Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
2.De feiten
f426.95
Rechtbank Noord-Holland
In deze erfrechtzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 6 januari 2021, zijn de partijen broers die de enige erfgenamen zijn van hun overleden vader. De nalatenschap is door twee van de broers zuiver aanvaard, terwijl de andere twee de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De zaak draait om de verdeling van de nalatenschap en de vorderingen die de broers op elkaar hebben. De eiser vordert de verdeling van de nalatenschap, waarbij hij stelt dat er diverse schulden van de gedaagde aan de nalatenschap zijn die verrekend moeten worden. De gedaagde voert verweer en stelt dat de eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid. De rechtbank oordeelt dat de vereffening in een vergevorderd stadium verkeert en dat er voldoende rekening is gehouden met de belangen van eventuele schuldeisers. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser grotendeels toe, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen voor de uitgaven die hij heeft gedaan, omdat deze met instemming van de erflater zijn gedaan. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.