ECLI:NL:RBNHO:2021:3148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
8376629
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering achterstallig loon en functie-indeling in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werkneemster, aangeduid als eiseres, en haar werkgever, een besloten vennootschap, aangeduid als gedaagde. Eiseres vorderde betaling van achterstallig salaris over de afgelopen vijf jaren, omdat zij van mening was dat haar salaris lager was dan het toepasselijke cao-loon voor haar functie. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon aantonen dat de functie van eiseres correct was ingedeeld in een lagere salarisschaal. Eiseres was in dienst getreden als administratief medewerkster/receptioniste, maar de kantonrechter oordeelde dat haar werkzaamheden meer omvatten dan enkel telefoniste/receptioniste, en dat zij recht had op een hoger salaris volgens de cao.

Het proces begon met een dagvaarding van eiseres op 28 februari 2020, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. Na een comparitie en het indienen van diverse producties, heeft de kantonrechter vastgesteld dat eiseres recht had op een salaris dat overeenkwam met functiegroep 3 tot 1 juli 2018 en functiegroep 6 daarna. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 21.116,85 bruto aan achterstallig salaris over de periode van 4 december 2014 tot en met 31 december 2018, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot het afdragen van pensioenpremies over het achterstallige salaris. De vordering tot betaling van het correcte salaris vanaf 1 januari 2020 werd afgewezen, omdat eiseres erkende dat het ontvangen salaris correct was. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte functie-indeling en salarisbetaling volgens de cao, en bevestigt dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor het naleven van cao-bepalingen met betrekking tot salaris en functie-indeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8376629 CV EXPL 20-2464
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. H. den Besten
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Robustella
De zaak in het kort
De werkgever wordt veroordeeld tot betaling aan werkneemster van achterstallig salaris over de afgelopen vijf jaren, omdat het uitbetaalde salaris lager is dan het toepasselijke cao-loon behorend bij functieschaal 3 respectievelijk 6. De kantonrechter is het niet met de werkgever eens dat de functie tot een lagere functieschaal behoort. Gelet op de functie die in de arbeidsovereenkomsten en op de loonstrook staat vermeld en op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, is niet aannemelijk dat werkneemster uitsluitend werkzaam was als telefoniste/receptioniste.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 28 februari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens heeft [eiseres] zich bij akte uitgelaten over de bij dupliek door [gedaagde] ingediende productie.
1.3.
Bij tussenvonnis van 26 augustus 2020 is een comparitie bepaald en is partijen opgedragen alle voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken over te leggen, waaronder (door [eiseres] te overleggen) relevante cao-bepalingen en een overzichtelijke weergave van het betaalde salaris en het al dan niet achterstallige salaris.
1.4.
Op 18 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij akte, ter griffie binnengekomen op 21 december 2020, nadere producties overgelegd en haar eis vermeerderd.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is op 31 maart 2006 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van administratief medewerkster/receptioniste met een bruto salaris van € 1.450,- per vier weken op basis van 40 uur per week. Op de salarisstroken is onder het kopje werknemersgegevens ‘administratief medewerkster’ weergegeven als de functie van [eiseres] .
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst zijn de cao voor het Slagersbedrijf van toepassing (hierna: de cao) en de cao Sociale Fondsen Slagersbedrijf (ten behoeve van de opbouw van pensioen) van toepassing verklaard.
2.3.
In de cao, zoals die gold tot 1 juli 2018, is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
‘(Loon)groep 2Het verrichten van werkzaamheden waarvoor enige theoretische kennis en praktijkervaring nodig is.De werkzaamheden worden soms met een zekere mate van zelfstandigheid uitgevoerd.
  • Voorbeeldfuncties:
  • medewerker tekstverwerking (Nederlands)
  • (…)
(Loon)groep 3Het verrichten van werkzaamheden waarvoor enige algemene ontwikkeling en theoretische kennis alsmede praktijkervaring noodzakelijk is.Een redelijke mate van zelfstandigheid bij de uitvoering wordt verlangd.

Voorbeeldfuncties:
(…)
administratief assistent
telefonist/receptionist
(…)
(Loon)groep 4Het verrichten van werkzaamheden waarvoor naast een redelijke algemene ontwikkeling en theoretische kennis en enige jaren praktijkervaring gewenst zijn. De werkzaamheden worden met een ruime mate van zelfstandigheid uitgevoerd.Voorbeeldfuncties:

Assistent bedrijfsadministratie/boekhouding
(…).
2.4.
Per 1 juli 2018 is in de cao een nieuw functiewaarderingssysteem (hierna: Orba) ingevoerd en is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
‘Functiegroep 4 (…)(…)Telefoniste/receptioniste
Functiegroep 6 Administratief medewerker(…)
Functiegroep 8 Medewerker financiële administratie(…)Secretaresse(…)
2.5.
Tot en met eind 2019 is het salaris van [eiseres] per vier weken betaald, vanaf januari 2020 is het salaris van [eiseres] per maand betaald.
2.6.
Op 4 december 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] bericht dat was geconstateerd dat de cao niet juist is toegepast met betrekking tot de functie-indeling en het salaris en dat [eiseres] terzake een vordering op [gedaagde] had. In de brief is de verjaring van de vordering gestuit.
2.7.
Bij brief van 18 december 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] een Excel-overzicht gestuurd met een berekening van het achterstallige salaris op basis van loongroep 3 en 4. Bij e-mail van 24 december 2019 heeft [gedaagde] [eiseres] verzocht om een nadere onderbouwing van de loonvordering.
2.8.
Op 6 april 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst op 31 juli 2020 is geëindigd.

3.De (gewijzigde) vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 32.519,- bruto (vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum dagvaarden) aan achterstallig salaris over de periode van 4 december 2014 tot 1 januari 2020 en tot betaling van het correcte loon van € 2.427,- bruto per maand vanaf 1 januari 2020. Daarnaast vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot het afdragen van pensioenpremies aan het Sociaal Fonds over de gevorderde periode, onder verbeurte van een dwangsom en om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten van EUR 1.098,39, proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de taken die zij voor [gedaagde] verrichtte behoorden bij functie ‘assistent bedrijfsadministratie/boekhouding’ en dat zij op basis daarvan beloond moest worden volgens loongroep 4 van de cao. De werkzaamheden die zij verrichtte waren onder andere bankafschriften verwerken, inkoopfacturen boeken, betalingen uitvoeren en administratie. Nu [gedaagde] [eiseres] niet volgens loongroep 4 heeft uitbetaald, is zij achterstallig salaris verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiseres] niet aantoont welk loon zij heeft ontvangen, welk loon zij had behoren te ontvangen en wat het verschil is tussen die bedragen, zodat [gedaagde] zich onvoldoende gespecificeerd tegen de vordering kan verweren. De loonstroken vanaf periode 8 van 2019 maken bovendien melding van de salarisschaal ‘Schaal Plus 2’, wat overeenkomt met en zelfs hoger is dan het salaris dat hoort bij functiegroep 4 van de cao; [gedaagde] heeft [eiseres] niet een te laag salaris of een salaris dat niet in overeenstemming is met de cao betaald.
4.2.
Verder is onduidelijk of de berekening van [eiseres] is gebaseerd op het salaris per vier weken of per maand. Ook is in de met [eiseres] gesloten arbeidsovereenkomsten geen functiewijziging opgenomen.
4.3.
Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de vordering tot afdracht van pensioenpremie te onbepaald is en dat geen grond bestaat voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die in deze zaak voorligt is of [gedaagde] (na-)betaling van salaris verschuldigd is aan [eiseres] omdat het salaris niet volgens de cao is betaald.
Functie-indeling
5.2.
Ter zitting is (pas) duidelijk geworden dat partijen van mening verschillen over de cao-loongroep waartoe de functie van [eiseres] behoort. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat haar functie tot de invoering van Orba (1 juli 2018) behoorde tot functiegroep 4 (
assistent bedrijfsadministratie/boekhouding) en daarna tot functiegroep 8 (
Medewerker financiële administratie). Ter onderbouwing heeft [eiseres] toegelicht dat zij dagelijks de e-mail bekeek of er orders waren binnengekomen, orders in de computer zette en verwerkte, verwerkte orders factureerde, de post ophaalde en sorteerde, inkoopfacturen inboekte en naar de directeur bracht, de telefoon opnam en bezoekers ontving, bestellingen plaatste voor grondstoffen, kantoorartikelen en facilitaire artikelen, bestellingen aannam, inkoopfacturen verwerkte, facturen betaalde na goedkeuring door de boekhouding, BTW-verwerkingen deed en periodieke rapportages (wekelijkse omzet-overzichten) opstelde.
5.3.
[gedaagde] betwist dat de functie in functiegroep 4 respectievelijk 8 moet worden ingedeeld. Zij stelt zich op het standpunt dat de functie tot invoering van Orba (1 juli 2018) behoorde tot functiegroep 2 (
medewerker tekstverwerking), maximaal 3 (
administratief assistent, telefoniste/receptioniste), en daarna tot functiegroep 4 (
telefoniste/receptioniste). [gedaagde] betwist dat [eiseres] de door haar opgesomde werkzaamheden heeft verricht. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat [eiseres] een ‘manus van alles’ was, wiens primaire rol lag bij het opnemen van de telefoon, het opvangen van bezoekers en het verwerken van post. Zij heeft wellicht op verzoek van de boekhouder weleens wat ondersteuning geboden, maar dit had volgens [gedaagde] weinig om het lijf, omdat de boekhouder vanwege de geringe omvang van het bedrijf (circa 25 werknemers in totaal) geen ondersteuning nodig had.
5.4.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat de functie van [eiseres] tot 1 juli 2018 behoorde tot functiegroep 2 (
medewerker tekstverwerking) en daarna tot functiegroep 4 (
telefoniste/receptioniste). Uit hetgeen ter zitting door partijen is toegelicht maakt de kantonrechter op dat de taken van [eiseres] bepaald méér om het lijf hadden dan uitsluitend het opnemen van de telefoon en het opvangen/ontvangen van bezoekers. De voorstelling van zaken door [gedaagde] sluit ook niet aan bij de functies die in de arbeidsovereenkomst (‘administratief medewerker/receptioniste’) en op de loonstroken (‘administratief medewerker’) vermeld staan. Juist vanwege de geringe omvang van het bedrijf vindt de kantonrechter het ook niet erg aannemelijk dat [eiseres] haar fulltime dienstverband (40 uur per week) enkel kon vullen met het opnemen van de telefoon en het ontvangen van bezoekers. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de (gedetailleerde) toelichting op de werkzaamheden van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De enkele verwijzing door [gedaagde] naar een omschrijving die de voormalig aandeelhouder van [gedaagde] over de rol van [eiseres] heeft gegeven, is hiervoor onvoldoende. [gedaagde] heeft immers nagelaten hiervan bewijs te overleggen en bovendien kan niet worden uitgesloten dat de voormalig aandeelhouder er belang bij had om de rol van [eiseres] in het kader van de aandelenverkoop te bagatelliseren.
5.5.
De kantonrechter volgt ook niet het standpunt van [eiseres] dat de functie tot functiegroep 4 respectievelijk 8 behoorde. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat [eiseres] de aan de boekhouder ondersteunende werkzaamheden met een ruime mate van zelfstandigheid uitvoerde en dat deze werkzaamheden qua aard en inhoud dusdanig waren dat gesproken kan worden van een specialistische rol als ‘assistent bedrijfsadministratie/boekhouding’ of ‘medewerker financiële administratie’.
5.6.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiseres] tot 1 juli 2018 aanspraak heeft op een salaris behorende bij functiegroep 3 van de cao en vanaf 1 juli 2018 op een salaris behorende bij functiegroep 6 (Orba) van de cao.
(Achterstallig) salaris
5.7.
[eiseres] heeft in haar akte na tussenvonnis de salarisstroken overgelegd over de periode waarover achterstallig salaris wordt gevorderd, en ook de in die periode geldende cao-lonen behorende bij functiegroep 3 respectievelijk 6 (Orba). [eiseres] heeft daarbij ook Excell-overzichten overgelegd, waarin door de voormalig boekhouder van [gedaagde] per kalenderjaar een vergelijking is gemaakt tussen het uitbetaalde salaris en de toen geldende cao-lonen behorend bij functiegroepen 3 / 4 en 6 / 8 (Orba), waarbij het verschil tussen beide is berekend en weergegeven.
Salaris over 2019
5.8.
[gedaagde] heeft ter zitting terecht opgemerkt dat [eiseres] geen bewijs (kopie relevante cao-tabel) van de cao-lonen over 2019 heeft overgelegd. Partijen hebben daarom op verzoek van de kantonrechter ter zitting de cao-lonen over 2019 opgezocht, om vervolgens gezamenlijk vast te stellen dat de cao-lonen waarmee is gerekend in het Excell-overzicht daarmee niet overeenkomt. De kantonrechter gaat daarom bij haar beoordeling uit van het cao-loon, zoals partijen dat ter zitting op internet hebben gevonden ten aanzien van functiegroep 6 Orba, laatste trede:
- januari en februari 2019: € 2.226,80 bruto per 4 weken
- maart tot en met december 2019: € 2.283,04 bruto per 4 weken.
5.9.
Uit het Excell-overzicht en de overgelegde salarisstroken blijkt dat het aan [eiseres] uitbetaalde maandsalaris (eveneens per 4 weken) lager ligt dan deze cao-lonen. Daarmee staat vast dat [eiseres] over 2019 een te laag (want strijdig met de cao) salaris heeft ontvangen. Omdat [eiseres] in het Excell-overzicht heeft gerekend met een onjuist cao-loon kan de kantonrechter geen concreet bedrag aan achterstallig salaris over 2019 toewijzen. Het is aan (de salarisadministrateur van) de werkgever om vast te stellen welk bedrag aan achterstallig salaris over 2019 aan [eiseres] moet worden nabetaald, uitgaande van het verschil tussen het onder 5.8 vermelde cao-loon over 2019 en het daadwerkelijk in 2019 aan [eiseres] betaalde salaris.
Salaris van 4 december 2014 – 31 december 2018
5.10.
Het verweer van [gedaagde] dat vanwege de fout in het cao-loon over 2019 ook getwijfeld moet worden aan de juistheid van de berekeningen over de voorgaande jaren, wordt gepasseerd. Datzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde] dat in de Excell-berekeningen mogelijk foutief het 4 wekensalaris is vergeleken met het cao-salaris per maand. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] met de laatst overgelegde stukken – hoewel rijkelijk laat - voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de gevorderde bedragen tot stand zijn gekomen. Er blijkt ook uit dat het 4 weken salaris correct is vergeleken met het cao-loon per 4 weken. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen de juistheid van de berekeningen van [eiseres] te controleren en, indien onjuist, concreet en gemotiveerd aan te geven wat er niet klopt. Aangezien de stukken ruim voor de comparitie zijn ingediend, heeft [gedaagde] daartoe voldoende gelegenheid gehad en volstaat haar globale betwisting niet.
5.11.
De kantonrechter heeft de cao-lonen (behorend bij functiegroep 3 danwel 6 Orba) uit de Excell-overzichten vergeleken met de overgelegde cao-tabellen en heeft geconstateerd dat die met elkaar overeenkomen. De kantonrechter heeft ook de uitbetaalde salarisbedragen uit de Excell-bestanden vergeleken met de overgelegde salarisstroken. Ook die komen met elkaar overeen. De kantonrechter gaat er daarom – mede door het gebrek aan gemotiveerde betwisting door [gedaagde] –vanuit dat de op die bedragen gebaseerde berekeningen (ook) correct zijn.
5.12.
De kantonrechter stelt het totaal aan achterstallig bruto salaris (inclusief vakantietoeslag) over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 op basis van de Excell-overzichten vast op: € 5.617,53 (2015) + 5.512,31 (2016) + 5.703,33 (2017) + € 3.864,73 (2018) = € 20.697,90 bruto.
5.13.
Het achterstallig salaris over de periode 4 december tot en met 31 december 2014 stelt de kantonrechter vast op € 418,95 bruto (cao-loon van € 2.083,92 per 4 weken minus € 1.696,- aan uitbetaald salaris per 4 weken, vermeerderd met 8% vakantietoeslag).
5.14.
De conclusie van het voorgaande is dat de kantonrechter aan achterstalligsalaris over de periode 4 december 2014 tot en met 31 december 2018 € 21.116,85 bruto (€ 20.697,90 + € 418,95) zal toewijzen. Daarnaast zal [gedaagde] worden veroordeeld tot vaststelling en betaling van het achterstallig salaris over 2019 in lijn met de instructies zoals vermeld in 5.8 en 5.9 hierboven.
5.15.
De wettelijke rente over het achterstallig salaris zal worden toegewezen zoals gevorderd.
5.16.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het correcte loon van € 2.427,- bruto per maand vanaf 1 januari 2020 (II van het petitum) wordt afgewezen. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat het sinds 1 januari 2020 ontvangen salaris correct is, zodat het belang bij deze vordering ontbreekt.
Pensioenpremies
5.17.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van [eiseres] tot afdracht van pensioenpremies over de gevorderde periode als te onbepaald moet worden afgewezen. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Het is niet voor meerderlei uitleg vatbaar dat hiermee is bedoeld [gedaagde] in lijn met haar verplichtingen uit de toepasselijke cao Sociale Fondsen Slagersbedrijf te veroordelen pensioenpremies af te dragen over het achterstallige salaris. De gemachtigde van [gedaagde] heeft er ter zitting desgevraagd blijk van gegeven de vordering als zodanig te begrijpen. De kantonrechter zal deze vordering daarom toewijzen als hieronder bepaald. Er wordt geen dwangsom aan de veroordeling verbonden, omdat er geen aanleiding is te veronderstellen dat [gedaagde] het vonnis niet zal naleven.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[eiseres] maakt aanspraak op € 1.098,39 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] verzoekt om afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten, omdat de buitengerechtelijke activiteiten van de gemachtigde van [eiseres] zich hebben beperkt tot twee brieven, die vallen onder werkzaamheden ter instructie van de procedure en [eiseres] heeft nagelaten de kosten te specificeren zodat niet kan worden vastgesteld of de gevorderde kosten in verhouding tot de verrichte werkzaamheden staan.
5.19.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Op grond daarvan bestaat recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. De vordering zal - mede gelet op de aanbevelingen van het Rapport BGK- worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld (en [gedaagde] heeft betwist) dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden geacht te zijn inbegrepen in een eventuele proceskostenveroordeling.
Proceskosten
5.20.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 21.116,85 bruto aan achterstallig salaris over de periode van 4 december 2014 tot en met 31 december 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om, in lijn met de instructies zoals vermeld in 5.8 en 5.9 van dit vonnis, het bedrag aan achterstallig salaris over het jaar 2019 vast te stellen en aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot afdracht van pensioenpremies over het achterstallige salaris zoals toegewezen in 6.1 en 6.2 hiervoor, met inachtneming van de in de betreffende jaren volgens de cao Sociale Fondsen Slagersbedrijf geldende premiepercentages;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter