ECLI:NL:RBNHO:2021:2296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
15.315025.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen door graffiti

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. De zaak betreft het spuiten van graffiti op twee schakelkasten en een gebouw in Hoorn, gepleegd op twee afzonderlijke momenten tussen 1 oktober 2019 en 20 oktober 2020. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor betrokkenheid bij andere graffiti-incidenten, maar verwierp het verweer van de verdediging over onrechtmatig onderzoek aan de smartphone van de verdachte. De politierechter concludeerde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft samen met een medeverdachte op heterdaad graffiti gespoten, wat door een verbalisant werd waargenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een significante bijdrage hebben geleverd aan het openlijk geweld tegen goederen, en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De politierechter heeft de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat niet bewezen was dat de verdachten ook andere graffiti-incidenten hadden gepleegd. De uitspraak is gedaan door mr. F.W. van Dongen, politierechter, in aanwezigheid van griffier A. Helder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Politierechter
Parketnummer: 15.315025.20
Uitspraakdatum: 23 maart 2021
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [..].
De politierechter heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S. Shukrula en van hetgeen door verdachte en mr. J.C. Duin, raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij meerdere malen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 oktober 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) openlijk, te weten in Hoorn, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging (telkens) geweld heeft gepleegd tegen goederen, waaronder (niet limitatief), (openbare) gebouwen en/of elektriciteitskasten en/of muren en/of woningen en/of treinstellen en/of straatmeubilair en/of tunnels en/of verkeersborden, door met spuitbussen verf (graffiti) woorden en/of tekeningen en/of tags op de voornoemde goederen te spuiten, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield.

2.Voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging van openlijk geweld tegen goederen over een periode van meer dan een jaar, zonder dat daarbij concrete tijdstippen worden benoemd, te onbepaald is. Op basis van deze tenlastelegging is het voor verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich heeft te verdedigen.
De politierechter verwerpt dit verweer. Nog daargelaten dat het betoog van de raadsman, indien dit gevolgd zou worden, zou moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding in plaats van tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, overweegt de politierechter dat de inhoud en begrijpelijkheid van de tenlastelegging niet alleen wordt beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst maar mede moet worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de politierechter aan de daaraan te stellen eisen nu deze een voldoende duidelijke en voldoende feitelijke opgave inhoudt van het strafbare feit, c.q. de strafbare feiten die aan verdachte zijn ten laste gelegd en is dus in zoverre in overeenstemming met de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt. Bezien in combinatie met het onderliggende strafdossier moet het verdachte duidelijk zijn wat hem wordt verweten en waartegen hij zich diende te verdedigen. Bij de bespreking van het ten laste gelegde ter terechtzitting is gebleken dat dat ook het geval was. De politierechter komt aldus tot het oordeel dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De politierechter heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van 200 uren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe een aantal verweren naar voren gebracht die in de bewijsmotivering zullen worden besproken.

4.Bewijs

4.1
Bewijsmiddelen
De politierechter grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen in dat geval in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering
Vormverzuim?
De raadsman heeft – onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad (
ECLI:NL:HR:2017:584) – betoogd dat het onderzoek aan de smartphone van verdachte een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte oplevert. Nu dit onderzoek heeft plaatsgevonden zonder machtiging van een officier van justitie of rechter-commissaris is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan de uit verdachtes smartphone verkregen informatie van het bewijs dient te worden uitgesloten, aldus de raadsman. Ditzelfde dient volgens de raadsman te gelden voor informatie verkregen uit onderzoek aan de smartphone van de medeverdachte.
De politierechter overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in het door de raadsman aangehaalde arrest het toetsingskader uiteengezet voor het doen van onderzoek aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken (waaronder smartphones) door de politie. Uit de uitspraak volgt dat indien het onderzoek bestaat uit het raadplegen van een gering aantal opgeslagen of beschikbare gegevens, de daarmee samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, waardoor de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in de artikelen 94 juncto 95 en 96 Sv daarvoor voldoende legitimatie biedt. Uit dit arrest volgt verder dat indien het onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de – in dit geval – smartphone, dat onderzoek jegens verdachte onrechtmatig kan zijn, indien toestemming van de officier van justitie voor het doen van dit onderzoek ontbreekt. Daarvan kan in het bijzonder sprake zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
Het toestelgeheugen van de onder verdachte in beslag genomen telefoon en de in deze telefoon aanwezige geheugenkaart zijn door de politie uitgelezen. Vervolgens is de telefoon op meerdere momenten onderzocht op ‘inhoud welke verband heeft/zou kunnen hebben met graffiti’, zoals telkens in de betreffende processen-verbaal van bevindingen is vermeld. Het uitgevoerde onderzoek was met andere woorden specifiek gericht op de beschuldiging tegen verdachte en beperkte zich tot WhatsApp-gesprekken en (verstuurde) foto's. Naar het oordeel van de politierechter is niet gebleken dat door dit naar zijn aard en omvang beperkte onderzoek – mede in aanmerking genomen de resultaten daarvan – een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het privéleven van verdachte.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat in de onderhavige zaak de door de politie uitgevoerde onderzoeken voldoende gelegitimeerd worden door de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren zoals neergelegd in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in verbinding met de artikelen 95 en 96 Sv. Van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. De politierechter acht de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van verdachte bruikbaar voor het bewijs. Hetzelfde geldt – mutatis mutandis – voor de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van de medeverdachte.
Openlijk in vereniging geweld plegen
16 augustus 2020
Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 16 augustus 2020 op heterdaad aangehouden naar aanleiding van een waarneming door verbalisant [verbalisant 1] . Uit zijn proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2020 blijkt dat hij op genoemde datum rond 3.40 uur twee mannen zag lopen over de [straat 1] in Hoorn, die stopten bij een schakelkast. Verbalisant zag dat één van de mannen een schuddende beweging maakte met zijn hand, waarbij het onmiskenbare tikkende geluid hoorbaar was van een verfspuitbus die geschud wordt. Vervolgens zag hij dat de man zich voorover boog naar de schakelkast en hoorde hij het sissende geluid van een werkende spuitbus. De verbalisant nam waar dat de man met lichte verf een zogenaamde tag spoot op de schakelkast. De mannen liepen door en de verbalisant is hen gevolgd. De mannen liepen naar een schakelkast bij de spoorwegovergang van de stoomtram. Verbalisant hoorde vervolgens wederom het sissende geluid van een of meer spuitbussen en zag dat de mannen naast elkaar stonden en beiden een tag spoten op de schakelkast. Daarna liepen de mannen naar een bouwkeet, waar zij zich enige tijd ophielden, om vervolgens te verdwijnen in de bosjes naast een fietspad. Op het moment dat de mannen op precies dezelfde plaats weer uit de bosjes tevoorschijn kwamen, heeft de verbalisant hen aangewezen aan de inmiddels ter plaatse gekomen politiecollega’s en zijn zij aangehouden.
De aangehouden personen bleken te zijn verdachte [de verdachte] en verdachte [de medeverdachte] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hoorden verbalisant [verbalisant 1] zeggen dat de personen die op dat moment waren staande gehouden, de jongens waren die hij graffiti had zien spuiten.
Diezelfde ochtend bij daglicht heeft verbalisant [verbalisant 1] een nader onderzoek ingesteld langs de looproute van de verdachten. Daarbij heeft hij een tas met daarin een spuitbus aangetroffen.
Bij onderzoek in de omgeving op 16 augustus 2020 zag de politie op een elektriciteitshokje aan de [straat 1] een tag met witte verf, die nog nat was. Ook op een mobiel toilet zat natte verf. Dit betrof een tag met de letters: [tag 1] . Op de keet naast het toilet zat witte, nog natte verf met dezelfde tag als op het elektriciteitshokje.
Op foto’s in het dossier (pagina 111 en verder) is te zien dat op het eerstgenoemde elektriciteitshokje, c.q. schakelkast de tag ‘ [tag 2] ’ staat. Op de tweede staan zowel de tag ‘ [tag 2] ’ als ‘ [tag 1] '. Ook op het mobiele toilet staan zowel de tag ‘ [tag 2] ’ als ‘ [tag 1] '.
De politierechter is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de tag ‘ [tag 1] ’ kan worden toegeschreven aan verdachte [de verdachte] , terwijl de tag ‘ [tag 2] ’ aan verdachte [de medeverdachte] kan worden toegeschreven.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de politierechter van oordeel dat beide verdachten in dit geval een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld tegen goederen hebben geleverd en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
19 en 20 mei 2020
Op 22 mei 2020 is namens [aangever] aangifte gedaan van het spuiten van graffiti op de muren van restaurant ‘ [naam] ’, gevestigd op het [straat 2] in Hoorn. Het aanbrengen van de graffiti moet zijn gebeurd tussen 15 en 20 mei 2020.
Bij het onderzoek aan de onder verdachte [de verdachte] in beslag genomen telefoon is een WhatsApp-gesprek gevonden tussen verdachte [de verdachte] (onder de naam [bijnaam verdachte] ) en verdachte [de medeverdachte] (onder de naam [bijnaam medeverdachte] ). Uit dit gesprek komt onder meer het volgende naar voren:
- 18-5-2020 23:57:22 [bijnaam medeverdachte] stuurt bericht:
Ben altijd aan om te painten
- 19-5-2020 00:19:24 [bijnaam medeverdachte] stuurt bericht:
Ik kan beter andere keer
En heb overmorgen weeer verf jwz
Alleen wil wel painten
Mja kan ook andere x
Wat wil je painten dan
- 19-5-2020 00:21:16 [bijnaam verdachte] stuurt bericht:
Ik dacht schou en bij de [X]
- 19-5-2020 00:21:28 [bijnaam medeverdachte] stuurt bericht:
Ohh die zijkant?
- 19-5-2020 00:21:32 [bijnaam verdachte] stuurt bericht:
Mensen chille daar weer
Bij die plantenbak en
Bij [X] achter die gebouwtje
- 19-5-2020 00:22:11 [bijnaam medeverdachte] stuurt bericht:
Gwn nu?
D8 zelf missch die zijkant bakstenen muurtje
Kan wel 1tje joinen
- 19-5-2020 00:22:42 [bijnaam verdachte] stuurt bericht:
Is goeie ook
Aii jaman hoelaat kan je
19-5-2020 00:24:12 [bijnaam medeverdachte] stuurt bericht:
Kwart voor?
19-5-2020 00:24:12 [bijnaam verdachte] stuurt bericht:
Kwart voor 1
Jaman gwn die bankje
Uit een eveneens in de telefoon van verdachte [de verdachte] aangetroffen WhatsApp-gesprek tussen verdachte [de verdachte] en een contact genaamd [WhatsApp-contact] komt het volgende naar voren:
- 19-5-2020 02:19:40 [bijnaam verdachte] stuurt bericht:
Yo kan je foto maken
Heb een kk mooie gezet
Bij de [X]
Alleen heb geen foto kunne fixen
Sws [Y] staat er ook
Heb me aan me woord gehouden
Kijk ik heb hem precies naast die stijger gezet
Kunne morge wel ff langs gaan
Ff fototje
Wdj morge middag
Fix ff foto daaro
Is precies zijkant van die gebouwtje
Naast die stijger
Bij de [X]
- 19-5-2020 23:14:44 [WhatsApp-contact] stuurt foto's:
tekst gelijkend op [tag 2] / tekst [tag 1] [Y] , op een wit gebouw, dat de verbalisant – zo begrijpt de politierechter – op grond van plaatselijke bekendheid herkent als het gebouw op het [straat 2] , genaamd " [naam] ".
Op 20-5-2020 om 04:40:53 stuurt [bijnaam verdachte] foto’s van hetzelfde witte gebouw met daarop zowel de tag [tag 2] als de tag [tag 1] naar verdachte [de medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de politierechter van oordeel dat beide verdachten met betrekking tot gebouw [naam] in Hoorn een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld tegen goederen hebben geleverd en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, tot uitdrukking komend in een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering.
Conclusie
De politierechter concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte in de ten laste gelegde periode tweemaal heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen goederen door – kort gezegd – het spuiten van graffiti.
Het dossier bevat daarnaast aanwijzingen dat verdachten betrokken zijn geweest bij meer gevallen van graffiti spuiten, maar er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om in die gevallen te komen tot een bewezenverklaring op basis van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ten laste gelegd.
4.3
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 19 tot en met 20 mei 2020 en op 16 augustus 2020 te Hoorn, telkens openlijk, te weten op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten een gebouw en elektriciteitskasten, door met spuitbussen verf (graffiti) tags op de voornoemde goederen te spuiten.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander op twee afzonderlijke momenten in de gemeente Hoorn schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen goederen, door een gebouw, respectievelijk twee schakelkasten te bespuiten met graffiti. Het moedwillig aanbrengen van graffiti brengt voor de eigenaren van de bekladde goederen overlast en (vaak hoge) schoonmaakkosten met zich mee. Bovendien zorgt graffiti voor verloedering van de openbare ruimte en draagt aldus bij aan gevoelens van onbehagen en onveiligheid onder burgers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de politierechter in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit als het onderhavige, is veroordeeld.
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De politierechter zal een gedeelte van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden zulke feiten opnieuw te begaan.

8.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partijen:
  • [de benadeelde 1]
  • [de benadeelde 2]
  • [de benadeelde 3]
  • [de benadeelde 4]
  • [de benadeelde 5]
  • [de benadeelde 6]
  • [de benadeelde 7] en
  • [de benadeelde 8]
hebben elk een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zouden hebben geleden.
De vorderingen hebben alle betrekking op schade veroorzaakt door – kort gezegd – het spuiten van graffiti op eigendommen van de benadeelde partijen.
Aan de beide verdachten in deze zaak is ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 oktober 2019 tot 20 oktober 2020 openlijk geweld tegen goederen hebben gepleegd door het spuiten van graffiti. Zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt, komt de politierechter tot een bewezenverklaring van openlijk geweld tegen goederen op twee afzonderlijke tijdstippen in de ten laste gelegde periode. Voor de schadeveroorzakende feiten waarop de vorderingen betrekking hebben geldt dat de politierechter niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachten deze feiten hebben gepleegd. De benadeelde partijen kunnen om die reden niet in hun vorderingen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de politierechter bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
50 (vijftig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
30 (dertig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021.