2.8Op 21 december 2020 heeft verweerder bij gebreke van de gevraagde informatie besloten de aanvraag van verzoekster niet verder te behandelen.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening verzocht zodat de beslistermijn van de aanvraag weer gaat lopen. Als geen positief besluit op de aanvraag volgt, loopt verzoekster het risico dat verweerder gaat handhaven naar aanleiding van het handhavingsverzoek.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. Gelet op het belang van verzoekster om in de woning te kunnen blijven wonen, en de reële mogelijkheid dat verweerde tot handhaving over gaat om bewoning in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang.
Buitenbehandelingstelling
7. In de kern gaat het om de vraag of verzoekster voldoende gegevens heeft overgelegd om verweerder in staat te stellen te beoordelen of met het uit het [derde partij] afkomstige geluid de geluidsnormen voor het appartement [adres 1] overschreden worden. Een tweede, daarmee verband houdende, vraag is met welke bestemming (en het daarmee corresponderende geluidsniveau) rekening moet worden gehouden als het gaat om de [adres 2] .
8. De voorzieningenrechter maakt uit het rapport van 9 november 2020 van [bedrijf] en het verhandelde ter zitting op dat [bedrijf] heeft gemeten hoe geluid vanuit [adres 2] doorklinkt in [adres 1] . Vervolgens staat in tabel 2 in genoemd rapport vermeld, zo heeft de voorzieningenrechter begrepen, het maximale geluidsniveau dat in [adres 2] geproduceerd mag worden willen de geluidsnormen in het bovengelegen [adres 1] niet overschreden worden. Dat leidt tot de conclusie dat het geluidsniveau van een restaurant in de benedenruimte toelaatbaar moet worden geacht. Daarentegen zal een feest- en partyruimte meer geluid produceren dan een restaurant zodat dat vermoedelijk wel zal leiden tot overschrijding van de geluidsnormen in [adres 1] .
9. Uit het verzoek om aanvullende gegevens van 4 december 2020 kan de voorzieningenrechter niet opmaken waarom nieuw onderzoek door [bedrijf] vereist zou zijn. Het maximale toelaatbare geluidsniveau in de benedenruimte is immers door [bedrijf] bepaald, zodat ook kan worden nagegaan of het (standaard) geluidsniveau van een feest- of partyruimte zal leiden tot overschrijding van de geluidsnormen in [adres 1] . Desgevraagd kon verweerder op zitting ook niet aangeven waarom nieuw onderzoek nodig was. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling als kansrijk moet worden beoordeeld. Immers, niet aannemelijk is geworden dat op basis van de rapportage van 9 november 2020 van [bedrijf] verweerder niet tot een goede beoordeling van de aanvraag van verzoekster had kunnen komen. In dit verband is ook van belang dat het verrichten van nader onderzoek (forse) kosten met zich brengt. Van verweerder mag ook daarom verwacht worden dat zij klip en klaar aangeeft welk onderzoek nog verricht moet worden en waarom.
Het treffen van een voorlopige voorziening
10. Tussen partijen is thans een impasse ontstaan. Zowel verzoekster als het [derde partij] willen wijziging van de bestemming van [pand] . Het lijkt er op dat de wensen van beiden lastig te combineren zijn. Duidelijk is wel dat toewijzing van de ene omgevingsvergunning gevolgen heeft voor de ander. Vooralsnog is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van verzoeksters aanvraag om een omgevingsvergunning met, naar het zich laat aanzien, een premature toepassing van artikel 4:5 van de Awb. Aan de inhoudelijk beoordeling van de vergunningsaanvraag van het [derde partij] is verweerder wel toegekomen maar daar tegen is bezwaar gemaakt. Verzoekster is er bij gebaat dat de onzekerheid over haar woonruimte niet te lang duurt. Woonruimte voorziet immers in een basisbehoefte en dreigend verlies hiervan kan veel onrust en zorgen geven. In dit licht bezien, en mede ook gelet op hetgeen is vermeld in overweging 9 hierboven, acht de voorzieningenrechter het aangewezen deze impasse te doorbreken met het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij de buitenbehandelingstelling wordt geschorst en verweerder alsnog binnen de daarvoor geldende termijnen de behandeling van de omgevingsvergunning van verzoekster voort zet. Mochten er in het kader van deze behandeling nieuwe meetgegevens nodig zijn dan dient verweerder de noodzaak hiervan goed te onderbouwen en klip en klaar te maken waarom met de gegevens in het rapport van [bedrijf] niet kan worden volstaan. Mocht in een later stadium blijken dat ten onrechte om nadere (meet)gegevens is gevraagd dan kan verzoekster de extra kosten hiervan zo mogelijk verhalen op verweerder.
11. Voor wat betreft de vraag met welke bestemming (en corresponderend geluidsniveau) voor [adres 2] verweerder rekening moet houden bij de beoordeling van verzoekers aanvraag om een omgevingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De huidige bestemming van [adres 1] én [adres 2] is pension of dienstwoning ten behoeve van pension. Voor zover verweerder gaat anticiperen op de reeds afgegeven omgevingsvergunning aan het [derde partij] voor het houden van feesten en partijen, moet de kanttekening worden geplaatst dat deze vergunning niet onherroepelijk is en overigens gebrekkig lijkt, nu voor wat betreft [adres 2] geen ruimtelijke onderbouwing is gegeven waarom kan worden afgeweken van gebruik conform de bestemming. Verweerder zal daarbij ook aandacht moeten besteden aan de belangen van verzoekster.
Proceskosten en griffierecht
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. Tevens dient verweerder het griffierecht te vergoeden.