ECLI:NL:RBNHO:2021:12831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
15.191210.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verpleegkundige voor ontuchtige handelingen met patiënten na abortus

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verpleegkundige die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee patiënten. De verdachte, werkzaam in de gezondheidszorg, werd ervan beschuldigd op 9 april en 15 april 2020, tijdens controles na een abortus, seksuele handelingen te hebben verricht met twee vrouwen die zich in een kwetsbare positie bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen beïnvloed waren door de kliniek. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet medisch noodzakelijk waren en dat er sprake was van ontucht, zoals gedefinieerd in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en kreeg een beroepsverbod voor de duur van drie jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade claimden als gevolg van de ontuchtige handelingen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.191210.20 (P)
Uitspraakdatum: 7 december 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Boorder, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en hetgeen mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat te Den Haag naar voren heeft gebracht;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en hetgeen mr. N.H.J.M Linotte, waarnemend voor mr. A.M. Wolf, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 9 april 2020 te Heemstede, in elk geval in Nederland terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als verpleegkundige, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door -zonder medische noodzaak daartoe en/of medisch onnodig- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 1] te duwen en/of te brengen
en/of de vagina van die [benadeelde 1] te betasten;
feit 2
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Heemstede, in elk geval in Nederland terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg te weten als
verpleegkundige, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door -zonder medische noodzaak daartoe en/of medisch onnodig- zijn, verdachtes vinger(s) tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] te duwen en/of te brengen
en/of de vagina van die [benadeelde 2] te betasten;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zowel van feit 1 als feit 2 dient te worden vrijgesproken. Allereerst is betoogd dat de aangeefsters niet consistent hebben verklaard en dat hun verklaringen zijn beïnvloed door de kliniek, die tegen hen heeft gezegd dat de behandeling niet is uitgevoerd zoals dat hoort, waarna zij hun verklaringen hebben aangepast. Verder heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat op basis van het onderhavige dossier niet voldaan kan worden aan de eis van het bewijsminimum, nu de door aangeefster [benadeelde 2] en [benadeelde 1] genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs niet alleen mag worden gebaseerd op een verklaring van één getuige (de aangeefster), temeer nu de verdachte de hem tenlastegelegde feiten ontkent.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gestelde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent echter niet dat voor ieder onderdeel van de tenlastelegging geldt dat er meer bewijs moet zijn dan op basis van de verklaring van één getuige. In ieder geval geldt dat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval (Hoge Raad 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247).
Het steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het kan afdoende zijn wanneer de verklaring van de aangever/aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangever/aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, de rechtbank onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd (zie bijvoorbeeld: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de aangeefsters beiden zowel bij de politie (tijdens het informatief zedengesprek en in de aangifte), als bij de rechter-commissaris gedetailleerd en consistent hebben verklaard over welke handelingen de verdachte bij hen heeft verricht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de kliniek de verklaringen van de aangeefsters heeft beïnvloed, waarna zij hun verklaringen zouden hebben gewijzigd. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang.
Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 9 april 2020 direct na haar ontslag uit de abortuskliniek in de auto op weg naar huis aan haar partner, getuige [getuige 1], verteld dat een mannelijke verpleger een buikonderzoek heeft uitgevoerd en dat hij hierbij met zijn vingers in de vagina ging en met zijn andere hand drukkende bewegingen maakte op haar onderbuik. Op 9 april 2020 heeft [benadeelde 1] in haar dagboek opgeschreven dat de verpleegjongen haar na de ingreep kwam controleren. Hij voelde met zijn vingers beneden en drukte tegelijkertijd op haar buik. Vervolgens heeft [benadeelde 1] op 31 april 2020 een review op de site van het [kliniek] (hierna: de kliniek) geplaatst. Hierin heeft zij (anoniem), ter voorlichting aan andere patiënten, onder meer geschreven: “
Toen kwam de verpleegjongen snel een buikonderzoek doen wat inhield dat hij op je buik gaat drukken vanaf binnen (beneden) en buiten.” Pas na het plaatsen van de review op de site heeft de kliniek aan aangeefster kenbaar gemaakt dat een inwendige controle niet tot de reguliere controle vóór ontslag behoort.
Aangeefster [benadeelde 2] heeft direct na de ingreep op 15 april 2020 aan haar partner, getuige [getuige 2], die buiten stond te wachten, verteld dat zij na de abortus werd nagekeken door een dokter en dat de dokter haar toen heeft aangeraakt bij haar buik en bij haar intieme delen, waarmee volgens [getuige 2] haar vagina is bedoeld. Op 28 april 2020 heeft aangeefster vervolgens navraag gedaan bij een andere abortuskliniek in Amsterdam, kort gezegd, om te informeren of de handelingen die zij heeft ondergaan bij de reguliere controle horen. Zij heeft daarover geschreven:

Voordat ik weg mocht ben ik nog naar de wc geweest en toen kwam de mannelijke verpleger nog een keer langs. Hij wilde nog 1 keer checken of alles in orde was en hij vertelde me dat hij even kort op mijn buik zou drukken. Dat deed hij inderdaad maar daarna deed hij zonder aan te kondigen zijn hand tussen mijn benen en voelde tussen mijn schaamlippen.
Op 29 april 2020 had [benadeelde 2] een – vervroegde – afspraak gemaakt voor een nacontrole bij de kliniek bij [getuige 3], aldaar als arts werkzaam. [getuige 3] heeft verklaard dat [benadeelde 2] tijdens deze nacontrole aan haar heeft verteld dat een mannelijke collega [benadeelde 2] gecontroleerd had en dat hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen had gevoeld en dat [benadeelde 2] aan [getuige 3] heeft gevraagd of dit normaal was. [benadeelde 2] was volgens [getuige 3] zichtbaar emotioneel en had moeite met wat haar was overkomen. Pas nadat [benadeelde 2] haar verklaring heeft afgelegd heeft [getuige 3] aan haar te kennen gegeven dat een inwendige controle niet bij de reguliere controle voor ontslag hoort.
Uit het voorgaande volgt dat de aangeefsters, van wie niet is gebleken dat zij elkaar kennen of van elkaars ervaring wisten, nog voordat zij met de kliniek hebben gesproken en hebben gehoord wat precies de controle vóór ontslag inhoudt, afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat een mannelijke verpleger voordat zij naar huis konden gaan, ter controle met zijn vingers in de vagina / tussen de schaamlippen is gegaan.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande dan ook niet aannemelijk dat de verklaringen van aangeefsters zijn beïnvloed door uitingen van de zijde van de kliniek of dat aangeefsters deze onderling hebben afgestemd. Gebleken is dat beide aangeefsters, nog voordat zij met de kliniek hadden gesproken, reeds verklaard hebben tegenover hun partners, maar ook op schrift, dat de mannelijke verpleger met zijn vingers in de vagina/tussen de schaamlippen had gevoeld. Ook heeft aangeefster [benadeelde 1] pas op 31 april 2020 haar review geplaatst, terwijl [benadeelde 2] al voor die tijd heeft gesproken met getuige [getuige 3], zodat zij niet kan zijn beïnvloed door deze (openbare) review.
Dit leidt tot de tussenconclusie dat de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar en geloofwaardig acht en het verweer van de raadsman dat de kliniek aangeefsters heeft gestuurd in hun verklaring verwerpt.
Schakelbewijs als steunbewijs
Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of sprake is van voldoende steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefsters.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan andere, de verdachte tenlastegelegde soortgelijke, feiten, als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, bijvoorbeeld wanneer er een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte is. Anders gezegd, wanneer sprake is van dezelfde modus operandi.
De rechtbank stelt vast dat de door de aangeefsters afgelegde verklaringen op essentiële punten relevante overeenkomsten vertonen, waaronder eenzelfde modus operandi. Immers, beide aangeefsters hebben verklaard dat zij na het ondergaan van een abortus in de kliniek bij de ontslagcontrole, onder de zorg van een mannelijke verpleger waren. Beide aangeefsters verklaren duidelijk dat de verdachte, bij de zogeheten controle vóór ontslag, met de ene hand drukte op de buik en met de andere hand met de vingers in de vagina is gegaan, respectievelijk tussen de schaamlippen heeft gevoeld. Aldus hebben aangeefsters specifiek en nagenoeg gelijkluidend verklaard over de plek, de wijze waarop, het moment waarop en de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat deze gebeurtenissen kort na elkaar, in een periode van nog geen week, hebben plaatsgevonden. Vaststaat verder dat de verdachte op dat moment als enige mannelijke verpleger werkzaam was in de kliniek en dat hij blijkens het werkrooster op de dagen als genoemd in de tenlastelegging dienst had.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van aangeefsters elkaar over en weer ondersteunen, en dat deze aldus over en weer als steunbewijs kunnen worden gebruikt. Daar komt bij dat verdere ondersteuning kan worden gevonden in de verklaring van getuige [getuige 3] over de verklaring van [benadeelde 2] en de waarneming van haar emoties daarover. Al het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van hetgeen de aangeefsters hebben verklaard. De verklaring van de verdachte, dat hij bij beide aangeefsters zoals hem was aangeleerd alleen aan de buitenkant van het maandverband druk heeft gegeven, acht de rechtbank gelet op al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, ongeloofwaardig en niet overeenkomen met hetgeen de aangeefsters verklaren te hebben gevoeld.
Van een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is volgens de wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak sprake als het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. Er zal zowel sprake moeten zijn van een handeling van seksuele strekking, als van een schending van de sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben komt aan de seksuele intentie geen of in ieder geval een minder grote rol toe.
Vaststaat en niet in geschil is dat er voor de verdachte bij de controle vóór ontslag na de abortus, geen enkele medische reden was om met zijn vingers in de vagina respectievelijk tussen de schaamlippen van de aangeefsters te gaan. De verdachte heeft dit ter zitting ook erkend. Gezien de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van de verdachte niet anders worden geduid dan een handeling van seksuele aard die tevens in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm zodat sprake is van ontucht.
De rechtbank merkt daarbij ambtshalve nog op dat de verdediging de aangeefsters, van wie de verklaringen door de verdachte zijn betwist, ten overstaan van de rechter commissaris heeft ondervraagd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 9 april 2020 te Heemstede, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten als verpleegkundige, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 1], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, door -zonder medische noodzaak daartoe - zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 1] te duwen en/of te brengen en de vagina van die [benadeelde 1] te betasten;
Feit 2
hij op 15 april 2020 te Heemstede, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg te weten als verpleegkundige, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde 2], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, door -zonder medische noodzaak daartoe - zijn, verdachtes vinger(s) tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] te duwen en/of te brengen en de vagina van die [benadeelde 2] te betasten;
Hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden [kort gezegd]:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling en meewerken aan diagnostiek;
  • contactverbod inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
  • dat de verdachte gedurende de proeftijd van 3 jaren geen werkzaamheden of activiteiten - betaald of onbetaald - in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg zal verrichten, en evenmin met betrekking tot personen die anderszins aan zijn hulp of zorg zijn toevertrouwd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, vordert de officier van justitie tevens dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts heeft de officier van justitie als bijkomende straf een ontzetting uit het recht tot uitoefening van het beroep van verpleegkundige gevorderd voor de periode van drie jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, als tot een bewezenverklaring wordt gekomen, bij de strafoplegging aan de verdachte geen beroepsverbod op te leggen, omdat het dan voor hem onmogelijk wordt om zijn huidige werk in de ambulance te behouden met alle gevolgen van dien voor zijn inkomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich binnen een week schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met aan zijn zorg toevertrouwde patiëntes, die zich in een zeer kwetsbare positie bevonden en net een abortus hadden ondergaan. Met dit handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en heeft hij het vertrouwen ernstig geschaad dat zij hadden en ook moeten kunnen hebben in hun zorgverlener. Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] blijkt welke verstrekkende, vooral psychische, gevolgen het handelen van de verdachte voor hen heeft gehad. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen ernstig aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een zedendelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 17 februari 2021 van [reclasseringswerker 1] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland en het voortgangsverslag toezicht van 2 november 2021, opgesteld door [reclasseringswerker 2] en [reclasseringwerker]. Uit deze rapportages blijkt dat de verdachte zich aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en goed heeft meegewerkt, maar dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat gelet op verdachtes ontkennende houding. Indien de verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld zal nadere diagnostiek en behandeling dienen plaats te vinden, aldus het advies van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, een ambulante behandeling en andere voorwaarden betreffende het gedrag als opgenomen in het reclasseringsrapport, noodzakelijk. Enkele voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank in navolging van de reclassering een contactverbod met de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Tenslotte wil de rechtbank zekerheid hebben dat de verdachte niet meer werkzaam zal zijn in de zorg en zal de verdachte daarom als bijkomende straf ontzetten uit het recht tot uitoefening van het beroep van verpleegkundige voor de duur van drie jaren.
De rechtbank komt niet tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, nu uit het opgemaakte reclasseringsadvies en de Justitiële documentatie niet zonder meer is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan het bepaalde in artikel 38v, vierde lid, Sr is dan ook niet voldaan.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan door de officier van justitie geëist. Redengevend hiervoor zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede het feit dat de verdachte door de ontzetting uit zijn beroep van verpleegkundige reeds zwaar zal worden getroffen.

7.Vordering benadeelde partijen schadevergoedingsmaatregel

7.1.1 De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.3 Standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] dient te worden afgewezen. Aanvankelijk was [benadeelde 1] van mening dat de behandeling prima is verlopen pas later – na contact met de [kliniek] - verzoekt zij een schadevergoeding vanwege geleden psychisch letsel. Bij de beoordeling van deze zaak moet rekening worden gehouden met de bijzonder kwetsbare positie van aangeefster welke in het leven is geroepen door de [kliniek].
7.1.4 oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de normschending en de onderbouwing daarvan toewijsbaar en billijk tot het gevorderde bedrag. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: plegen van ontuchtige handelingen bij een patiënt door een verpleegkundige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.1 De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade en € 885,00 materiele schade (bestaande uit therapiekosten en eigen risico) die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.3 Standpunt van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] dient te worden afgewezen nu deze te ingewikkeld is en het strafproces daarmee wordt overbelast. Daarnaast is de vordering ten aanzien van de door de benadeelde partij te ondergane – nadere – behandeling onvoldoende onderbouwd.
7.2.4 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die betrekking heeft op kortdurend psychologisch traject bij [betrokkene], ten bedrage van € 500,00, rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezen verklaarde feit en toewijsbaar is. De vordering is ten aanzien van de vergoeding van het eigen risico terzake van de ziektekostenverzekering niet toewijsbaar omdat het gestelde causaal verband ten aanzien van deze schade nog onvoldoende is aangetoond. De rechtbank acht voorts een vergoeding van de immateriële schade, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de onderbouwing van de vordering, toewijsbaar en billijk tot het bedrag van € 1.500. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voor het meer gevorderde aan materiele en immateriële schadevergoeding voldoende onderbouwing. Daarbij zijn nog diverse juridische vragen onbeantwoord, welke discussie de omvang van het strafgeding te boven gaat, zodat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die niet-ontvankelijkheid worden verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: plegen van ontuchtige handelingen bij een patiënt door een verpleegkundige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 249, 251 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
-
meldplicht
zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
-
ambulante behandeling
meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
-
contactverbod
zich gedurende de proeftijd van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2], geboren op [geboortedatum 2] en [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 3], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht.
-
andere voorwaarden betreffende het gedrag
o de veroordeelde zorgt ervoor dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
o de veroordeelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk, zoals zijn vriendin.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van verpleegkundige voor de duur van
drie jaren.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00, voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 25 dagen indien volledig verhaal van dit bedrag overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt met betrekking tot dit bedrag dat betalingen aan benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan benadeelde partij [benadeelde 1].
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00, bestaande uit € 500,00 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 30 dagen indien volledig verhaal van dit bedrag overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt met betrekking tot dit bedrag dat betalingen aan benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan benadeelde partij [benadeelde 1].
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2021.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 23 november 2021 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het klopt dat ik in de [kliniek] ten tijde van de feiten de enige mannelijke verpleger was. Het klopt ook dat ik op de in de tenlastelegging opgenomen data in de [kliniek] werkzaam was. Het klopt dat het doen van een inwendig onderzoek niet tot mijn taken behoort.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 085 en 086) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op dinsdag 4 augustus 2020 ontving ik vanuit de [kliniek] te Heemstede het werkrooster van [verdachte]
werkdagen [verdachte] o.a.:
9 april 2020
15 april 2020
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 20 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 juni 2020 door aangever [benadeelde 1] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Plaats delict: Heemstede
Pleegdatum/tijd: 9 april 2020
O: Je hebt in je informatieve gesprek van 08 juni 2020, verteld dat je op 09 april 2020, abortus hebt laten plegen in het [kliniek] in Heemstede.
Die verpleger gaf mij een buikonderzoek. Hij duwde op mijn buik en tegelijkertijd ging hij met een of twee vingers in mijn vagina naar binnen. Hij legde uit dat hij dat deed om te kijken of ik pijn ervaarde of dat ik bloedingen had. Hij vertelde dat hij zowel een buik onderzoek als een inwendig onderzoek ging doen.
V: In welke volgorde ging het onderzoek?
A: Nou, tegelijkertijd. Hij duwde op mijn buik en gelijktijdig ging hij met zijn
vingers mijn vagina in en duwde dan naar elkaar zeg maar.
V: Was je echt helemaal goed bij op dat moment?
A: Ja, ik was gelijk helemaal wakker.
Bijlage bij de aangifte: verhaal van aangeefster op de website van [kliniek]
[…] Toen kwam de verpleegjongen snel een buikonderzoek doen wat inhield dat hij op je buik gaat drukken vanaf binnen (beneden) en buiten.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 004 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 23 juni 2020 door aangever [benadeelde 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Plaats delict: Heemstede (bloemenhovekliniek)
Pleegdatum/tijd: 15 april 2020
Toen kwam de mannelijke verpleger mij weer checken. Dit was ongeveer een uur nadat ik wakker was geworden. De man kwam en zei dat hij een na check ging doen. Hij vertelde dat hij kort op mijn baarmoeder moest drukken om te kijken of er zwellingen waren. Ik deed toen mijn shirtje even omhoog. Vervolgens drukte hij en zei iets van: "goed". Vervolgens deed hij zijn hand tussen mijn benen en tussen mijn schaamlippen. Ik schrok hier van omdat hij dit niet aangekondigd had terwijl hij dat wel deed bij de andere handelingen.
Een proces-verbaal van verhoor (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 maart 2021 door aangeefster [benadeelde 2] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Het klopt dat ik op 15 april 2020 een abortus heb ondergaan.
Het was niet aan de buitenkant van mijn broekje, maar
echt er in. Wat ook opvallend was, is dat hij mij precies vertelde wat hij ging doen,
bijvoorbeeld dat hij op mijn buik ging drukken, maar niet dat hij in mijn broekje ging voelen.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 055 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 augustus 2020 door getuige [getuige 3] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
V: Wat is uw functie?
A: Ik werk als arts.
V: Wat zijn uw werkzaamheden binnen het [kliniek] te Heemstede?
A: Ik doe de behandelingen tot 22 weken, de echo’s, anticonceptie en de gesprekken.
V: Op welke datum heeft mevrouw [benadeelde 2] haar abortus gehad?
A: Ik denk 14 a 15 april 2020.
Ik had zelf het idee dat zij haar verhaal kwijt wilde over wat er was voorgevallen nadat zij de abortus had ondergaan. Zij vertelde dat een mannelijke collega haar gecontroleerd had en dat hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen had gevoeld.
V: Wanneer heb jij met haar het nazorg gesprek gehad?
A: Dat was op 29 april 2020.
V: Hoe was haar gemoedstoestand toen ze dit vertelde?
A: Zij was wel emotioneel. Zij kon wel haar verhaal goed vertellen maar ik zag wel dat zij moeite had met wat haar was overkomen.