ECLI:NL:RBNHO:2021:2757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
21-001042
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA van een 16-jarige veroordeelde met betrekking tot taakstraf en wetgeving

Op 25 januari 2021 is een bezwaarschrift ingediend door mr. I. Raterman namens een 16-jarige veroordeelde, die bezwaar maakte tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel. Dit volgde op een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal op 31 januari 2021, na een veroordeling op 17 november 2020 voor diefstal met geweld en afpersing. De veroordeelde had een taakstraf van 40 uur opgelegd gekregen, met een leerstraf van 20 uur. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 17 maart 2021 waren de veroordeelde, haar moeder, en de officier van justitie aanwezig.

De veroordeelde stelde dat er een wetswijziging in de maak is die het afnemen van DNA bij minderjarigen die een taakstraf van minder dan 40 uur krijgen, zou verbieden. De officier van justitie betoogde echter dat de huidige wetgeving van toepassing is en dat de uitzonderingen niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelde dat de minderjarigheid van de veroordeelde geen generieke uitzondering biedt en dat de afname van DNA gerechtvaardigd is op basis van de wet.

De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de veroordeelde ongegrond zijn, omdat de wet geen ruimte biedt voor een generieke uitzondering voor minderjarigen en de huidige wetgeving niet anticipeert op mogelijke toekomstige wijzigingen. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 21-001042
Parketnummer: 15-179439-20
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 25 januari 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. I. Raterman ingediend bezwaarschrift van
[P],veroordeelde,
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3 (1072 PH),
ten kantore van mr. I. Raterman, advocaat,
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 1 december 2020 op 31 januari 2021 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 17 maart 2021 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Voor veroordeelde is verschenen mr. S.M. Hof, advocaat en kantoorgenoot van mr. Raterman, voornoemd. Ook was de moeder van veroordeelde aanwezig, mevrouw [B].
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. C. van Venrooij.

2.Standpunten

2.1.
Het standpunt van
veroordeeldekomt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat in de Wet DNA ten aanzien van de positie die minderjarigen innemen in het strafproces een wetswijziging in de maak is, waarbij de Wet op een zodanige manier zal worden gewijzigd dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot veertig uur. Bovendien betreft het hier een veroordeling ter zake van een strafbaar feit dat als een incident kan worden beschouwd, getuige ook de inhoud van de opgestelde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming en dat op grond van beschermende factoren en weinig risicofactoren het recidivegevaar in totaal als laag is te beschouwen.
2.2.
Het standpunt van de
officier van justitieluidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De in de Wet genoemde uitzonderingen zijn niet van toepassing. De door de raadsvrouw aangehaalde wetswijziging betreft nog slechts een voornemen van de minister. Wel worden in dit kader en met het oog op die wetswijziging al landelijke afspraken en standaarden toegepast en die houden in dat, indien sprake is van een minderjarige first-offender die wordt veroordeeld tot een taakstraf van meer dan 40 uur en sprake is van een feit waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, afname van DNA dan niet disproportioneel is en de veroordeelde dan niet valt onder de uitzonderingssituatie op grond van de wet en dat dan het afgenomen DNA opgenomen moet worden.

3.Beoordeling

3.1.
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 1 december 2020 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd op 17 november 2020 door de kinderrechter in deze rechtbank ter zake van de artikelen 188, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot werkstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie en tot een leerstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Veroordeelde heeft op 13 januari 2021 door afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel is tijdig ingediend. De grond van het bezwaar ligt in de minderjarigheid van veroordeelde.
3.2.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8234, NJ 2008, 628).
3.3.
De vraag blijft of er in een specifiek geval voor een veroordeelde een uitzondering op de wettelijke regel moet worden gemaakt. De mogelijkheid van zo’n uitzondering is door de wetgever onder ogen gezien. Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, kan een uitzondering worden gemaakt indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal
kunnenzijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.4.
De aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf (diefstal met geweld en afpersing in vereniging gepleegd) levert geen uitzonderingsgrond op.
3.5.
De rechtbank dient daarom in dit geval te beoordelen of in de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.5.1.
De leeftijd van veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict was 16 jaar. Hoewel de Hoge Raad heeft beslist dat geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen, is de minderjarigheid wel een bijzondere omstandigheid, waaronder het misdrijf is gepleegd.
3.5.2.
Bij veroordeelde is een laag recidivegevaar vastgesteld. Volgens de memorie van toelichting op artikel 2 van de Wet is echter niet vereist dat concreet recidivegevaar wordt vastgesteld, ook niet bij minderjarigen. Dat is logisch, omdat de Wet mede tot doel heeft de
voorkomingvan nieuwe strafbare feiten.
3.5.3.
Op 18 juli 2017 heeft de VN-mensenrechtencommissie twee uitspraken gedaan in zaken, waarin minderjarigen bezwaar hadden gemaakt tegen de opslag en verwerking van hun DNA na een veroordeling. In reactie op die uitspraken deelde de Minister van Justitie en Veiligheid bij brief van 3 april 2018 aan de Tweede kamer mee:
“De overwegingen van het VN-comité kunnen niet tot deze individuele zaken worden beperkt, maar stellen de proportionaliteit van de onderliggende regelgeving aan de orde.
Dit tezamen met de praktijk die zich bij diverse rechtbanken heeft ontwikkeld, geeft mij aanleiding de regeling over verplichte DNA-afname van veroordeelden wat betreft minderjarigen opnieuw tegen het licht te houden.” (TK, 31415, nr. 20)
De Minister heeft op grond hiervan het voornemen geuit om de Wet op twee punten te wijzigen. Voor minderjarigen zal worden bepaald dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen, indien de opgelegde taakstraf minder is dan 40 uur. Daarnaast wordt de bewaartermijn van DNA-profielen van minderjarigen gehalveerd.
Dit voornemen is herhaald in een brief van 10 januari 2019 van de minister (TK, 31415, nr. 22).
3.6.
In dit geval gaat het om een veroordeling van een 16-jarige wegens diefstal met geweld en afpersing in vereniging gepleegd.
Ook als maatwerk wordt verlangd, is de rechtbank van oordeel dat voor deze veroordeelde geen uitzondering behoeft te worden gemaakt. Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de onder 3.5.3 geciteerde brief. De rechtbank stelt vast dat het daar nog slechts een voornemen van de Minister betreft dat nog niet eens in een wetsvoorstel is vastgelegd. Het is geenszins denkbeeldig dat de uiteindelijk vastgestelde regeling anders komt te luiden. Gegeven de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin wordt bepaald dat de uitzonderingen in de Wet beperkt moeten worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet geanticipeerd mag worden op mogelijk komende wetgeving. Dit oordeel is ook in lijn met een recentere beslissing van de Hoge Raad op 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:626).
Indien het voornemen van de Minister inmiddels in wet zou zijn omgezet, had veroordeelde hier overigens geen baat bij gehad, nu aan hem een taakstraf van 40 uur (dus niet minder dan 40 uur) is opgelegd.
3.7.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep van veroordeelde op de uitzondering van de Wet. Daarom zal als volgt worden beslist.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Os, griffier,
en uitgesproken op 31 maart 2021.