ECLI:NL:RBNHO:2021:233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
C/15/311743 / KG ZA 21-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op zorgbonus voor zorgmedewerkers in kort geding

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2021, werd in kort geding de vraag gesteld of beslag gelegd mag worden op de zorgbonus voor zorgmedewerkers. De zorgbonus, ter waarde van € 1.000,- netto, werd door de overheid toegekend als blijk van waardering voor de extra inspanningen van zorgprofessionals tijdens de Covid-19 pandemie. De voorzieningenrechter moest twee vragen beantwoorden: of het leggen van beslag op de zorgbonus misbruik van recht oplevert en of de zorgbonus rechtstreeks voortvloeit uit de arbeidsverhouding van de zorgmedewerker.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen misbruik van recht is bij het leggen van beslag op de zorgbonus. De wet staat beslag op vorderingen toe, en er is geen specifiek beslagverbod voor de zorgbonus opgenomen in de Subsidieregeling. De rechter merkte op dat de zorgbonus geen doelverstrekking is, maar een financiële blijk van waardering, en dat het beslag op de zorgbonus de openstaande schuld van de schuldenaar vermindert.

Wat betreft de tweede vraag oordeelde de voorzieningenrechter dat de zorgbonus geen vordering is die rechtstreeks voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst. De zorgbonus wordt door de overheid verstrekt en is niet het resultaat van een rechtsverhouding tussen de zorgaanbieder en de zorgmedewerker. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorgbonus niet onder een eerder gelegd loonbeslag valt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
voorzieningenrechter
zaaknummer : C/15/311743 / KG ZA 21-3
Vonnis in kort geding
in het op 5 januari 2021 door mr. K.M. Brontsema, gerechtsdeurwaarder te Zwolle, ingevolge artikel 438 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) aanhangig gemaakte executiegeschil
in de zaak van

1.de besloten vennootschap ZIGGO B.V.,gevestigd in Utrecht,

2.
de vennootschap naar buitenlands recht HOIST FINANCE AB,gevestigd in Stockholm (Zweden),
3.
de besloten vennootschap BILLINK FINANCIAL SOLUTIONS B.V.,gevestigd in Rotterdam,
4.
de STAAT DER NEDERLANDEN (CJIB),gevestigd in Den Haag,
5.
de besloten vennootschap FAMED B.V.,gevestigd in Amersfoort,
eisers,
niet verschenen,
tegen
[schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Moerman.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een voorziening in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en mr. P.L. Ypma, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • mr. O.M. Jans, namens de gerechtsdeurwaarder;
  • mr. A. Moerman, namens gedaagde.
Eisende partijen zijn beslagleggers en zijn niet verschenen. Zij hebben voorafgaande aan de zitting verklaard dat zij erop vertrouwen dat de rechtsvragen duidelijk zijn geformuleerd en dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting een en ander in volle omvang zal vertolken.

1.Inleiding

1.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er beslag mag worden gelegd op de zorgbonus voor zorgmedewerkers.
Nadat de Covid-19 pandemie ook Nederland had bereikt, bleek al snel dat er veel meer dan de normale inzet werd gevraagd van personeel in de zorg om de pandemie te bestrijden. Al snel werd er alom waardering geuit voor die inzet. In het parlement werd dat ook onderkend en dat mondde onder meer uit in een motie van kamerlid Van Kooten-Arissen van 18 maart 2020:
“constaterende dat de zorgverleners op dit moment in de frontlinie staan in de bestrijding van het coronavirus;constaterende dat van deze zorgverleners maximale inzet gevraagd wordt en zij die ook leveren;van mening dat de buitengewone prestaties die zorgverleners leveren, behalve een welgemeend applaus ook een financiële blijk van waardering zouden mogen opleveren;verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om de zorgverleners van wie nu extra inzet wordt gevraagd in de bestrijding van het coronavirus, als blijk van waardering, een bonus toe te kennen.” [1]
Deze motie werd met algemene stemmen aangenomen, waarna het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gaan werken aan een regeling.
1.2.
In een brief van 25 juni 2020 liet de regering aan de kamer weten het voornemen te hebben om aan zorgmedewerkers een bonus van € 1.000,- netto te verstrekken, om ze te bedanken voor hun inzet. [2] Dat voornemen is omgezet in een subsidieregeling. [3] (Hierna zal deze subsidie de “zorgbonus” worden genoemd, omdat die in de praktijk zo is gaan heten) De Subsidieregeling is op 1 oktober 2020 in werking getreden. Zorgaanbieders kregen daarbij de gelegenheid om de zorgbonus aan te vragen voor een werknemer of een derde waarvan de zorgaanbieder van oordeel is dat deze ten tijde van de uitbraak van Covid-19 een uitzonderlijke prestatie had verricht.
1.3.
Op enig moment werden gerechtsdeurwaarders die eerder voor hun opdrachtgevers beslag hadden gelegd op het loon van zorgmedewerkers geconfronteerd met de vraag of dat beslag ook geldig was voor de te ontvangen zorgbonus. Daarover werd in de praktijk verschillend gedacht.
Om voor alle gerechtsdeurwaarders duidelijkheid te verkrijgen, heeft de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders, de KBvG, in overleg met de Landelijke Organisatie van Sociaal Raadslieden (hierna: LOSR) besloten om in een zogeheten deurwaarders renvooi procedure de kwestie aan de voorzieningenrechter voor te leggen. [4] In zo een procedure legt de deurwaarder rechtstreeks aan de rechter een vraag voor over de (on)mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vonnis.
Mr. Jans voornoemd is ook bestuurslid van de KBvG. De advocaat van gedaagde, mr. Moerman, treedt ook op als vertegenwoordiger van LOSR.
De gerechtsdeurwaarder heeft in deze zaak ten laste van gedaagde eerder voor vijf schuldeisers beslag gelegd op haar loon.
1.4.
In dit kort geding legt de gerechtsdeurwaarder de voorzieningenrechter ter beantwoording twee vragen voor:
Maakt de beslaglegger misbruik van recht door beslag te leggen op een zorgbonus?
Vloeit de zorgbonus rechtstreeks voort uit de arbeidsverhouding?
2. Vraag 1: Maakt de beslaglegger misbruik van recht door beslag te leggen op een zorgbonus ?
2.1.
De voorzieningenrechter moet allereerst de vraag beantwoorden of beslag op een zorgbonus wettelijk mogelijk is.
De wet bepaalt in artikel 475 Rv dat een schuldeiser beslag mag leggen op vorderingen die de schuldenaar op een derde heeft of nog zal krijgen. In beginsel geldt dit voor alle vorderingen. Zo kan bijvoorbeeld (een deel van) het loon van een schuldenaar in beslag worden genomen, omdat dat het uit te betalen loon een vordering op de werkgever is.
Artikel 475a Rv bepaalt vervolgens dat het beslag zich niet uitstrekt tot vorderingen die volgens de wet niet voor beslag vatbaar zijn. Dergelijke beslagverboden zijn op verschillende plaatsen in de wet te vinden. Zo is bijvoorbeeld de kinderbijslag niet voor beslag vatbaar [5] , met als achtergrond dat die uitkering voor de kosten van de kinderen bedoeld is. En studiefinanciering mag ook niet in beslag worden genomen [6] , omdat die bedoeld is voor de kosten van levensonderhoud van de student.
Er mag wel beslag worden gelegd op (een deel van) een bijstandsuitkering, maar weer niet op de te verstrekken bijzondere bijstand, omdat die in verband met noodzakelijke kosten in bijzondere omstandigheden wordt verstrekt. [7]
En recent heeft de wetgever nog vastgesteld dat de hersteloperatie voor gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag vertraging heeft opgelopen. In de “Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen” wordt daarom aan gedupeerde ouders van de aanpak door de belastingdienst een eenmalige tegemoetkoming toegekend van € 750,-. Als toelichting is daarbij vermeld dat de tegemoetkoming bedoeld is voor noodzakelijke uitgaven van de belanghebbende of diens partner als gevolg van vertraging bij het herstel. [8] Ook in deze wet is een beslagverbod opgenomen, zodat die eenmalige tegemoetkoming niet in beslag kan worden genomen. [9]
In al deze gevallen heeft de wetgever dus telkens in de desbetreffende regeling een beslagverbod opgenomen. De achterliggende reden is steeds dat de uitkering bestemd is voor een bepaald doel.
2.2.
Vast staat dat in de Subsidieregeling een dergelijk beslagverbod niet is opgenomen voor de zorgbonus. Het uitgangspunt is daarom dat een beslag is toegelaten. Van dit uitgangspunt wordt echter in de praktijk afgeweken.
2.3.
Zo heeft de Belastingdienst in de Leidraad Invordering bepaald dat met ingang van 1 januari 2021 geen beslag wordt gelegd op de zorgbonus. [10] De toelichting op dit beleid luidt:
“Deze bonus kan mogelijk worden getroffen door een derdenbeslag onder de zorgaanbieder, bedoeld in artikel 475, eerste lid, Rv of een vordering op grond van artikel 19, eerste lid van de wet. Gezien het doel en uitgangspunt van de subsidie vind ik het onwenselijk dat deze bonus onder het derdenbeslag of de vordering valt van de ontvanger.”
2.4.
En de rechters-commissarissen die het beleid bepalen in zaken, waarin de WSNP [11] wordt toegepast, hebben als landelijk beleid afgesproken dat de zorgbonus gelet op het bijzondere karakter ervan buiten de boedel blijft. Dat betekent dat de zorgbonus geheel ten goede komt aan de zorgmedewerker die in de schuldsanering zit en niet aan de gezamenlijke schuldeisers.
2.5.
De gerechtsdeurwaarder vraagt zich in dit kort geding af of het – ondanks het feit dat hij daartoe de bevoegdheid heeft – mogelijk misbruik van recht oplevert om onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden beslag op de zorgbonus te leggen. Daaraan heeft de gerechtsdeurwaarder tijdens de mondelinge behandeling nog toegevoegd dat de Subsidieregeling onder tijdsdruk is uitgevaardigd en – onder verwijzing naar de Kinderopvangtoeslagaffaire – dat wetgeving soms strenger kan uitpakken dan beoogd. Ook heeft hij opgemerkt dat uitvoerders van wetgeving verweten wordt te weinig oog te hebben voor de maatschappelijke gevolgen.
2.6.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.6.1.
Allereerst moet worden opgemerkt dat de zorgbonus – anders dan de onder 2.1. genoemde voorbeelden – geen doelverstrekking is. Er is wel een reden gekoppeld aan de subsidie, namelijk een financiële blijk van waardering voor alle (extra) inspanningen van zorgprofessionals, maar dat kan niet leiden tot een ‘bescherming’ van het uit te keren bedrag.
2.6.2.
Daarnaast is het ook niet zo dat de zorgbonus – zoals in radio-interviews wel te horen was – in de zakken van de beslagleggende deurwaarder verdwijnt. Als de uitkering onder het beslag valt, komt het bedrag in mindering op de openstaande schuld van de schuldenaar. De uitkering van de zorgbonus zorgt er dus voor dat de bestaande schuld met € 1.000,- wordt verminderd.
2.6.3.
Ten slotte, maar niet in de laatste plaats, geldt nog het volgende.
Nadat schuldhulpverleners hadden geconstateerd dat de zorgbonus bij lopende loonbeslagen bij de ingevoerde regeling misschien naar de schuldeiser zou gaan, heeft hetzelfde kamerlid van de oorspronkelijke motie, Van Kooten-Arissen, op 4 november 2020 een nieuwe motie [12] ingediend. Die motie luidde:
“verzoekt de regering, de zorgbonus vrij te stellen van loonbeslag”
Anders dan de motie van maart 2020, werd deze motie echter niet met algemene stemmen aangenomen. De minister gaf als reactie dat het “onder aan de streep niet kan.”
Over de motie werd op 17 november 2020 hoofdelijk gestemd. Van de aanwezige kamerleden stemden alle 68 leden van de oppositie vóór de motie en alle 69 leden van de regeringsfracties tegen. Daarmee was de motie verworpen en werd duidelijk dat een kamermeerderheid tegen een beslagverbod is.
Wanneer over een onderdeel van een wettelijke regeling door het parlement - hoewel met de kleinst mogelijke meerderheid - zo duidelijk een standpunt is ingenomen, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de rechter of de deurwaarder om dat anders uit te leggen.
2.7.
De conclusie van het voorgaande is dat de gerechtsdeurwaarder geen misbruik van recht maakt door beslag te leggen op de zorgbonus.

3.Vraag 2: Vloeit de zorgbonus rechtstreeks voort uit de arbeidsverhouding?

3.1.
De volgende vraag is of er afzonderlijk beslag moet worden gelegd op de zorgbonus, of dat deze al onder een eerder gelegd loonbeslag valt.
Artikel 475 Rv bepaalt dat de schuldeiser een derdenbeslag kan leggen op vorderingen van de schuldenaar. Het artikel bepaalt ook dat zo een beslag niet alleen geldt voor vorderingen die op het moment van het beslag bestaan, maar dat het beslag ook geldt voor toekomstige vorderingen. Die toekomstige vorderingen moeten dan wel “rechtstreeks voortvloeien uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding”. Bij een loonbeslag betekent dat dat niet alleen het verschuldigde loon op het moment van het beslag onder het beslag valt, maar ook het loon van de volgende maanden. Dat latere loon is namelijk verschuldigd op grond van dezelfde arbeidsovereenkomst.
3.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn proces-verbaal aangevoerd dat in de Subsidieregeling wordt aangesloten bij het fiscale vergoedingsstelsel voor werknemers. De uitgekeerde zorgbonus heeft in haar uitwerking ook een sterke binding met de op het moment van het eerdere loonbeslag bestaande rechtsverhouding: de arbeidsovereenkomst met de zorgaanbieder.
3.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft in dit verband echter ook gewezen op het arrest van het gerechtshof Den Bosch uit 2018. Dat arrest ging over een afzonderlijke beëindigingsovereenkomst, die door de werkgever met een af te vloeien werknemer werd gesloten. [13] Hierover werd beslist dat zo’n overeenkomst weliswaar alleen mogelijk was omdat er een arbeidsovereenkomst bestond, maar dat de tweede overeenkomst ten tijde van het loonbeslag nog niet bestond en er ook niet rechtstreeks uit voortvloeide.
De gerechtsdeurwaarder heeft tegelijkertijd opgemerkt dat een transitievergoeding na ontslag van een werknemer rechtstreeks uit de wet voortvloeit [14] en daardoor wel onder een eerder gelegd beslag valt. De zorgbonus volgt ook uit een wettelijke regeling, zodat daarvoor mogelijk hetzelfde zou moeten gelden.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De bron van de verschuldigdheid van de zorgbonus is wezenlijk anders dan die van een ontslagvergoeding. De zorgbonus wordt immers door de overheid toegekend en betaald uit de algemene middelen, terwijl een ontslagvergoeding door de werkgever verschuldigd wordt aan de werknemer. Zoals de vertegenwoordiger van de schuldenaar ter zitting terecht opmerkte, fungeert de werkgever eigenlijk alleen als doorgeefluik van het ministerie.
Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door de zorgaanbieder te betalen zorgbonus geen vordering oplevert, die rechtstreeks voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst.
3.5.
Dit oordeel sluit ook aan bij de tekst en de bedoeling van de Subsidieregeling. De zorgaanbieder is degene die de aanvraag moet indienen. Om voor een bonus in aanmerking te komen, dient er sprake te zijn van:
a. een arbeidsovereenkomst tussen de zorgaanbieder en de zorgprofessional (de werknemer) ten tijde van de COVID-19 uitbraak; of
b. inhuur van derden. [15] Met die laatste categorie worden volgens de toelichting uitzendkrachten en zzp’ers bedoeld, met wie een zorgaanbieder nu juist geen arbeidsovereenkomst heeft. De Minister heeft tijdens het overleg met de tweede kamer over de zorgaanbieders verklaard:
“Vraag het aan, ook voor de mensen die niet bij je op de loonlijst stonden maar wel voor je gewerkt hebben, de zzp'ers en de flexwerkers.” [16]
3.6.
De conclusie moet dan ook luiden dat de door de werkgever door te betalen zorgbonus geen vordering is, die rechtstreeks voortvloeit uit een rechtsverhouding, die ten tijde van de eerder gelegde loonbeslagen bestond.

4.Slotbeschouwing

4.1.
Hiervoor is geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder geen misbruik van recht maakt als hij beslag legt op de uit te keren zorgbonus. Onder de omstandigheden van dit moment acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan een te leggen beslag op de zorgbonus met de schuldeiser overlegt of het beslag daadwerkelijk moet worden gelegd. Zodoende moet iedere schuldeiser voor zichzelf een afweging maken of zo’n beslag gewenst is. Het is immers zeer goed mogelijk dat een schuldeiser af zal zien van dat recht, uit respect en waardering voor de zorg die in deze moeilijke tijden door de schuldenaar is verleend en waarschijnlijk nog steeds wordt verleend. Verschillende andere instanties (zie onder andere 2.3. en 2.4. hiervoor) hebben dat standpunt al ingenomen. De schuldenaar mag de zorgbonus dan zelf vrijelijk besteden.
4.2.
Denkbaar is verder dat grotere organisaties zoals de beslagleggers in deze zaak, die landelijk vele vorderingen hebben uitstaan, hun standpunt hierover ook kenbaar maken. Wellicht is het mogelijk om dat via de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders (KBvG) te doen, zodat de gerechtsdeurwaarders niet telkens voor ieder individueel geval hoeven te informeren.
Proceskosten
4.3.
Gelet op het principiële karakter van dit geschil, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen van beide partijen in de proceskosten dient te worden veroordeeld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter beantwoordt de door de gerechtsdeurwaarder gestelde vragen als volgt:
5.1.
de gerechtsdeurwaarder maakt geen misbruik van recht door beslag te leggen op de zorgbonus;
5.2.
de door de werkgever door te betalen zorgbonus is geen vordering die rechtstreeks voortvloeit uit een rechtsverhouding, die ten tijde van de gelegde loonbeslagen bestond;
en beslist verder als volgt:
5.3.
compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma, op 12 januari 2021.

Voetnoten

1.TK 2019-2020, kamerstuk 29 282, motie nr. 171
2.TK 2019-2020, kamerstuk 29 282, nr. 408
3.Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, Staatscourant 2020, 48058 en 62407
4.Art. 438 lid 5 Rv.: De deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen.
5.Art. 23 Algemene Kinderbijslag Wet
6.Art. 11.3 Wet Studiefinanciering 2000
7.Art. 46 lid 2 Participatiewet.
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 574, nr. 11, blz. 3
9.Art. 49g, derde lid Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen, in werking getreden op 1-1-2021, met terugwerkende kracht tot 1-11-2020
10.Art. 14.4.1a en art. 19.1.6b., wijzigingen gepubliceerd in de Staatscourant 2020, nr. 62963
11.Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
12.TK 2020-2021, kamerdossier 25 295, stuknummer 706
14.Art. 7:673 BW
15.Artikelen 1, 3 en 10 lid 2 Subsidieregeling
16.Minister Van Ark, Verslag plenaire vergadering tweede kamer 4 november 2020