ECLI:NL:RBNHO:2021:3103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
C/15/303492 / HA ZA 20-346
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van de omvang van de vordering van een erfgenaam op de nalatenschap en verdeling van beneficiair aanvaarde nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het erfrecht, heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap van de moeder. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.S. Zomers, vorderde onder andere de vaststelling van de omvang van de vordering van de gedaagde 1 uit hoofde van de nalatenschap van de vader, alsook de verdeling van de nalatenschap van de moeder. De gedaagde 1, vertegenwoordigd door mr. L.C. Fuijkschot, voerde verweer en stelde een tegenvordering in. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard en dat de erfgenamen ook als schuldeisers van de nalatenschap moeten worden beschouwd. De rechtbank heeft de vorderingen van de partijen gezamenlijk behandeld, waarbij de omvang van de vordering van gedaagde 1 op de nalatenschap van de moeder is vastgesteld op € 42.453,76. Tevens is de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de beschikbare banksaldi en de waarde van onroerend goed zijn betrokken. De rechtbank heeft bepaald dat de nalatenschap moet worden verdeeld onder de erfgenamen, waarbij rekening is gehouden met de vorderingen van de partijen en de verplichtingen tot vergoeding wegens overbedeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van Rijn en is openbaar uitgesproken op 14 april 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/303492 / HA ZA 20-346
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.S. Zomers te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.C. Fuijkschot te Alkmaar,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Eiseres zal [eiseres] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal [gedaagde 1] worden genoemd. Gedaagden sub 2 en 3 zullen als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 8 producties;
  • de door [gedaagde 1] ingediende conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie met 8 producties;
  • het tussenvonnis van 29 juli 2020;
  • de op 17 februari 2021 voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zijde van [eiseres] ingekomen akte vermeerdering van eis met productie 9 tot en met 14;
  • de op 17 februari 2021 voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zijde van [gedaagde 1] ingekomen akte overlegging producties (9 tot en met 11);
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 2 maart 2021, waarbij van de zijde van [eiseres] en [gedaagde 1] het woord is gevoerd aan de hand van pleitnota’s die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 juli 1987 is overleden de heer [erflater] (hierna: de vader), geboren op [geboortedatum 1] te [plaats] .
2.2.
De vader was bij leven in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [naam 1] (hierna: de moeder). Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren: [eiseres] , [gedaagde 1] en [naam 2] . [naam 2] is (voor)overleden op [geboortedatum 2] . [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn de kinderen van [naam 2]
2.3.
Op 12 oktober 1989 is ten overstaan van mr. W. Boon, notaris te Zuid- Scharwoude verleden een notariële akte van scheiding en deling van de gemeenschappelijke boedel van de vader en de moeder, alsmede de nalatenschap van eerstgenoemde. De akte bevat de volgende passage:
“Heden, de twaalfde oktober -negentienhonderd negenentachtig, (…) verscheen voor mij, (…):
mevrouw [naam 1] , huisvrouw, (…), handelend:
1. voor zich;
2. als gemachtigde van:
a.. mevrouw [naam 2] (…)
b. mevrouw [eiseres] , (…)
c. mevrouw [gedaagde 1] , (…)
Vervolgens verklaarde de comparante, handelend als gemeld, gemelde boedel en nalatenschap te scheiden en daarbij toe te delen:
1. aan zichzelf: alle baten van de boedel, onder gehoudenheid om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle ten laste daarvan komende
schulden, de begrafeniskosten en de boedelkosten;
2. aan ieder van de sub 2 genoemde lastgeefsters: een vordering ten laste van haar, comparante, ter grootte van het aan ieder alsvoren toekomende erfdeel, groot -
tweeëndertigduizend negenentachtig gulden (f. 32.089,00) welk bedrag dient te worden verminderd met het door haar voor ieder hunner voorgeschoten successierecht ad negenhonderd vierenzestig gulden, ( f. 964,--) zodat ieders netto vordering bedraagt
eenendertigduizend eenhonderdvijfentwintig gulden (f. 31.125,00).
Ten aanzien van deze vorderingen is tussen partijen overeengekomen:(…)van het door de schuldenares alsvoren verschuldigde zullen renten verschuldigd zijn, gerekend tegen zes procent per jaar, te berekenen vanaf de dag van overlijden tot die der voldoening toe.”
2.4.
Op [geboortedatum 3] is de moeder overleden.
2.5.
Op 17 april 2019 hebben partijen de nalatenschap van de moeder aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding).
2.6.
Medio maart/ april 2019 hebben [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ter afwikkeling van de nalatenschap van de moeder een boedelvolmacht afgegeven aan [eiseres] . Op 26 september 2019 heeft [gedaagde 1] de boedelvolmacht ingetrokken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair(i) de omvang van de vordering van [gedaagde 1] uit hoofde van de nalatenschap van de vader vaststelt en daarbij bepaalt dat aan haar per 1 december 2020 een bedrag van € 13.291,57 toekomt;
(ii) de verdeling van de nalatenschap van de moeder vaststelt overeenkomstig punt 17 tot en met 27 van de dagvaarding;
(iii) bepaalt dat [eiseres] gemachtigd is de respectieve erfdelen aan de partijen uit te keren en nadien de bankrekeningen op naam van de moeder op te laten heffen;
(iv) [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente;
(v) [gedaagde 1] veroordeelt tot vergoeding van schade wegens het traineren van de betaling van de erfbelasting;
subsidiar voorwaardelijk(vi) bepaalt dat makelaar Klaver Agrarisch Vastgoed te Nieuwe Niedorp in opdracht en voor rekening van alle eigenaren zal bemiddelen bij de verkoop van het perceel grond te Langedijk dat tot de nalatenschap van de moeder behoort;
(vii) gedaagden worden veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van dat perceel op straffe van een dwangsom;
(viii) bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming, wilsverklaring en/ of handtekening van gedaagden tot het volgens de overeenkomst van opdracht in verkoop geven van dat perceel grond;
(ix) bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de toestemmming en/ of wilsverklaring en/ of handtekening van gedaagden bij het na verkoop van dat perceel via de notaris overdragen van de eigendom van het perceel aan de koper(s);
primair en subsidiair(vi) [gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(i) de vordering van [gedaagde 1] uit hoofde van de nalatenschap van de vader met ingang van 1 december 2020 vaststelt op een bedrag van € 42.453,76;
(ii) bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar medewerking verleent aan de verkoop van haar aandeel in het perceel grond in Langedijk en, indien [eiseres] haar medewerking hieraan onthoudt, dit vonnis in de plaats treedt van de voor de levering en eigendomsoverdracht van voornoemd aandeel noodzakelijke notariële akte;
(iii) [eiseres] veroordeelt in de kosten van dit geding, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente over al deze kosten.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Onderhavige procedure betreft de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. Partijen zijn direct dan wel als gevolg van plaatsvervulling als erfgenaam bij de afwikkeling van deze nalatenschap betrokken. Omdat zij op 17 april 2019 deze nalatenschap beneficiair hebben aanvaard, zijn zij van rechtswege ook vereffenaar van de nalatenschap. Bovendien zijn zij aan te merken als schuldeiser van de nalatenschap. De vordering van partijen is op 12 oktober 1989 begroot op een bedrag van fl. 31.125,00, te vermeerderen met 6% rente per jaar te berekenen vanaf 5 juli 1987 tot aan de dag van voldoening. Zulks met dien verstande dat aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als rechtsopvolger van [naam 2] ieder de helft van voornoemd bedrag toekomt.
4.3.
Aangaande de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder bestaan diverse geschilpunten tussen partijen. Hierover hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld die hierna aan de orde zullen komen.
de begroting de vordering van [gedaagde 1] op de nalatenschap van de moeder
4.4.
[eiseres] en [gedaagde 1] twisten over het antwoord op de vraag op welk bedrag de uit voornoemde notariële akte blijkende vordering van [gedaagde 1] op de nalatenschap van de moeder per 1 december 2020 moet worden vastgesteld. De discussie tussen beiden spitst zich met name toe op de vraag of bij deze vaststelling rekening moet worden gehouden met een aan [gedaagde 1] door de moeder omstreeks 1989 al dan niet betaald voorschot van fl. 22.037,00 (circa € 10.000,00).
4.5.
[eiseres] vordert dat de rechtbank de vordering van [gedaagde 1] op de nalatenschap per 1 december 2020 vaststelt op een bedrag van € 13.291,57. In reconventie vordert [gedaagde 1] dat de rechtbank haar vordering op de nalatenschap van de moeder vaststelt op een bedrag van € 42.453,76.
4.6.
[eiseres] voert ter onderbouwing, kort gezegd, het volgende aan. Op of omstreeks 1 januari 1989 heeft [gedaagde 1] een voorschotbetaling van de moeder ontvangen van fl. 22.037,00 (€ 10.000,00). Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op haar vordering op de nalatenschap van de moeder. Rekening houdend met deze voorschotbetaling bedraagt deze vordering op 1 december 2020 € 13.291,57, aldus [eiseres] .
4.7.
[gedaagde 1] brengt hier tegenin dat ongeveer dertig jaar geleden in een gesprek tussen de moeder, [eiseres] en [gedaagde 1] weliswaar is gesproken over de mogelijkheid om een voorschot uit te keren, maar dat het nooit zover is gekomen. [gedaagde 1] kan zich niet herinneren ooit een dergelijk bedrag te hebben ontvangen. [gedaagde 1] studeerde destijds en had ook geen behoefte aan de uitbetaling van een voorschot. Dat de moeder een voorschot aan [gedaagde 1] heeft uitbetaald blijkt nergens uit. Uit de administratie van die periode, voor zover beschikbaar, valt deze gestelde voorschotbetaling niet op te maken, aldus [gedaagde 1] .
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde 1] een voorschot uitbetaald heeft gekregen van haar uit de notariële akte van 12 oktober 1989 blijkende vordering op de moeder. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat niet achterhaald kan worden welk specifiek bedrag aan [gedaagde 1] zou zijn uitbetaald. Het bedrag waar [eiseres] van uitgaat is slechts een schatting. Wat dit laatste aangaat acht de rechtbank van belang dat de betaling volgens [eiseres] eind jaren ’80 zou zijn gedaan en niet aannemelijk is dat er destijds een geldbedrag van (omgerekend) exact € 10.000,00 zou zijn overgemaakt. Ook is [eiseres] slechts in staat om bij benadering een betaaldatum (op of omstreeks 1 januari 1989) te bepalen en heeft zij niet uitgelegd waar zij deze datum op baseert. Het lag wel op haar weg om deze duidelijkheid te geven.
Het meest concrete aanknopingspunt waar [eiseres] de gestelde voorschotbetaling op baseert is een herhaalde verklaring van [gedaagde 1] in de correspondentie tussen betrokkenen over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. Dit is echter onvoldoende. Uit de in de pleitnota van [eiseres] aangehaalde citaten uit deze correspondentie blijkt dat deze verklaringen voortkomen uit pogingen van [gedaagde 1] om te putten uit haar herinneringen over gebeurtenissen van tientallen jaren geleden. Dit om afspraken te kunnen maken in der minne over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. Een onvoorwaardelijke erkenning door [gedaagde 1] kan hier derhalve niet in worden gelezen. Maar ook uitgaande van de juistheid van de door [eiseres] ter zitting geciteerde schriftelijke verklaringen van [gedaagde 1] , volgt daaruit niet dat de actuele vordering van [gedaagde 1] op de nalatenschap op een lager bedrag moet worden begroot dan de vordering van [eiseres] of de vordering van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gezamenlijk). Immers, uit de aangehaalde correspondentie blijkt dat zij zich meende te herinneren dat alle erfgenamen (bedoeld wordt [eiseres] , [gedaagde 1] en [naam 2] ) een gelijk voorschotbedrag uitbetaald hebben gekregen. Als dat zo is, hebben alle (toenmalige) erfgenamen een gelijk voorschot ontvangen en moet een gelijk voorschotbedrag op de vorderingen van partijen op de nalatenschap van de moeder in mindering worden gebracht. Deze lezing werd aanvankelijk door [eiseres] in haar mail van 23 augustus 2019 ook ondersteund.
4.9.
Dat, indien niet wordt uitgegaan van een voorschotbetaling, de vordering van [gedaagde 1] op de nalatenschap van de moeder per 1 december 2020 moet worden begroot op een bedrag van € 42.453,76, is door [gedaagde 1] gesteld en door [eiseres] niet weersproken. De rechtbank zal deze vordering op genoemd bedrag bepalen. Hiermee is beslist op de vordering van [eiseres] onder (i) en de vordering in reconventie van [gedaagde 1] onder (i).
de verdeling van de nalatenschap
4.10.
Partijen wensen dat de rechtbank overgaat tot het vaststellen van de verdeling van de nalatenschap en hebben [eiseres] en [gedaagde 1] hebben daartoe verschillende vorderingen ingesteld c.q. voorstellen gedaan. Vast staat echter dat de vorderingen van [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op de nalatenschap van de moeder nog niet zijn uitbetaald en dat in zoverre de vereffening van deze nalatenschap nog niet is voltooid. De rechtbank moet deze omstandigheid betrekken in het oordeel over de vraag of de nalatenschap thans al voor verdeling in aanmerking komt. De Hoge Raad heeft in een soortgelijk geval het volgende overwogen:
“4.3.3 Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap te verdelen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 979), teneinde te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan.
4.3.4
In het licht van het voorgaande rust op de erfgenaam die verdeling vordert van een nalatenschap die door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan.
De rechter kan een partij die niet voldoet aan die stelplicht bevelen haar stellingen zodanig toe te lichten dat de rechter in het verdelingsgeschil kan beoordelen of de vereffening is voltooid (art. 22 Rv). Is de vereffening naar het oordeel van de rechter niet voltooid of is over de voltooiing onvoldoende uitsluitsel verkregen, dan dient de rechter in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om desondanks op de grondslag van de vordering en het verweer te beslissen op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap. Daarbij kan worden gedacht aan het aanhouden van de zaak totdat alsnog vereffening heeft plaatsgevonden, aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat. Voor zover deelgenoten in de nalatenschap schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat eventueel de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling.” [1]
4.11.
Het voorgaande in acht nemende, is de rechtbank van oordeel dat in dit geding kan worden overgegaan tot verdeling van de nalatenschap van de moeder. Vast staat immers, dat alle overige schulden zijn voldaan, dat alleen partijen nog als schuldeisers van deze nalatenschap resteren en dat partijen deelgenoten zijn in de nalatenschap van de moeder. Voorts staat niet ter discussie dat de nalatenschap aanmerkelijk positief is en voldoende liquide middelen aanwezig zijn (banksaldi) om de vorderingen van partijen te betalen. Aldus kan worden beslist op de vorderingen aangaande de verdeling van de nalatenschap van de moeder, met dien verstande dat de aanspraken van partijen als schuldeiser van deze nalatenschap in de verdeling worden betrokken.
Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, wordt als volgt overwogen en beslist.
4.12.
Gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, dient in het kader van de verdeling van de nalatenschap acht te worden geslagen op:
(i) de vorderingen van partijen op de nalatenschap van de moeder;
(ii) de verdeling van het na uitbetaling van deze vorderingen resterende totale banksaldo;
(iii) de schuur met twee aangebouwde garages;
(iv) het perceel grond te Langedijk.
(i) de vorderingen van partijen op de nalatenschap van de moeder4.13. De vordering van [eiseres] en de vordering van [gedaagde 1] kan worden begroot op
€ 42.453,76 (per 1 december 2020). Dit bedrag vermeerderd met eventueel verschuldigde rente dient aan beiden afzonderlijk te worden uitbetaald.
De vordering van [gedaagde 2] en de vordering van [gedaagde 3] kan worden begroot op
€ 21.226,88 (per 1 december 2020). Dit bedrag vermeerderd met eventueel verschuldigde rente dient aan beiden afzonderlijk te worden uitbetaald. De rechtbank zal bepalen dat deze vorderingen zullen worden betaald van de beschikbare banksaldi.
(ii) het na uitbetaling van deze vorderingen totaal resterende banksaldo
4.14.
Het na uitbetaling van voornoemde vorderingen totaal resterende banksaldo dient tussen partijen te worden verdeeld in die zin dat aan [eiseres] en [gedaagde 1] ieder 1/3 van dit saldo wordt toebedeeld en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder 1/6 van dit saldo.
(iii) de schuur met twee aangebouwde garages
4.15.
Tot de te verdelen nalatenschap behoort een schuur met twee aangebouwde garages. De schuur is verkocht aan een derde voor een koopsom van € 38.500,00 (productie 7.2. van [eiseres] ). De koopprijs dient tussen partijen te worden verdeeld in die zin dat aan [eiseres] en [gedaagde 1] ieder 1/3 van dit saldo wordt toebedeeld, derhalve een bedrag van
€ 12.833,33 en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder 1/6 van dit saldo derhalve een bedrag van
€ 6.416,67.
4.16.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt dat de garages aan [eiseres] worden toebedeeld onder de verplichting tot vergoeding van een bedrag wegens overbedeling aan de boedel van € 25.725,00. Dit bedrag dient tussen de andere erfgenamen worden verdeeld in die zin dat aan [gedaagde 1] de helft hiervan toekomt (derhalve een bedrag van € 12.862,50 en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder een kwart (derhalve ieder een bedrag van
€ 6.431,25).
(iv) het perceel grond te Langedijk
4.17.
Tot de te verdelen nalatenschap behoort een perceel grond, gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend, [kadastrale gegevens] . [eiseres] wenst dat zij dit perceel samen met [gedaagde 3] en met uitsluiting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toebedeeld krijgt. [gedaagde 1] wenst haar deel in de eigendom van het perceel te behouden en is bereid om het aandeel van [eiseres] tegen betaling over te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.18.
Omdat partijen ( [eiseres] en [gedaagde 1] ) verschillen van mening over het antwoord op de vraag aan wie het perceel grond moet worden toebedeeld, moet de rechtbank daarover een beslissing nemen. Bij de beslissing hierover dient de rechtbank rekening te houden met de billijkheid, de belangen van partijen en met het algemeen belang [2] . Gelet op deze maatstaf komt de rechtbank tot het oordeel dat het perceel aan [eiseres] (en [gedaagde 3] ) moet worden toebedeeld onder vergoeding wegens overbedeling aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat [gedaagde 1] al meer dan 20 jaar met het beheer van het land is belast. Onder andere houdt zij zich administratief bezig met de huurcontracten en zorgt ze dat noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden (bijvoorbeeld aan de sloot) wordt verricht. Deze jarenlange feitelijk betrokkenheid van [eiseres] maakt dat haar belang bij de toedeling van het perceel prevaleert boven het belang van [gedaagde 1] , welk belang enkel verbonden is met haar emotionele binding met het perceel. [eiseres] zal 2/3 van het land verkrijgen en [gedaagde 3] 1/3. Gebleken is dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] zich kunnen vinden in deze wijze van verdeling.
4.19.
Niet in geschil is dat bij de waardebepaling van het perceel aangeknoopt moet worden bij het aanbod dat de gemeente Langedijk heeft uitgebracht. Dit op 22 mei 2019 uitgebrachte aanbod is overgelegd als bijlage 8 bij productie 6 bij dagvaarding. Uitgaande van dat aanbod dient het perceel te worden gewaardeerd op een bedrag van € 78.300,00.
4.20.
Op [eiseres] en [gedaagde 3] rust na toedeling een verplichting om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een vergoeding wegens overbedeling te betalen. De overbedeling van [eiseres] bedraagt 1/3 x € 78.300,00 = € 26.100,00. [gedaagde 1] wordt voor een gelijk bedrag onderbedeeld. De overbedeling van [gedaagde 3] bedraagt 1/6 x € 78.300,00 = € 13.050,00. [gedaagde 2] wordt voor een gelijk bedrag onderbedeeld.
4.21.
De rechtbank zal het perceel grond voor 2/3 toedelen aan [eiseres] en voor 1/3 aan [gedaagde 3] onder de verplichting om aan [gedaagde 1] te vergoeden een bedrag van € 26.100,00 en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 13.050,00. De in 3.4. onder (ii) weergegeven vordering in reconventie ligt voor afwijzing gereed.
Slotsom verdeling van de nalatenschap
4.22.
Het voorgaande leidt ertoe dat de nalatenschap van de moeder als volgt zal worden verdeeld.
(i) Van de beschikbare banksaldi komt aan zowel [eiseres] als [gedaagde 1] toe een bedrag van
€ 42.453,76 (per 1 december 2020), te vermeerderen met de nadien eventueel verschuldigde rente. Van de beschikbare banksaldi komt zowel aan [gedaagde 2] als aan [gedaagde 3] een bedrag van € 21.226,88 toe (per 1 december 2020), te vermeerderen met de nadien eventueel verschuldigde rente.
(ii) Het na uitbetaling van voornoemde vorderingen totaal resterende banksaldo dient aan partijen te worden uitbetaald in die zin dat aan [eiseres] en [gedaagde 1] ieder 1/3 van dit saldo wordt uitbetaald en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder 1/6 van dit saldo.
(iii) Van de koopsom van de schuur komt aan zowel [eiseres] als aan [gedaagde 1] ieder een bedrag toe van € 12.833,33. Van deze koopsom komt zowel aan [gedaagde 2] als [gedaagde 3] een bedrag toe van € 6.416,67.
De garages worden toebedeeld aan [eiseres] onder de verplichting tot vergoeding van een bedrag wegens overbedeling aan de boedel van € 25.725,00. Dit bedrag dient tussen de andere erfgenamen worden verdeeld in die zin dat aan [gedaagde 1] de helft hiervan toekomt (derhalve een bedrag van € 12.862,50 en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder een kwart (derhalve ieder een bedrag van € 6.431,25).
(iv) het perceel grond, gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend, [kadastrale gegevens] wordt voor 2/3 toebedeeld aan [eiseres] en voor 1/3 aan [gedaagde 3] , één en ander onder de verplichting om wegens overbedeling aan [gedaagde 1] te vergoeden een bedrag van € 26.100,00 en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 13.050,00.
4.23.
Uit praktische overwegingen zal de rechtbank desgevorderd [eiseres] machtigen om op basis van voornoemde beslissingen de respectieve erfdelen aan partijen uit te keren en de bankrekeningen nadien op te heffen.
4.24.
Op de voorwaardelijk subsidiair door [eiseres] ingestelde vordering behoeft niet te worden beslist.
4.25.
De vordering van [eiseres] om [gedaagde 1] te veroordelen tot vergoeding van schade wegens het traineren van de erfbelasting wordt afgewezen omdat [eiseres] hiertoe onvoldoende heeft gesteld.
4.26.
Gelet op het feit dat partijen familie van elkaar zijn, zal de rechtbank de proceskosten van partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit geldt ook voor de over en weer ingestelde vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De vergoeding tot betaling van deze kosten liggen daarmee voor afwijzing gereed.
4.27.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissingen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de omvang van de vordering van [gedaagde 1] vast op een bedrag van € 42.453,76 (per 1 december 2020);
5.2.
stelt de verdeling van de nalatenschap van de moeder als volgt vast:
(i) Van de beschikbare banksaldi komt aan zowel [eiseres] als [gedaagde 1] toe een bedrag van
€ 42.453,76 (per 1 december 2020), te vermeerderen met de nadien eventueel verschuldigde rente. Van de beschikbare banksaldi komt zowel aan [gedaagde 2] als aan [gedaagde 3] een bedrag van € 21.226,88 toe (per 1 december 2020), te vermeerderen met de nadien eventueel verschuldigde rente.
(ii) Het na uitbetaling van voornoemde vorderingen totaal resterende banksaldo dient aan partijen te worden uitbetaald in die zin dat aan [eiseres] en [gedaagde 1] ieder 1/3 van dit saldo wordt uitbetaald en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder 1/6 van dit saldo.
(iii) Van de koopsom van de schuur komt aan zowel [eiseres] als aan [gedaagde 1] ieder een bedrag toe van € 12.833,33. Van deze koopsom komt zowel aan [gedaagde 2] als [gedaagde 3] een bedrag toe van € 6.416,67.
De garages worden toebedeeld aan [eiseres] onder de verplichting tot vergoeding van een bedrag wegens overbedeling aan de boedel van € 25.725,00. Dit bedrag dient tussen de andere erfgenamen worden verdeeld in die zin dat aan [gedaagde 1] de helft hiervan toekomt (derhalve een bedrag van € 12.862,50 en aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder een kwart (derhalve ieder een bedrag van € 6.431,25).
(iv) het perceel grond, gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend, gemeente Langedijk, sectie F, nummer 253, wordt voor 2/3 toebedeeld aan [eiseres] en voor 1/3 aan [gedaagde 3] , één en ander onder de verplichting om wegens overbedeling aan [gedaagde 1] te vergoeden een bedrag van € 26.100,00 en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 13.050,00.
5.3.
verstaat dat op de subsidiair voorwaardelijke vordering van [eiseres] niet behoeft te worden beslist,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021. [3]

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:939)
2.3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.type: WD