ECLI:NL:RBNHO:2021:1566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
15/211089-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige en bewijsminimum in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte, die ontkende de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, werd geconfronteerd met de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als gedetailleerd en consistent beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft daarbij de wettelijke eisen voor bewijsvoering in zedenzaken in acht genomen, waarbij het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag steunen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen aan het slachtoffer wegens immateriële schade, en zijn er kosten voor therapie en reiskosten vergoed. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat, vooral gezien het feit dat de verdachte eerder voor een zedendelict was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/211089-19 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juli 2018 tot en met 2 september 2018 te Zaandam, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op 21 december 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten;
- het strelen en/of betasten van het been van die [slachtoffer] en/of
- het (vervolgens) stoppen van zijn (verdachtes) hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
- het strelen van en/of wrijven over de vagina (over de onderbroek) van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, nu in haar visie niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen niet als steunbewijs voor de aangifte dienen, omdat het verklaringen van horen zeggen zijn en afkomstig uit één bron: aangeefster. De berichten van verdachte aan aangeefster waren weliswaar ongepast, maar kunnen niet bijdragen aan het bewijs van daadwerkelijke ontucht.
Subsidiair heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster in twijfel getrokken.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het voorwaardelijk verzoek gedaan een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaring van aangeefster te laten verrichten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, zoals in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Niet vereist is evenwel dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De door aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden kunnen ook voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal als dat geen betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. Er mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en dat overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige.
De rechtbank overweegt dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte met haar heeft gepleegd. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. De enkele, niet onderbouwde, suggestie van de verdediging dat aangeefster wellicht boos was, omdat de zoon van verdachte de relatie met haar zou hebben verbroken, is daartoe niet voldoende.
Aangeefster heeft, kort gezegd, verklaard dat verdachte haar voor de zomervakantie van 2018 rare berichtjes begon te sturen. Het waren geen berichten die je als oudere man naar een meisje van 14 stuurt, aldus aangeefster. In de zomervakantie van 2018 mocht aangeefster vijf dagen mee op vakantie met de boot van verdachte. Na een paar dagen, toen ze in een haven lagen, kwam verdachte naast haar op bed liggen met de dekens over zich heen. Verdachte ging onder de dekens met zijn hand over de zijkant van haar blote linker bovenbeen. Zij had een kort joggingsbroekje aan. Daarna ging hij aan de onderkant met zijn hand haar broek in. Hij deed zijn hand op haar onderbroek bij haar vagina. Hij wreef over haar onderbroek over haar vagina met zijn vingers. Op 24 november 2018 begon verdachte opnieuw berichtjes naar aangeefster te sturen. Hij vroeg of aangeefster hem miste en of ze een nieuw vriendje had. Toen aangeefster ‘Nee’ zei, zei verdachte dat hij dus nog een kans maakte. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zijn van [getuige 2] heeft gehoord dat verdachte ook aan [getuige 2] dat soort berichtjes stuurde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster in de zomervakantie van 2018 (samen met anderen) enkele dagen en nachten bij hem op zijn boot heeft verbleven en geslapen. Verder heeft verdachte bevestigd dat hij aangeefster in die periode ongepaste WhatsApp-berichten heeft gestuurd en haar daarin, onder meer, heeft gevraagd of hij haar mocht aanraken.
Voornoemde berichten, afkomstig uit de telefoon van aangeefster, bevinden zich in het dossier. Hieruit blijkt dat verdachte in de zomer van 2018 zeer frequent – in de periode van 4 tot en met 8 augustus 2018 dagelijks, en regelmatig ’s avonds laat of in de nacht – berichten aan aangeefster heeft gestuurd met een seksueel getinte ondertoon. Zo heeft verdachte in die berichten geschreven dat aangeefster het moet zeggen als hij te opdringerig wordt, dat hij zijn gedachten moet onderdrukken en dat hij aan haar denkt en zich afvraagt waar haar grenzen liggen. Hij vraagt aangeefster in een bericht of ze het erg vindt als hij haar aanraakt en zegt dat hij daarbij de grens opzoekt.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de berichten aansluit bij de verklaring van aangeefster en daartoe niet in een te ver verwijderd verband staan, gelet op, onder meer, de vraag van verdachte of aangeefster het erg vindt als hij haar aanraakt en zegt dat hij daarbij de grenzen opzoekt. De berichten geven daarmee voldoende steun aan de verklaring van aangeefster.
Verder vindt de rechtbank ondersteuning van de aangifte in de verklaring van de getuige [getuige 2], die heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat verdachte op een boot tegen haar zin met zijn hand in haar, aangeefsters, broek had gezeten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 342, tweede lid, Sv en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het voorwaardelijk verzoek gedaan een onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. De rechtbank wijst dit verzoek af. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Door de verdediging is geen concrete onderbouwing gegeven waarom de verklaring onbetrouwbaar geacht zou moeten worden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de enkele niet onderbouwde suggestie van de verdediging dat aangeefster wellicht boos was omdat de zoon van verdachte de relatie met haar had verbroken, daartoe niet voldoende. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen noodzaak een onderzoek als verzocht te gelasten.
De tenlastegelegde periode
De rechtbank stelt op grond van openbaar toegankelijke bronnen vast dat de zomervakantie van 2018 in het noorden van Nederland van 21 juli 2018 tot en met 2 september 2018 duurde. De ten laste gelegde periode komt dus overeen met de zomervakantie in 2018 in de woonplaats van aangeefster en verdachte, te weten [woonplaats].
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op een tijdstip in de periode van 21 juli 2018 tot en met 2 september 2018 in Nederland met [slachtoffer], geboren op 21 december 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten;
- het strelen van het been van die [slachtoffer] en
- het stoppen van zijn (verdachtes) hand in de broek van die [slachtoffer] en
- het wrijven over de vagina (over de onderbroek) van die [slachtoffer].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met het destijds veertienjarige vriendinnetje van zijn zoon. Tijdens een vakantietripje op zijn boot heeft hij haar onzedelijk betast. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. In het algemeen geldt dat dit soort feiten langdurige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van jeugdige slachtoffers. Verdachte heeft bovendien het vertrouwen dat het nog jonge slachtoffer in hem als volwassene en vader van haar vriend mocht hebben, ernstig geschonden. Dit geldt temeer nu verdachte als enige aanwezige volwassene, gedurende de vakantietrip op zijn boot, de verantwoordelijkheid droeg voor aangeefster. Een boot is bij uitstek een plaats waar men elkaar maar moeilijk kan ontwijken. Aangeefster was na de ontuchtige handelingen door verdachte genoodzaakt om op de boot te blijven en mee terug naar huis te varen. De impact van de gebeurtenis op het slachtoffer is op indringende wijze naar voren gekomen bij het door haar ter zitting uitgeoefende spreekrecht. Deze impact wordt nog versterkt doordat verdachte het slachtoffer niet alleen vóór het bewezen verklaarde feit, maar ook daarna nog heeft benaderd met ongepaste berichten. Verdachte heeft bovendien geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn ontuchtpleging. Dit alles valt verdachte kwalijk te nemen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 28 december 2020. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder, zij het in een iets verder verleden, te weten in 2011, voor een zedendelict met een minderjarig slachtoffer onherroepelijk tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Uit het strafblad van verdachte blijkt ook dat verdachte nog tot maart 2015 in het kader van de Voorwaardelijke Invrijheidstelling na genoemde veroordeling onder toezicht heeft gestaan van de reclassering. Verdachte heeft ter zitting verklaard behandeling te hebben ondergaan bij De Waag en deze goed te hebben afgerond. Dit alles heeft verdachte er echter niet van kunnen weerhouden zich in 2018 opnieuw schuldig te maken aan ernstig grensoverschrijdend gedrag jegens een minderjarige. De rechtbank acht dit uitermate zorgelijk en ziet daarin reden om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden een proeftijd van drie jaren. Deze proeftijd heeft de functie van ‘stok achter de deur’, om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt. Met de officier van justitie acht de rechtbank het daarnaast noodzakelijk – ook al ontbreekt een daartoe strekkend advies van de reclassering – dat verdachte (opnieuw) onder toezicht van de reclassering wordt geplaatst. Verdachte dient zich gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die aanwijzingen inhouden dat verdachte dient mee te werken aan ambulante forensische behandeling. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Zoals hiervoor overwogen, is verdachte eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en heeft hij in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van die gevangenisstraf ambulante behandeling gehad. Verdachte wordt thans wederom ter zake van een dergelijke feit veroordeeld. Kennelijk is hij niet in staat zich van grensoverschrijdend contact met minderjarigen te onthouden. Verdachte neemt ook geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank dient er dan ook ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslissingen met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het volgende onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 desktop computer van het merk Fujitsu Siemens (G517378),
dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Dit voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Hoewel niet is gebleken dat dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan, is het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd met de wet dan wel het algemeen belang. Immers op de computer is een, weliswaar gewiste maar niet definitief verwijderde, kinderpornografische afbeelding aangetroffen.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de overige onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
  • 1 USB-stick (memorykaart), grijs, merk Medion (G517394)
  • 1 telefoontoestel, blauw, merk Sony, (G517408)
  • 1 telefoontoestel, zwart, merk Sony (G517392)
dienen te worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer], vertegenwoordigd door haar moeder, [betrokkene 1], heeft door tussenkomst van mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, als gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 2.160,24 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit niet-vergoede therapiekosten (€ 141,-) en reiskosten (€ 19,24).
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,- gevorderd.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren nu zij heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu niet is gebleken dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde feit.
Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht het deel van de vordering dat ziet op medische kosten niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet duidelijk is waarvoor deze kosten zijn gemaakt. Tevens is verzocht het bedrag voor immateriële schade te matigen.
Met betrekking tot de niet vergoede therapiekosten overweegt de rechtbank dat uit bij de vordering overgelegde zorgfacturen van Univé blijkt dat bij die zorgverzekering door de benadeelde partij facturen zijn ingediend van zorgverlener [betrokkene 2]. Dit betreft een vrijgevestigde therapeut, die onder meer EMDR-therapie aanbiedt. Met deze stukken is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij, zoals door haar gesteld, kosten heeft gemaakt voor EMDR-therapie, die deels niet vergoed zijn. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de kosten voor deze EMDR-therapie het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat ook de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de aard en de ernst van de normschending – verdachte heeft het minderjarige slachtoffer onzedelijk betast in de schaamstreek – en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de toelichting op de vordering ter terechtzitting – leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op een andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.000,- billijk. Ook dit onderdeel van de vordering wordt daarom toegewezen.
De opgevoerde reiskosten, die zien op een bezoek aan de advocaat, moeten naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen.
Samenvattend zal de vordering worden toegewezen tot een totaal bedrag van (€ 141,- + € 2.000,-) € 2.141,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 19,24.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36b, 36d, 36f en 247 Sr zijn van toepassing. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
Meldplicht bij de reclassering
zich binnen 5 werkdagen na het wijzen van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar (088 8041202) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde is verplicht zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat veroordeelde moet meewerken aan ambulante forensische behandeling bij een door de reclassering te bepalen instelling.
Contactverbod
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal leggen of laten leggen met het slachtoffer, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Onttrektaan het verkeer:
1 desktop computer van het merk Fujitsu Siemens (G517378).
 Gelast de
teruggaveaan de
rechthebbendevan:
  • 1 USB-stick (memorykaart), grijs, merk Medion (G517394)
  • 1 telefoontoestel, blauw, merk Sony, (G517408)
  • 1 telefoontoestel, zwart, merk Sony (G517392).
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.141,- (tweeduizend honderdeenenveertig euro), bestaande uit € 141,- als vergoeding voor de materiële en € 2.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 19,24, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.141,- (tweeduizend honderdeenenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mrs. N. Boots en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2021.