ECLI:NL:RBNHO:2021:1303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
15/011098-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis en TBS met voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 12 januari 2020 in Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, zijn moeder meermalen met een mes gestoken terwijl zij in bed lag te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict psychotisch was en lijdt aan schizofrenie, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De psycholoog en psychiater waren het niet eens over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar de rechtbank heeft het advies van de psycholoog gevolgd en geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft ook het beslag op het mes dat bij het delict is gebruikt, onttrokken aan het verkeer. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/011098-20
Uitspraakdatum: 11 februari 2021
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(artikel 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op 11 februari 1993 te Alkmaar,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.N. Verlinden, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes in de borst en/of de benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie is bij de verdachte sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft op geen enkel moment het opzet gehad om zijn moeder van het leven te beroven. Evenmin ziet de raadsman aanwijzingen in het dossier dat, als gevolg van het handelen van de verdachte, op enig moment de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat de moeder van de verdachte zou komen te overlijden, zodat ook het voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, te weten poging tot zware mishandeling, op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte is op 12 januari 2020, in de nacht, de slaapkamer van zijn moeder (hierna: de aangeefster) binnen gegaan en heeft vervolgens in het donker in het wilde weg met een vleesmes van ongeveer 30 centimeter (inclusief handvat) ingehakt op de aangeefster. Aangeefster lag op dat moment in haar bed te slapen. De verdachte heeft de aangeefster meermalen met het mes geraakt, te weten in haar borstkas en – volgens de aangeefster: als gevolg van haar verdediging – in haar rechter bovenbeen en linker onderbeen. De verdachte is met deze geweldshandelingen pas gestopt nadat zijn broer de slaapkamer binnen kwam en de aangeefster te hulp schoot.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster nooit van het leven zou hebben willen beroven. Hij lag die nacht in bed en was psychotisch, maar wist dat niet. De verdachte dacht dat hij werd mishandeld, belaagd, aangerand en verkracht door mensen die om zijn bed stonden. Een paar weken eerder had de verdachte het mes onder zijn bed verstopt om zich te kunnen verdedigen tegen de belagers die hem vaker terroriseerden. Toen de belagers hem die nacht voor de vijfde nacht achtereen in zijn slaapkamer terroriseerden, heeft hij het mes gepakt en de belagers gestoken. Daarbij is hij naar de gang (overloop) gegaan en uiteindelijk ook naar de slaapkamer van aangeefster. De verdachte dacht dat aangeefster ook bij de belagers hoorde en achter het complot zat. In zijn hoofd lachte aangeefster mee met de belagers en nam zij deel aan het pesten. Het enige dat de verdachte kon doen was zichzelf verdedigen en de aangeefster aanvallen.
Zoals hierna zal worden overwogen, is (ook) uit Pro Justitia onderzoek gebleken dat de verdachte ten tijde van zijn handelen – kort gezegd – psychotisch was. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het hebben van een ernstige geestelijke stoornis echter slechts dan aan bewezenverklaring van het opzet in de weg indien de betrokkene ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
(vgl. Hoge Raad 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
Uit de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster stak, omdat hij dat als enige oplossing zag, omdat hij dacht dat zij ook in het complot zat en dat zij bij de belagers hoorde, leidt de rechtbank af, dat de verdachte besef had van de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Weliswaar was zijn realiteitstoetsing gestoord, maar hij wist dat hij met zijn handelen de aangeefster “uit kon schakelen”. De uitzonderlijke situatie dat hem elk besef hieromtrent heeft ontbroken, acht de rechtbank niet aan de orde.
Nu de verdachte met een groot vleesmes in het donker vier keer op het lichaam van aangeefster heeft ingehakt en haar daarbij onder meer in de borst heeft gestoken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het (volle) opzet heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven. De vraag of de verdachte hiervoor ook strafbaar is en of hem dit feit kan worden verweten, komt hierna in de rubriek ‘strafbaarheid van de verdachte’ aan de orde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 januari 2020 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de borst en de benen van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte impliciet primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van:
- het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 1], GZ-psycholoog, gedateerd 2 april 2020;
- het rapport van het aanvullend psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 1], voornoemd, gedateerd 22 januari 2021;
- het rapport van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 2], psychiater, onder supervisie van A.H.A.C. [naam 3], psychiater, gedateerd
14 april 2020;
- het rapport van het aanvullend psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [naam 3], voornoemd, gedateerd 7 december 2020.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie en dat deze stoornis de gedragingen van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit beïnvloedde.
De psycholoog concludeert tevens dat de verdachte ook lijdt aan een stoornis in het gebruik van stimulerende middelen. De psychiater [naam 3] heeft in dit verband gerapporteerd dat ook drugsgebruik bij het ontstaan en onderhouden van de psychotische klachten een rol lijkt te hebben gespeeld. Op basis van het door hem verrichte onderzoek zijn er volgens hem echter onvoldoende aanwijzingen om een diagnose middelenverslaving te kunnen stellen. Maar die laatste diagnose kan ook niet worden verworpen, aldus [naam 3].
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages wat betreft de vaststelling van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, in de vorm van schizofrenie, en de conclusie van de psycholoog dat ook sprake is van een stoornis in het gebruik van stimulerende middelen over en maakt deze tot de hare.
Wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.
De psycholoog adviseert de verdachte het hem tenlastegelegde niet toe te rekenen, nu de verdachte in psychotische toestand niet in staat is tot het maken van afwegingen en het beoordelen van een situatie. De verdachte lijdt aan schizofrenie. Hij kan door waarnemings- en denkstoornissen (hallucinaties en wanen) zijn greep op de werkelijkheid volledig verliezen. De psycholoog maakt uit het relaas van de verdachte op dat de psychose ten tijde van het tenlastegelegde allesoverheersend is geweest en dat de verdachte niet meer kon beschikken over zijn vrije wil.
De psychiater adviseert daarentegen om het tenlastegelegde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Hij overweegt dat het psychotische toestandsbeeld – bestaande in paranoïde overtuigingen en hallucinatoire belevingen – het handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig heeft bepaald. Hierbinnen was er geen sprake van vrije wilsuitoefening. Verdachte heeft volgens de psychiater echter deels wel zelf de hand gehad in zaken die het psychotische beeld mede hebben uitgelokt en in stand hebben gehouden, door het staken en verminderen van zijn antipsychotische medicatie en het gebruik van stimulerende middelen. Het staken van medicatie en het gebruik van middelen lijkt niet louter door psychotische motieven gedreven te zijn geweest. Het psychotische toestandsbeeld kwam primair voort uit het schizofrene proces, maar werd wel mede vormgegeven en onderhouden door drugsgebruik en door beperkte medicatietrouw. Bij beide laatstgenoemde motieven was een zekere rol weggelegd voor vrije wilsakten, hoewel die aan de andere kant ook weer een beperkte was, aldus de psychiater.
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, is de rechtbank, gezien de stukken, van oordeel dat het advies van de psycholoog met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte moet worden gevolgd.
Uit de rapporten van zowel de psycholoog als de psychiater(s) komt naar voren dat ten tijde van het handelen van de verdachte, zijn psychotische toestandsbeeld allesoverheersend was, dat dit zijn handelen volledig bepaalde en dat hij niet (meer) kon beschikken over zijn vrije wil. Dit duidt op ontoerekeningsvatbaarheid. In reactie op het advies van de psychiater – in het kader van de
juridischebeoordeling of sprake is geweest van culpa in causa – overweegt de rechtbank voorts het volgende.
Op basis van de stukken – en niettegenstaande de door de psycholoog vastgestelde stoornis in het gebruik van stimulerende middelen – kan niet worden vastgesteld dat de verdachte rond de periode van het ten laste gelegde feit drugs heeft gebruikt, hetgeen hij ook stellig heeft ontkend.
Wél kan worden vastgesteld dat de verdachte rond die tijd niet medicatietrouw was, dat hij was gestopt met het innemen van een of meer hem voorgeschreven antipsychotische medicijnen. Deze omstandigheid kan hem naar het oordeel van de rechtbank echter niet via een
culpa in causaredenering (alsnog) worden toegerekend. Op grond van alle stukken en het onderzoek ter terechtzitting staat voor de rechtbank vast dat verdachtes medicatie-ontrouw duidelijk verband houdt met zijn onderliggende psychische problematiek.
De rechtbank concludeert, gelet op al het vorenstaande, dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank acht de verdachte daarom niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de hiervoor bewezen verklaarde poging tot doodslag, de verdachte niet kan worden verweten.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: TBS met voorwaarden) en wel de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 19 januari 2021. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. Ook al is een TBS met voorwaarden een zeer ingrijpende maatregel, de verdachte ziet in dat hij behandeling nodig heeft en hij is gemotiveerd zich in te zetten voor de maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over of aan de verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, maar zich met name laten leiden door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft, onder invloed van wanen en hallucinaties als gevolg van zijn stoornis, zijn moeder meermalen met een vleesmes gestoken. Dit terwijl zijn moeder in haar bed lag te slapen. Hierbij heeft hij zijn moeder, onder meer, in de borst geraakt. Pas toen zijn broer op het tumult afkwam, is de verdachte met het geweld gestopt. Het laat zich indenken dat dit voor de moeder van de verdachte een angstaanjagende situatie is geweest.
Persoon van verdachte
Uit de stukken blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit voor zijn problematiek in de reguliere GGZ werd behandeld en dat hij in dat kader reeds vijf keer in een kliniek is opgenomen geweest.
Na het feit is de verdachte op heterdaad aangehouden en vervolgens in voorarrest geplaatst.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door de rechtbank met ingang van 10 juli 2020 geschorst. Aan deze schorsing was onder meer de voorwaarde verbonden dat de verdachte zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek [naam 4]
De verdachte is sinds 10 juli 2020 klinisch opgenomen bij deze FPK.
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van met name de volgende over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten en adviezen:
- de hiervoor onder 5. genoemde Pro Justitia rapportages;
- het reclasseringsadvies, opgesteld door [naam 5], reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Fivoor, gedateerd 19 januari 2021.
Uit de voornoemde Pro Justitia rapportages blijkt dat de deskundigen van mening zijn dat het risico op gewelddadige recidive verhoogd is zolang geen adequate interventies hebben plaatsgevonden.
Uit voornoemd psychologisch onderzoek blijkt dat de verdachte weinig beschermende factoren heeft, dat hij in de FPK de indruk maakt wankel te zijn en dat de verdachte door instabiliteit makkelijk kan terugvallen, psychotisch kan worden en tot gewelddadig grensoverschrijdend gedrag kan komen. Voorts blijkt uit het onderzoek dat recidivepreventie naar verwachting nog geruime tijd psychiatrische zorg zal vergen, eerst klinisch en vervolgens poliklinisch/ambulant met beschermd of begeleid wonen en dat het raadzaam is het zogenoemde FACT-team daarbij te betrekken.
Uit voornoemd psychiatrisch onderzoek blijkt, in aanvulling hierop, dat terugval in middelengebruik een ontregelend en psychose inducerend effect op de verdachte kan hebben en dat het eventueel opnieuw stoppen van medicatie een decompensatie teweeg kan brengen. Het continueren van antipsychotische medicatie en het abstinent blijven van drugs is daarom cruciaal.
De deskundigen adviseren om de huidige behandeling bij de FPK Inforsa te continueren in het kader van de maatregel TBS met voorwaarden. Psychiater [naam 3] verwacht dat de verdachte in het kader van recidivepreventie meerdere jaren op psychiatrische zorg in een stringent kader zal zijn aangewezen. De psycholoog is van mening dat deze maatregel de beste garantie op recidivepreventie geeft en dat deze maatregel ook past bij het ontwikkelen van de zelfstandigheid van de verdachte en te streven naar maatschappelijk herstel.
De reclassering heeft zich in het genoemde advies van 19 januari 2021 aangesloten bij het advies van de gedragsdeskundigen om aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, nu een behandeltraject het meest kans van slagen heeft in dit kader. De reclassering wijst erop dat deze maatregel in eerste instantie een stevig behandeltraject in een hoog beveiligde setting biedt. Dit kader biedt, volgens de reclassering, naast stabilisatie en behandeling van de psychische en verslavingsproblematiek ook de mogelijkheid om geleidelijk en op gepaste wijze te resocialiseren, waarbij de focus ligt op langdurige controle van abstinentie van het middelengebruik, het behouden van psychische stabiliteit en resocialisatie in de vorm van dagbesteding/werk en het toewerken naar een passende woonplek. De reclassering acht terugkeer naar inwonen bij zijn ouders zeer onwenselijk, gezien het ten laste gelegde feit en de overbelasting die zijn ouders, voorafgaand aan dit feit, hebben ervaren. De reclassering is van mening dat de verdachte tijdens de uitvoering van het schorsingstoezicht heeft laten zien dat hij meewerkend is en dat hij bereid is zich te houden aan de gestelde voorwaarden. Er hebben zich tijdens de schorsing geen incidenten voorgedaan. De reclassering rapporteert dat, zo begrijpt de rechtbank, indien de geadviseerde TBS met voorwaarden wordt opgelegd, de huidige ingezette klinische behandeling in de FPK Inforsa kan worden voortgezet. In het rapport van de reclassering zijn de op te leggen voorwaarden nader uitgewerkt. De reclassering adviseert tevens dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel TBS met voorwaarden.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, evenals de deskundigen en de reclassering, van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval, vanuit het oogpunt van terugdringen van recidivegevaar en bescherming van de veiligheid van personen, de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij bereid is de door reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
De rechtbank realiseert zich dat dit een ingrijpende maatregel is. Er is echter ook een ernstig feit gepleegd. Voorts moet worden vastgesteld dat de eerdere behandeling van de verdachte in de reguliere GGZ – inclusief zijn eerdere opnames – niet toereikend is.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts eist – zoals uit het bovenstaande volgt – de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat deze maatregel wordt opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling van de verdachte, direct aansluitend aan zijn lopende schorsingsvoorwaarden, zal de rechtbank – op grond van artikel 38, zesde en zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht – bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.Beslissing ten aanzien van het beslag

Het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten één mes (1104909), dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 37a, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het
implicietprimairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte
implicietprimair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden
stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
- verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
- verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- verdachte werkt mee het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere het volgende in:
- veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt
hoe vaak dat nodig is;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
-verdachte werkt mee aaneen time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
- verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- verdachte laat zich opnemen in Forensisch Psychiatrische Kliniek [naam 4] of een soortgelijke zorginstelling in de vorm van een FPK of een FPA, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de kliniek dit in overeenstemming met de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Wanneer de kliniek in overeenstemming met de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verdachte laat zich ambulant behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de behandelaar dit in overeenstemming met de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verdachte verblijft na afronding van de klinische opname in een instelling voor begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en eventuele schulden. Indien er sprake blijkt van schulden werkt verdachte mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen;
- verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van passende dagbesteding in de vorm van werk, dagbesteding of opleiding.
Geeft opdracht aan de reclassering om verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK Mes (1104909).
Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2021.