ECLI:NL:RBNHO:2021:1624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6749
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning in strijd met bestemmingsplan voor woondoeleinden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning. Verzoekster, eigenaar van een bovenwoning in een pand dat in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt voor woondoeleinden, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen om haar aanvraag voor het gebruik van het pand voor woondoeleinden buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor verzoekster om in haar woning te kunnen blijven wonen, en dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag geschorst moest worden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak bevatte ook overwegingen over de geluidsnormen en de bestemming van het pand, en de voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6749
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2021 in de zaak van tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] verzoekster,

(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder,

(gemachtigde: T. van Hoof).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V,te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand voor woondoeleinden op het adres [adres 1] in [woonplaats] buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens derde-partij is verschenen [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
feiten
2.1
Het pand op het adres [pand] is gesplitst in twee appartementsrechten. Verzoekster is sinds 15 december 2011 eigenaresse van het appartementsrecht van de bovenwoning op [adres 1] . Zij woont in deze bovenwoning. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Bergen Centrum’. Op het adres rust de bestemming ‘Horecabedrijven met de sub-bestemming Hp’(pension of dienstwoning ten behoeve van het pension). Tussen partijen is niet in geschil dat bewoning door verzoekster van de bovenwoning in strijd is met de bestemming.
2.2.
Tot recent werd op de begane grond van [pand] (te weten het appartement [adres 2] ), een restaurant geëxploiteerd. Het voeren van een restaurant was eveneens in strijd met de geldende bestemming.
2.3
Sedert 4 maart 2019 is [derde partij] B.V. (het [derde partij] ) eigenaresse van [adres 2] . Het hotel is hier naast gelegen. [derde partij] heeft in mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen en vergroten van het [derde partij] en het aanleggen van een inrit op het adres [adres 3] .
2.4
Verzoekster heeft op 19 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor legalisatie van het bewonen van [adres 1] . Naar aanleiding van een advies van de omgevingsdienst Noord-Holland-Noord van 11 september 2020 heeft verweerder op 5 oktober 2020 om aanvullende gegevens gevraagd. Op 10 november 2020 heeft verzoekster een metingsrapport d.d. 9 november 2020 van [bedrijf] B.V ( [bedrijf] ) aan verweerder toegestuurd.
2.5
[naam 2] B.V., bestuurder van [derde partij] , heeft in verband met bewoning door verzoekster van [adres 1] op 8 september 2020 een handhavingsverzoek ingediend.
2.6
Het [derde partij] heeft op 6 november 2020 een omgevingsvergunning gekregen voor het wijzigen en vergroten van het hotel en het aanleggen van een inrit. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
2.7
Verweerder heeft op 4 december 2020 verzoekster opnieuw om aanvullende gegevens gevraagd. Verweerder geeft daarbij aan dat het akoestisch rapport niet voldoet omdat niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden voor [pand] . Verweerder verwijst daarbij naar de omgevingsvergunning van 6 november 2020 voor het hotel met een ruimte voor 180 personen.
2.8
Op 21 december 2020 heeft verweerder bij gebreke van de gevraagde informatie besloten de aanvraag van verzoekster niet verder te behandelen.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening verzocht zodat de beslistermijn van de aanvraag weer gaat lopen. Als geen positief besluit op de aanvraag volgt, loopt verzoekster het risico dat verweerder gaat handhaven naar aanleiding van het handhavingsverzoek.
Spoedeisend belang
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Gelet op het belang van verzoekster om in de woning te kunnen blijven wonen, en de reële mogelijkheid dat verweerde tot handhaving over gaat om bewoning in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang.
Buitenbehandelingstelling
7. In de kern gaat het om de vraag of verzoekster voldoende gegevens heeft overgelegd om verweerder in staat te stellen te beoordelen of met het uit het [derde partij] afkomstige geluid de geluidsnormen voor het appartement [adres 1] overschreden worden. Een tweede, daarmee verband houdende, vraag is met welke bestemming (en het daarmee corresponderende geluidsniveau) rekening moet worden gehouden als het gaat om de [adres 2] .
8. De voorzieningenrechter maakt uit het rapport van 9 november 2020 van [bedrijf] en het verhandelde ter zitting op dat [bedrijf] heeft gemeten hoe geluid vanuit [adres 2] doorklinkt in [adres 1] . Vervolgens staat in tabel 2 in genoemd rapport vermeld, zo heeft de voorzieningenrechter begrepen, het maximale geluidsniveau dat in [adres 2] geproduceerd mag worden willen de geluidsnormen in het bovengelegen [adres 1] niet overschreden worden. Dat leidt tot de conclusie dat het geluidsniveau van een restaurant in de benedenruimte toelaatbaar moet worden geacht. Daarentegen zal een feest- en partyruimte meer geluid produceren dan een restaurant zodat dat vermoedelijk wel zal leiden tot overschrijding van de geluidsnormen in [adres 1] .
9. Uit het verzoek om aanvullende gegevens van 4 december 2020 kan de voorzieningenrechter niet opmaken waarom nieuw onderzoek door [bedrijf] vereist zou zijn. Het maximale toelaatbare geluidsniveau in de benedenruimte is immers door [bedrijf] bepaald, zodat ook kan worden nagegaan of het (standaard) geluidsniveau van een feest- of partyruimte zal leiden tot overschrijding van de geluidsnormen in [adres 1] . Desgevraagd kon verweerder op zitting ook niet aangeven waarom nieuw onderzoek nodig was. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling als kansrijk moet worden beoordeeld. Immers, niet aannemelijk is geworden dat op basis van de rapportage van 9 november 2020 van [bedrijf] verweerder niet tot een goede beoordeling van de aanvraag van verzoekster had kunnen komen. In dit verband is ook van belang dat het verrichten van nader onderzoek (forse) kosten met zich brengt. Van verweerder mag ook daarom verwacht worden dat zij klip en klaar aangeeft welk onderzoek nog verricht moet worden en waarom.
Het treffen van een voorlopige voorziening
10. Tussen partijen is thans een impasse ontstaan. Zowel verzoekster als het [derde partij] willen wijziging van de bestemming van [pand] . Het lijkt er op dat de wensen van beiden lastig te combineren zijn. Duidelijk is wel dat toewijzing van de ene omgevingsvergunning gevolgen heeft voor de ander. Vooralsnog is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van verzoeksters aanvraag om een omgevingsvergunning met, naar het zich laat aanzien, een premature toepassing van artikel 4:5 van de Awb. Aan de inhoudelijk beoordeling van de vergunningsaanvraag van het [derde partij] is verweerder wel toegekomen maar daar tegen is bezwaar gemaakt. Verzoekster is er bij gebaat dat de onzekerheid over haar woonruimte niet te lang duurt. Woonruimte voorziet immers in een basisbehoefte en dreigend verlies hiervan kan veel onrust en zorgen geven. In dit licht bezien, en mede ook gelet op hetgeen is vermeld in overweging 9 hierboven, acht de voorzieningenrechter het aangewezen deze impasse te doorbreken met het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij de buitenbehandelingstelling wordt geschorst en verweerder alsnog binnen de daarvoor geldende termijnen de behandeling van de omgevingsvergunning van verzoekster voort zet. Mochten er in het kader van deze behandeling nieuwe meetgegevens nodig zijn dan dient verweerder de noodzaak hiervan goed te onderbouwen en klip en klaar te maken waarom met de gegevens in het rapport van [bedrijf] niet kan worden volstaan. Mocht in een later stadium blijken dat ten onrechte om nadere (meet)gegevens is gevraagd dan kan verzoekster de extra kosten hiervan zo mogelijk verhalen op verweerder.
11. Voor wat betreft de vraag met welke bestemming (en corresponderend geluidsniveau) voor [adres 2] verweerder rekening moet houden bij de beoordeling van verzoekers aanvraag om een omgevingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De huidige bestemming van [adres 1] én [adres 2] is pension of dienstwoning ten behoeve van pension. Voor zover verweerder gaat anticiperen op de reeds afgegeven omgevingsvergunning aan het [derde partij] voor het houden van feesten en partijen, moet de kanttekening worden geplaatst dat deze vergunning niet onherroepelijk is en overigens gebrekkig lijkt, nu voor wat betreft [adres 2] geen ruimtelijke onderbouwing is gegeven waarom kan worden afgeweken van gebruik conform de bestemming. Verweerder zal daarbij ook aandacht moeten besteden aan de belangen van verzoekster.
Proceskosten en griffierecht
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. Tevens dient verweerder het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 21 december 2020;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan Bergen Centrum
Artikel 12 Horecabedrijven
Gronden met de bestemming ‘Horecabedrijven (H)’ zijn bestemd voor de uitoefening van het horecabedrijf.. in daartoe blijkens hun aard en inrichting bestemde gebouwen, met die verstande dat:
(..)
Deze gronden voor zover de zaak op de kaart sub-bestemming Hp is vermeld, nader zijn bestemd voor de uitoefening van het Horecabedrijf en pension;
(..)
En in verband daarmee voor de bouw en dienovereenkomstig gebruik van daartoe dienende gebouwen, (..) waaronder dienstwoningen.