1.6Het bezwaar van eiser heeft verweerder voor advies voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften Oostzaan (hierna: de commissie). De commissie overweegt dat verweerders motivering om geen mantelzorgwoning of de kosten van het aanpassen van het bijgebouw toe te kennen niet voldoende is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat met het aanpassen van het hoofdgebouw aan de hulpvraag wordt voldaan en er een voor eiser geschikte voorziening wordt verstrekt. De commissie heeft er daarbij op gewezen dat in het medisch advies van Argonaut enerzijds wordt aangegeven dat er in een zelfstandige wooneenheid voor eiser geen leer- en ontwikkelingskansen zijn die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en of participatie, maar anderzijds dat een scheiding van woon- en leefgedeelte tussen eiser en het gezin noodzakelijk is om de zorg langdurig mogelijk te maken. Uit het medisch advies volgt dan ook niet dat een losse wooneenheid niet noodzakelijk is. Volgens de commissie is dan ook onvoldoende gemotiveerd dat het aanpassen van de hoofdwoning een passende maatwerkvoorziening is. De commissie adviseert daarom met moeder in gesprek te gaan over de mogelijkheden van aanpassing van het bijgebouw. Daarbij adviseert de commissie verweerder ook rekening te houden met het volgende. Eisers moeder heeft een huis gekocht met twee slaapkamers. Bij aankoop was de woning dus sowieso te klein om slaapruimte te bieden aan drie personen en moest dus aangepast worden. Dat staat echter los van de hulpvraag. Wel is voldoende aannemelijk dat de woning is verbouwd, zoals de keuken en badkamer. De noodzaak daarvoor blijkt niet uit het dossier. Vanuit financieel oogpunt had eisers moeder er voor kunnen kiezen de woning en het bijgebouw geschikt te maken voor drie personen. De commissie concludeert in zijn advies dat als verweerder de conclusie deelt dat aanpassing van het bijgebouw een passende voorziening is, verweerder met de moeder in overleg moet treden over de vergoeding van de kosten, waarbij een zeker gedeelte van de verantwoordelijkheid bij moeder ligt. De commissie geeft geen oordeel over de mogelijke voorzienbaarheid, omdat verweerder dat volgens de commissie niet aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.
2. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft verweerder nader onderzoek verricht, dat er uit bestaat dat hij in overleg is getreden met eisers moeder. In dat gesprek is, zo staat in het bestreden besluit, naar voren gekomen dat het gedrag van eiser, voortkomend uit zijn aangeboren beperkingen, het onmogelijk maakt om een normaal gezinsleven te leiden in de woning. Verweerder kent in het bestreden besluit echter niet alsnog een vergoeding voor de te realiseren zelfstandige wooneenheid toe. De motivering daarvan komt er kort gezegd op neer dat het gelet op het reeds jaren bestaande gedrag van eiser het voorzienbaar was dat de huidige woning met twee slaapkamers onvoldoende mogelijkheid biedt om op een duurzame manier samen te leven met eiser. Ook was voorzienbaar dat de realisatie van een aparte wooneenheid voor eiser kosten met zich meebrengt en dat eisers moeder hiervoor een (aparte) post kon reserveren in het budget voor de aanschaf en verbouwing van de woning. Daarbij merkt verweerder ook op dat uit het onderzoek niet naar voren is gekomen dat er sprake was van een spoedeisende situatie, waardoor reserveren niet mogelijk was en eisers moeder pas na de aankoop contact heeft opgenomen met verweerder, waardoor verweerder niet mee heeft kunnen denken over een passende oplossing. Verweerder wijst daarbij op artikel 8, derde lid, van de Verordening. Daarin staat:
“Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.”
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit stelt dat het advies van de commissie geheel wordt overgenomen, maar in strijd daarmee heeft gehandeld. Weliswaar heeft verweerder vervolgonderzoek verricht, maar dat heeft zich kennelijk niet gericht op de door de commissie geformuleerde onderzoeksvraag (een nadere motivering dat de aanpassing van het hoofdgebouw volstaat). Als verweerder stelt het advies volledig over te nemen dan zal overeenkomstig het advies moeten worden gehandeld. Om dan toch weer met andere argumenten te komen geeft geen pas. Te meer nu de door verweerder opgevoerde feiten en omstandigheden ook al ten tijde van het onderzoek in primo bekend waren. Hieruit volgt dat ongemotiveerd is afgeweken van het advies.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de voorzienbaarheid van de noodzaak tot het realiseren van een maatwerkvoorziening tot aan het bestreden besluit niet aan eiser is tegengeworpen. Het is in strijd met het vertrouwensbeginsel als een daartoe bevoegd orgaan aangeeft dat een afwijzingsgrond is overwogen maar daarvan in primo geen gebruik heeft gemaakt om dit argument nadien en ook na de hoorzitting waardoor de bezwaarcommissie er geen advies over heeft kunnen geven.
Dat eiser eerst contact met verweerder had moeten zoeken voor aankoop van de woning kan om dezelfde reden niet meer als weigeringsgrond worden gebruikt.
Eiser heeft verder aangevoerd dat het begrip mantelzorgwoning buiten het omgevingsrecht geen specifieke betekenis heeft. Het betekent in elk geval niet dat het sociaal netwerk dan verantwoordelijk is voor alle zorg.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat een fysieke scheiding ook binnen de huidige woning gerealiseerd kan worden. Na de aankoop van de woning is de woning ingrijpend veranderd en is onder meer een aanbouw gerealiseerd. Deze aanbouw had ook met een (schuif)deur afgesloten kunnen worden. Omdat de consulent de woning pas heeft bezocht na de verbouwing is niet vast te stellen in hoeverre hier ondersteuning van de Wmo noodzakelijk is. Verweerder ziet daarnaast ook andere mogelijkheden om de mantelzorgers te ontlasten, bijvoorbeeld door de garage om te bouwen tot atelier, zodat eiser ook bij slecht weer buiten de woning kan worden begeleid. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiser op grond van zijn Wlz-indicatie aanspraak heeft op dagbesteding en 24 uur per dag begeleiding.
De realisatie van een aparte wooneenheid behoort volgens verweerder niet tot de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente
.Verder heeft verweerder gesteld dat de realisatie van een aparte wooneenheid niet de enige, noch de goedkoopste manier is de mantelzorgers te ontlasten.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser het zoekgebied voor een woning had kunnen vergroten, zonder dat dit een nadelig effect zou hebben op de mogelijkheden van ondersteuning door het netwerk.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie omdat hij bij de heroverweging tot de conclusie is gekomen dat aanpassing van de hoofdwoning volstaat om voor eiser een passende woonomgeving te creëren.
Verweerder heeft verder toegelicht dat de vraag of eiser(s moeder) had kunnen reserveren voor een woonvoorziening als argumentatie is gebruikt om aan te tonen dat het om een voorzienbare situatie ging waarvan rederwijs verwacht mocht worden dat maatregelen waren getroffen bij de verbouwing om de hulpvraag overbodig te maken.
5. In de reactie op het verweerschrift heeft eiser erop gewezen dat tussen partijen niet in geschil is dat er een scheiding moet zijn tussen zijn woon- en leefgedeelte en de rest van het gezin. Argonaut geeft met zoveel woorden aan dat er een scheiding dient te zijn. Dat dit niet in de te betrekken woning mogelijk was, is ook bij verweerder bekend. Pas in het verweerschrift stelt verweerder dat er alternatieven zijn (geweest). Volgens eiser is het in strijd met de goede procesorde om nu nieuwe weigeringsgronden aan te voeren. Als het hoofdgebouw wel aanpasbaar zou zijn geweest, dan waren de kosten daarvan ten tijde van de melding en het onderzoek goed te bepalen geweest en zouden die kosten als financiële tegemoetkoming verstrekt hebben kunnen worden.
De overige door verweerder genoemde alternatieven bieden eiser geen soelaas.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de periode na de aanvraag om te onderzoeken op welke wijze een noodzakelijke scheiding van het woongedeelte van eiser kon worden gerealiseerd. Op grond van de Wmo dient het onderzoek binnen zes weken na de melding plaats te hebben. Dat is niet gebeurd; pas op 5 maart 2018 is het onderzoek bij de medisch adviseur uitgezet.
In de nadere reactie van 5 november 2020 heeft eiser nog gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2020:2587, waarin de CRvB het in strijd met de goede procesorde heeft geacht om terug te komen op een eerdere bewust en ondubbelzinnig verlaten grondslag terug te komen. Volgens eiser heeft verweerder de grondslag ‘voorzienbaarheid’ uitdrukkelijk niet ten grondslag gelegd aan de primaire besluiten en de beslissing op bezwaar. Dat kan volgens eiser gelijkgesteld worden aan het prijsgeven van een grondslag. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling