonheffingen en de btw. Deze drie gebreken zijn in beginsel voldoende ernstig om omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen wanneer het gaat om de btw en de loonheffingen.
22. Hierbij wordt echter de volgende kanttekening gemaakt. Het is voor de rechtbank naar de huidige stand van zaken niet mogelijk om te beoordelen of die verzwaarde bewijslast niet een te vergaand gevolg zal zijn van de genoemde tekortkomingen in de administratie. Het is namelijk nog niet duidelijk hoe zwaar deze gebreken moeten wegen en welke gevolgen eraan worden verbonden. Dat komt omdat het boekenonderzoek nog niet is afgerond en over de voorlopige bevindingen tussen partijen nog overleg en discussie gaande is. De uitkomsten daarvan kunnen van belang zijn bij deze proportionaliteitstoets. Over de verhouding pin:contant en het uitstaan van pinautomaten is nog geen definitieve ‘bevinding’ tot stand gekomen. Indien bijvoorbeeld zou blijken dat er relatief weinig contante betalingen zijn gedaan, dan zal het ontbreken van bepaalde gegevens van de contante betalingen ook van gering gewicht zijn. Dat zelfde geldt voor de loonadministratie, omdat ook over de omzet per kapper/per uur nog geen definitief standpunt is ingenomen.
23. Verweerder heeft voor de btw op de eerder vermelde specifieke administratievereisten van de Wet OB gewezen. Hieruit leidt verweerder af dat per transactie bijgehouden had moeten worden welke diensten of leveringen zijn verricht, zodat kan worden bepaald welk btw-tarief daarop van toepassing is. Het epileren valt volgens verweerder onder het hoge btw-tarief, omdat het om een schoonheidsbehandeling gaat. Eiseres stelt dat het lage btw-tarief voor alle kappersdiensten geldt, dus ook voor het epileren van haren bij de kapper. Zij ziet geen relevant verschil tussen het door een kapper bijwerken/ trimmen van een baard of wenkbrauwen en het epileren van wenkbrauwen of bovenlippen.
24. Op de zitting van de rechtbank heeft verweerder de rechtbank verzocht om het al dan niet mogen toepassen van het verlaagde btw-tarief op de epileerdiensten van de kapsalon niet in de onderhavige procedure te beslissen. Verweerder wil de kwestie van de btw-kwalificatie in de aanslagfase aan de orde stellen. De inwilliging van het verzoek van verweerder brengt met zich mee dat de rechtbank ook niet kan ingaan op de stelling dat voor de kappersdiensten twee verschillende btw-tarieven gelden en dat daarom detailgegevens van de transacties bijgehouden hadden moeten worden.
25. Dan resteert nog de vraag of de verkoop van de producten in de kapsalon op andere wijze geadministreerd had moeten worden dan is gedaan. Hiervoor is – terecht – niet in geschil dat het hoge btw-tarief geldt. De verkochte producten (de lege plekken in het schap) worden steeds aan het einde van een maand geteld en op het kasblad van die maand genoteerd. De kasbladen worden in de boekhouding verwerkt met daarbij de vermelding ‘omzet hoog’ (grootboekoverzicht). Deze wijze van administreren maakt niet inzichtelijk wanneer een product verkocht is en maakt het aantal verkopen ook niet controleerbaar. Daarom is de omvang van de naar hoog tarief af te dragen btw ook niet met zekerheid te bepalen.
Van de zijde van eiseres is echter gesteld dat er maar weinig producten verkocht worden. Verweerder heeft ook geen probleem gemaakt van het ontbreken van een voorraadadministratie. Als er veel producten doorheen zouden gaan vanwege veelvuldige verkoop aan klanten, dan zouden de inkopen en daarmee de voorraadadministratie ook veel relevanter zijn. Het ligt daarom voor de hand dat ook verweerder niet van een grote verkoop van kappersproducten uitgaat. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat er niet veel producten in de kapsalon worden verkocht aan klanten dan is vastgelegd.
Dit leidt tot de slotsom dat weliswaar de omvang van de naar hoog tarief af te dragen btw niet met zekerheid uit de administratie is af te leiden, maar omdat het aannemelijk is dat er niet veel producten aan klanten verkocht worden, beschouwt de rechtbank dit als een tekortkoming die van zo weinig gewicht is dat deze omstandigheid niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast kan leiden.
Geen overmacht, geen schending algemene beginselen behoorlijk bestuur
26. Op dezelfde gronden als in de procedures met zaaknummers HAA 20/70 en
HAA 20/197 komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van overmacht en dat er geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
Informatiebeschikking rechtmatig
27. Hiermee is vast komen te staan dat de informatiebeschikking rechtmatig is en dat het niet voldoen aan de administratieplicht niet aan een als overmacht kwalificerende omstandigheid te wijten is. De rechtbank zal eiseres geen nieuwe termijn stellen voor het alsnog voldoen aan de administratieplicht, omdat dit gelet op de ontbrekende essentiële gegevens niet meer voor mogelijk wordt gehouden.
28. Aangezien niet alle onderdelen van de informatiebeschikking stand houden dient het beroep gegrond te worden verklaard.
29. Aangezien uit het dossier niet blijkt dat om een vergoeding van kosten van de bezwaarfase is verzocht, wordt deze niet toegekend. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Omdat sprake is van samenhang met de zaak met nummer HAA 20/197, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskostenvergoeding te delen, zodat verweerder in de onderhavige zaak wordt veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 534.