Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van de procedure
2.Standpunten
veroordeeldekomt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat in de Wet DNA ten aanzien van de positie die minderjarigen innemen in het strafproces een wetswijziging in de maak is, waarbij de Wet op een zodanige manier zal worden gewijzigd dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot veertig uur. Bovendien betreft het hier een veroordeling ter zake van een strafbaar feit dat als een incident kan worden beschouwd, getuige ook de inhoud van de opgestelde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming en dat op grond van beschermende factoren en weinig risicofactoren het recidivegevaar in totaal als laag is te beschouwen.
officier van justitieluidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De in de Wet genoemde uitzonderingen zijn niet van toepassing. De door de raadsvrouw aangehaalde wetswijziging betreft nog slechts een voornemen van de minister. Wel worden in dit kader en met het oog op die wetswijziging al landelijke afspraken en standaarden toegepast en die houden in dat, indien sprake is van een minderjarige first-offender die wordt veroordeeld tot een taakstraf van meer dan 40 uur en sprake is van een feit waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, afname van DNA dan niet disproportioneel is en de veroordeelde dan niet valt onder de uitzonderingssituatie op grond van de wet en dat dan het afgenomen DNA opgenomen moet worden.
3.Beoordeling
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
kunnenzijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
voorkomingvan nieuwe strafbare feiten.
“De overwegingen van het VN-comité kunnen niet tot deze individuele zaken worden beperkt, maar stellen de proportionaliteit van de onderliggende regelgeving aan de orde.
Ook als maatwerk wordt verlangd, is de rechtbank van oordeel dat voor deze veroordeelde geen uitzondering behoeft te worden gemaakt. Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de onder 3.5.3 geciteerde brief. De rechtbank stelt vast dat het daar nog slechts een voornemen van de Minister betreft dat nog niet eens in een wetsvoorstel is vastgelegd. Het is geenszins denkbeeldig dat de uiteindelijk vastgestelde regeling anders komt te luiden. Gegeven de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin wordt bepaald dat de uitzonderingen in de Wet beperkt moeten worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet geanticipeerd mag worden op mogelijk komende wetgeving. Dit oordeel is ook in lijn met een recentere beslissing van de Hoge Raad op 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:626).