ECLI:NL:RBNHO:2021:248

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
15/973034-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van verdachte in drugshandel en witwaszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, deelneming aan een criminele organisatie en het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar drugstransporten per zeilboot vanuit het Caribisch gebied naar Europa, waarbij de verdachte in de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen en medeverdachten gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de aankoop van een zeilboot en het ontvangen van geldbedragen, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat er geen hard bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij drugshandel of witwassen, en dat de omstandigheden rondom de aankoop van de zeilboot niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973034-14
Uitspraakdatum: 11 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 november 2020, 1, 3, 8, 10 en 28 december 2020 in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ter terechtzitting van 30 november 2020 opgegeven woonadres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Lijnse en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. ZD E05)
Hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek, althans in Nederland en/of Curaçao en/of Frankrijk en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Spanje en/of Portugal en/of en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en of Trinidad en Tobago,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen;
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
  • zich en/ of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
  • een of meer (zeil)bo(o)t(en), genaamd de [zeilboot 1] / [boot] en/of [zeilboot 2] , aangeschaft, en/of
  • een of meer perso(o)n(en), te weten [persoon] en/ of [persoon] en/ of (medewerkers van) [bedrijf 1] (via een emailbericht) benaderd en een bod uitgebracht van euro 41.000,- voor de aankoop een (zeil)boot de [zeilboot 1] / [boot] en/of
  • samen met een ander, te weten [medeverdachte 1] , naar Oostenrijk afgereisd om de koopovereenkomst voor de aankoop van de (zeil)boot de [zeilboot 2] mede te ondertekenen en/of het aankoopbedrag van 87.000,- (contant) te voldoen en/of
  • een valse koopovereenkomst opgemaakt met betrekking tot de aankoop van de (zeil)boot [zeilboot 2] van [getuige 1] voor een bedrag van euro 25.000,- en/of
  • een (zeil)boot, de [zeilboot 2] op zijn naam gezet en/of
  • valselijk een overeenkomst opgemaakt met [bedrijf 2] (door te verklaren dat de [zeilboot 2] verzekerd is (bij [verzekeringsmaatschappij] )) en/of
  • (meermalen) aanwezig geweest (als bemanningslid (crew) en/ of eigenaar en/of kapitein op de (zeil)bo(o)t(en) de [zeilboot 1] / [boot] en/of de [zeilboot 2] , en/of
  • werkzaamheden (laten) verricht(en) aan de (zeil)bo(o)t(en) de [zeilboot 1] / [boot] en/of
  • geldzendingen (laten) verricht(en) vanuit Nederland naar Sint Maarten en/of Spanje en/ of Qatar en/of Trinidad en Tobago en/of Colombia en/of Suriname en/of de Verenigde Staten;
2. ( ZD E05)
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Nieuwersluis en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland, en/of Curaçao en/of Frankrijk en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Spanje en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en/of Trinidad en Tobago, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had
  • het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
3. ( ZD-E02)
Hij op of omstreeks 8 juli 2013 te Rotterdam en/of op of omstreeks 23 oktober 2013, althans in Nederland en/of in Trinidad & Tobago, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal euro 500,- (3853,84 Trinidad&Tobago DLR) (op of omstreeks 8 juli 2013 van [medeverdachte 2] ) en/of
  • een (zeil)boot, genaamd de [zeilboot 2] (gekocht op 23 oktober 2013),
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding en/ of de verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedrag(en), althans enig geldbedrag en/ of die (zeil)boot was/ waren
en/ of
die voorwerpen, te weten voornoemd(e) geldbedragen, althans enig geldbedrag en/of voornoemde (zeil)boot heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of (zeil)boot - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
2. Voorvragen [1]
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsman zal, voor zover van belang, bij de beoordeling worden besproken.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Vrijspraak ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3
De rechtbank komt tot een integrale vrijspraak van de aan verdachte ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de navolgende overwegingen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 in Nederland en andere delen van de wereld samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor cocaïnetransporten per zeilboot vanuit het Caribisch gebied naar Europa. Voorts wordt hem verweten dat hij in dat kader heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en zich, ook samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag en een zeilboot ( [zeilboot 2] ).
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte op 5 juli 2013 samen met [medeverdachte 3] naar Trinidad en Tobago is gevlogen en als bemanning heeft verbleven op de [zeilboot 1] , die op 10 of 11 juli 2013 met bestemming Las Palmas is vertrokken. In die periode ontvangt verdachte ook een geldbedrag van [medeverdachte 2] via een money transfer. Het is onduidelijk wat er met de [zeilboot 1] is gebeurd, de boot is nooit ingeklaard. Verdachte is blijkens het dossier wel weer in Europa aangekomen, want uit het dossier volgt verder dat hij samen met [medeverdachte 1] op 23 oktober 2013 in Oostenrijk is voor de aanschaf van een zeilboot met de naam [zeilboot 2] . Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring daartoe een deel van de aankoopprijs (€ 32.000,-) voldaan, waarna de boot op zijn naam is gesteld en hij eigenaar werd van de zeilboot. Vaststaat ook dat de koopprijs van € 87.000,- contant is voldaan in kleine coupures, dat een lager bedrag (€ 25.000,-) op de koopovereenkomst staat vermeld en verdachte die heeft ondertekend. Uit het dossier volgt verder dat verdachte op 11 november 2013 weer naar Trinidad en Tobago is gevlogen en tot 21 december 2013 op de [zeilboot 2] heeft verbleven en daaraan mogelijk ook (schoonmaak)werkzaamheden heeft verricht. In het dossier zitten (haven-)documenten waarop de naam van verdachte voorkomt. Uit de reisgegevens van de zeilboot volgt ook dat de boot in Venezuela is geweest en de laatste haven Aruba zou zijn. Verdachte en zijn medeverdachten zijn op 8 of 9 december 2013 op Curaçao aangekomen en hebben op 23 december 2013 allemaal Curaçao per vliegtuig verlaten. Uit het dossier volgt verder dat medeverdachten vanuit Suriname weer naar Curaçao vliegen, maar daar is verdachte niet (meer) bij. Verdachte heeft zelf verklaard in de [zeilboot 2] te hebben geïnvesteerd om deze na reparatie door te kunnen verkopen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voornoemde feiten en omstandigheden worden afgeleid dat verdachte – op papier – eigenaar is geworden van de [zeilboot 2] , die minst genomen onder twijfelachtige omstandigheden is aangeschaft. Verder volgt uit de reisbewegingen dat verdachte als bemanning enige weken in het Caribisch gebied heeft verbleven, op zowel de [zeilboot 1] als de [zeilboot 2] . Hoewel verdachte hiermee de verdenking op zich heeft geladen dat hij samen met de medeverdachten bezig was met het voorbereiden van drugstransporten (waarbij de rechtbank de ogen niet kan sluiten voor de veroordeling van verdachte in 2016 in verband met het transporteren van cocaïne in het Caribisch gebied), biedt het dossier onvoldoende hard bewijs voor de conclusie dat verdachte al dan niet voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niets meer dan dat verdachte heeft meegevaren op de [zeilboot 1] , dat hij een relatief gering geldbedrag van [medeverdachte 2] heeft ontvangen, dat hij betrokken is geweest bij de aankoop van de [zeilboot 2] en dat hij korte tijd met medeverdachten op de [zeilboot 2] is verbleven. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Gelet op verdachtes bijdrage in het geheel en de relatief geringe periode van betrokkenheid bij voren omschreven handelingen, acht de rechtbank ook onvoldoende bewijs voor deelneming aan een criminele drugsorganisatie en zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte wordt ten slotte verweten dat hij in de periode van 8 juli 2013 en/of op of omstreeks 23 oktober 2013 als medepleger betrokken is geweest bij het witwassen van een contant geldbedrag van € 500,- en van een zeilboot, de [zeilboot 2] . De rechtbank moet beoordelen of bij het ten laste gelegde geldbedrag en de zeilboot sprake is geweest van witwassen en zo ja, of en in hoeverre verdachte daarbij betrokken was en of zijn bijdrage daaraan kan worden aangemerkt als die van medepleger.
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie (OM) om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien het door de verdachte geboden tegengewicht daartoe aanleiding heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het OM nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Dat wil zeggen dat ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat ‘het niet anders kan zijn dan dat’ het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).
Money transfer op 8 juli 2013
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode via een money transfer een contant geldbedrag van € 500,- van [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Verdachte bevond zich ten tijde van deze overboeking in Trinidad en Tobago. Hij heeft verklaard dat het een terugbetaling was van geld dat hij eerder aan [medeverdachte 2] had geleend toen die weer met het vliegtuig naar Nederland vertrok vanuit Trinidad en Tobago. [medeverdachte 2] had onvoldoende geld en toen heeft hij hem € 500,- meegegeven wat hij weer terug ontvangen heeft toen [medeverdachte 2] in Nederland was. In die tijd leefde verdachte volgens zijn verklaring van allerhande werk, ook in Spanje. De rechtbank is op grond van de hoogte van het aan verdachte overgemaakte bedrag van oordeel dat de conclusie van het OM, dat verdachte niet uit eigen, legaal, vermogen geld heeft kunnen lenen aan [medeverdachte 2] , dan wel dat deze onvoldoende inkomsten had om dit bedrag terug te kunnen betalen, niet gerechtvaardigd is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het enkele feit dat het geld is overgemaakt via een money transfer door een medeverdachte in onderzoek Azure acht de rechtbank onvoldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste is gelegd met betrekking tot deze overboeking zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Aankoop zeilboot [zeilboot 2]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte op 23 oktober 2013 in Oostenrijk in het bijzijn van de verkoper [getuige 1] en [medeverdachte 1] (alias [valse naam] ) een (deel van) de aankoopprijs van de [zeilboot 2] contant heeft betaald, waarna hij de koopovereenkomst heeft ondertekend als (enig) eigenaar van de zeilboot. De feitelijke overdracht van de boot heeft op 16 november 2013 in Trinidad en Tobago plaatsgevonden. Verdachte geeft aan dat zijn deel van het geld afkomstig was van geld dat hij contant van zijn moeder [moeder] heeft ontvangen, die dit geld uit een erfenis had verkregen. Mede gelet op de door de verdediging in april 2019 aan de rechter-commissaris overgelegde stukken kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat het geld waarover verdachte beschikte een criminele herkomst heeft. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen daar nader onderzoek naar te doen, hetgeen niet is gebeurd. Bij die stand van zaken kan een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het aandeel van verdachte in de boot gelden en is aldus onvoldoende bewijs voorhanden voor witwassen.
Dit laat onverlet dat de boot is aangekocht voor een veel groter bedrag dan het deel dat verdachte heeft ingebracht en dat hij daarbij aanwezig was op 23 oktober 2013. Verdachte en evenmin de medeverdachten hebben een concrete, verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het andere en grotere deel van het aankoopbedrag van de [zeilboot 2] , terwijl een dergelijk bedrag niet kan worden verklaard uit hun legale inkomsten en vermogen. Daar komt bij dat in de door verdachte ondertekende koopovereenkomst een lager bedrag was opgenomen, dan in werkelijkheid werd betaald. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] een substantieel geldbedrag heeft witgewassen met de aankoop van een zeilboot.
De rechtbank komt echter ook voor dit onderdeel tot een vrijspraak op grond van het navolgende.
In de tenlastelegging is (na wijziging) als pleegdatum 23 oktober 2013 opgenomen waarmee kennelijk gedoeld is op de betaling in Graz (Oostenrijk) aan de heer [getuige 1] . De pleegplaats Graz, althans Oostenrijk, ontbreekt echter in de tenlastelegging op grond waarvan naar het oordeel van de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Voor zover de feitelijke overdracht heeft plaatsgevonden en de witwashandelingen van de verdachten om die reden worden geacht zich uit te strekken tot Trinidad en Tobago, valt dit ruim buiten de tenlastegelegde periode. Ook om die reden kan dit deel van de tenlastelegging niet bewezen worden verklaard. Het standpunt van de officier van justitie dat het witwassen reeds in Nederland zou zijn aangevangen, omdat verdachte met een van de medeverdachten daar vandaan vertrokken is met het geld, deelt de rechtbank niet. De gewijzigde tenlastelegging ziet gelet op de toegevoegde datum van 23 oktober 2013 op het moment van de aankoop van de [zeilboot 2] in Oostenrijk door [medeverdachte 1] en verdachte, de omstandigheden waaronder die aankoop is geschied (waaronder het gebruik van valse namen) en de verdenking dat dit met crimineel geld is gebeurd. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor witwashandelingen van verdachte of zijn medeverdachte met betrekking tot de [zeilboot 2] die op 23 oktober 2013 in Nederland zouden zijn verricht. Het vertrek uit Nederland met de aankoopsom voor de [zeilboot 2] kan niet worden aangemerkt als een van de tenlastegelegde gedragingen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken en komt als gezegd tot een integrale vrijspraak.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Witte,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 januari 2021.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft ter terechtzitting van 30 november 2020, na wijziging van de tenlastelegging, beslist tot partiële nietigheid van het onder 2, laatste gedachtestreepje, tenlastegelegde. Voor de onderbouwing van voornoemde beslissing wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.