In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, de eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de aanwijzing van haar woning als gemeentelijk monument, die door verweerder op 7 mei 2019 is vastgesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 23 juli 2019 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de motivering van het besluit gewijzigd. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 zijn zowel eiseres als vertegenwoordigers van verweerder en derde partijen verschenen.
De rechtbank heeft overwogen dat de woning van eiseres, die samen met de woning van de derde partijen in 1914 is gebouwd, van stedenbouwkundige en architectonische waarde is. Verweerder heeft de aanwijzing gebaseerd op een redengevende omschrijving en het advies van de Commissie voor Monumenten en Welstand Hoorn. Eiseres betwist de monumentale waarde van de woning en stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar argumenten en het rapport van een deskundige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning voldoende monumentale waarde heeft om als gemeentelijk monument te worden aangewezen.
De rechtbank heeft ook de rol van de derde partijen in het geding beoordeeld en geconcludeerd dat zij geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat zij geen eigenaar zijn van de woning. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.