ECLI:NL:RBNHO:2021:1626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 116
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake invordering dwangsom door gemeente Zandvoort

Op 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.W. van der Hulst, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de invordering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. De zaak betreft een besluit van 30 januari 2020, waarin verzoeker werd gelast om alle bouwwerkzaamheden op een bepaald adres te staken, met een dreiging van een dwangsom van €20.000. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een later besluit van 16 maart 2020, waarin de verbeurde last onder dwangsom werd ingevorderd. Na een zitting op 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Verzoeker had verklaard dat hij het bedrag van €20.000 als fors beschouwde, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker als aannemer nog steeds in staat was om werkzaamheden te verrichten en dus inkomsten te genereren. Bovendien was verzoeker al geruime tijd op de hoogte van de mogelijkheid van invordering. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste, en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier mr. L. van Broekhoven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/116
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2021 in de zaak van tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigden: B. Wamelink en mr. J.I.V. Mekel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder verzoeker gelast om alle bouwwerkzaamheden op de [adres] te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van €20.000 ineens.
Bij besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de verbeurde last onder dwangsom van 30 januari 2020 ingevorderd.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 16 maart 2020 bezwaar ingediend. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder (onder meer) besloten het besluit II in stand te laten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingediend. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Daarom zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorziening. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het invorderen van de dwangsom voor verzoeker een financieel belang vertegenwoordigt. Een financieel belang vormt op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Dat is echter gesteld noch gebleken. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij €20.000 een fors bedrag vindt en dat hij zal moeten ‘puzzelen’ om het bedrag te betalen. Een zodanig belang vormt op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter neemt daarbij tevens in aanmerking dat het om een zakelijk schuld gaat, verzoeker als aannemer nog werkzaamheden kan verrichten (en dus inkomsten heeft) ondanks de coronacrisis, en verzoeker al maanden er bekend mee is dat er mogelijk ingevorderd gaat worden. Voorts staat het verzoeker vrij om financiële compensatie van het bestuursorgaan te vorderen indien de invordering achteraf onrechtmatig blijkt te zijn.
6. Bij gebreke van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.