ECLI:NL:RBNHO:2021:12667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB-21_135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-gemelde bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam. De eiser, die sinds 14 januari 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, werd geconfronteerd met een herziening van zijn uitkering over de periode van 5 maart 2019 tot 12 maart 2020. Dit besluit volgde op een regulier heronderzoek door de gemeente, waarbij werd vastgesteld dat eiser aanzienlijke bedragen had ontvangen van zijn ouders en een derde partij, zonder deze bijschrijvingen te melden. De gemeente vorderde een bedrag van € 2.318,58 terug, wat leidde tot een bezwaar van de eiser.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 was de eiser niet aanwezig, maar zijn belangen werden behartigd door zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijschrijvingen op de bankrekening van eiser afdoende konden worden gereconstrueerd. Eiser voerde aan dat de ontvangen bedragen geen inkomen vormden, maar betalingen betroffen voor door hem voorgeschoten kosten, zoals boodschappen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd dat de bijschrijvingen als inkomen moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering onterecht was en verklaarde het beroep van eiser gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de gemeente werd verplicht om het griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van bijstandsontvangers en de noodzaak voor gemeenten om adequaat te reageren op de overgelegde bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigde
:F. Elidrisi).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser herzien over de periode van 5 maart 2019 tot 12 maart 2020 en een bedrag van € 2.318,58 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiser was niet aanwezig. Zijn belangen werden behartigd door zijn vader [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vaststaande feiten
1.1
Eiser is woonachtig bij zijn ouders en ontvangt sinds 14 januari 2019 een uitkering op grond van de Pw naar de kostendelersnorm, gebaseerd op een driepersoonshuishouden. Conform gemeentelijk beleid verricht verweerder eenmaal in de 18 maanden een regulier heronderzoek. Op 3 augustus 2020 heeft verweerder een dergelijk onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand.
1.2
Op de bankafschriften van eiser van de laatste drie maanden heeft verweerder geconstateerd dat eiser veelvuldig bedragen ontving van zijn moeder, mevrouw [naam 2] en af en toe van zijn vader, de heer [naam 1] . Driemaal is een bedrag ontvangen van de heer [naam 3] . Naar aanleiding hiervan is eiser verzocht om bankafschriften over te leggen van de afgelopen anderhalf jaar en een toelichting te geven op de bijschrijvingen, wat heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunt eiser
2. Eiser voert in beroep aan dat hij boodschappen heeft voorgeschoten voor zijn moeder, om een steentje bij te dragen aan het huishouden en later omdat zij een hernia kreeg en voor zijn opa die moeilijk ter been is en in het ziekenhuis heeft gelegen. Daarnaast werd eiser door zijn ouders gestimuleerd om deel te nemen aan het maatschappelijk leven door boodschappen voor hen te gaan halen. De betalingen van [naam 3] betroffen door eiser voorgeschoten bioscoopkaartjes. Het ontvangen geld van zijn ouders en [naam 3] betroffen dus betalingen dier eerder door hem zijn voorgeschoten. Eiser heeft geen geld ontvangen en dus kunnen de bijschrijvingen niet worden aangemerkt als inkomsten. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij de bijschrijvingen heeft kunnen weerleggen door van het overleggen van zijn bankrekeningafschriften en de toelichtingen daarop middels een Excel bestand. Verweerder heeft verzuimd hier goed naar te kijken. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat tijdens de hoorzitting de voorzitter van de commissie de hoorzitting heeft gestaakt en nader overleg heeft voorgesteld. Dit overleg heeft echter nooit plaatsgevonden. Daarnaast betoogt eiser dat de terugvordering plus de boete opgeteld zullen worden bij zijn studieschuld. Voor hem betekent dit een flinke schuld en een zwarte schaduw over zijn toekomst. De vordering van € 4.800 acht eiser buiten proportioneel.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser over de periode van 5 maart 2019 tot en met 31 december 2019 een bedrag van € 1.690,49 heeft ontvangen en van 1 januari 2020 tot en met 12 maart 2020 een bedrag van € 628,09 heeft ontvangen. Nu eiser niet heeft gemeld dat hij in de periode van 5 maart 2019 tot 12 maart 2020 stortingen en bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen, heeft hij in strijd gehandeld met de op hem rustende inlichtingenplicht. Gelet op de hoogte en het terugkerend karakter van de ontvangen bedragen stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van inkomsten. Nu er sprake is van schending van de inlichtingenplicht was verweerder gehouden om het recht van eiser op bijstand te herzien en de teveel aan hem betaalde bijstand terug te vorderen. Het besluit in geding bevat geen boete zoals eiser aangeeft. De boete die nadien is opgelegd betreft een ander besluit waartegen een aparte bezwaarprocedure is gestart. Voorts geeft verweerder aan dat de bijschrijvingen en de toelichtingen daarop van eiser zijn bestudeerd, echter dit heeft niet tot een ander resultaat geleid. Het Excel bestand vormt geen bewijs van het feit dat de ontvangen bedragen niet als middelen dienen te worden beschouwd. Zo zouden de boodschappen voor eiser zelf kunnen zijn geweest. Verweerder is van oordeel dat er geen sprake is van zeer dringende redenen om van terugvordering af te zien, er is geen sprake van een acute noodsituatie. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij geprobeerd heeft om eiser na de hoorzitting telefonisch te bereiken maar dit niet is gelukt. Echter, alle stukken en de toelichting erop waren eerder al bekend dus een overleg had niet geleid tot een andere uitkomst.
Beoordeling
4.1
Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand en de ruime omschrijving van in aanmerking te nemen middelen in artikel 31, eerste lid, van de Pw, worden kasstortingen en bij-, overschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen inkomsten beschouwd. De betrokkene kan die bedragen dan immers aanwenden voor de voorziening in zijn onderhoud. Het ligt dan op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat geen sprake is van inkomen.
4.2
Stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van eiser zijn om die reden in beginsel voor het recht op bijstand relevante omstandigheden die bij het bijstandverlenend orgaan moeten worden gemeld. Eiser heeft van de stortingen en bij-, overschrijvingen zoals beschreven in de onderliggende rapportage, geen melding gemaakt bij verweerder. Door dat niet te doen, was de veronderstelling van verweerder gerechtvaardigd dat hij de voor hem geldende inlichtingenplicht schond. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze veronderstelling niet juist was. Dit volgt uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraken van 14 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:62), en 21 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:182).
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank vallen de diverse bij- en overschrijvingen aan de hand van de bankafschriften in dit geval afdoende en betrouwbaar te reconstrueren. Eiser heeft in bezwaar een Excel bestand geleverd, waarin hij de bedragen heeft uitgesplitst en zijn vader heeft daar op de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie een nadere toelichting op gegeven.
4.4
Daar staat een nauwelijks gemotiveerde betwisting van de kant van verweerder tegenover. Dat, zoals verweerder betoogt, achteraf nooit een betrouwbare reconstructie valt te maken kan, zonder nadere aanvulling van dit standpunt met concrete feiten en omstandigheden, niet worden gevolgd. Ook het ongemotiveerde standpunt van verweerder dat sprake is van belangenverstrengeling en daarom de verklaringen, naar de rechtbank begrijpt, ongeloofwaardig zijn, kan niet als juist worden aanvaard.
4.5
De rechtbank stelt vast dat het overgrote deel van de bijschrijvingen kleine bedragen betreft, die afkomstig zijn van eisers moeder. Uit de bankafschriften valt af te leiden dat eiser zeer regelmatig heeft gepind bij een plaatselijke supermarkt. Deze pinbetalingen, waarvan gemotiveerd wordt gesteld dat die voor de gezinsboodschappen zijn voorgeschoten, komen in tijd en omvang nagenoeg overeen met de op de bankafschriften vermelde bijschrijvingen van eisers moeder. Er is aldus een voldoende rechtstreeks verband tussen de pinbetalingen en de bijschrijvingen aanwijsbaar. De vader van eiser heeft daarover op de zitting aanvullend verklaard dat zij als ouders, mede met het oog op de beperkingen van eiser, eiser naar de winkel stuurden voor het doen van de boodschappen, om hun zoon te stimuleren deel te nemen aan het sociale verkeer. De rechtbank ziet in de hiervoor geschetste gang van zaken geen reden voor twijfel aan de uitleg.
4.6
Ook wat betreft de andere overschrijvingen van [naam 3] valt naar het oordeel van de rechtbank mede aan de hand van het Excel bestand de herkomst afdoende te reconstrueren. Bij een onderzoek van de bankafschriften kan een voldoende rechtstreeks verband worden gelegd tussen de bijschrijvingen van derden enerzijds en afschrijving door eiser anderzijds.
4.7
De rechtbank acht aldus voldoende onderbouwd dat de betalingen aan eiser te herleiden zijn tot door hem voorgeschoten bedragen. Gelet hierop heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat genoemde bijschrijvingen niet zijn aan te merken als inkomen.
Conclusie
5. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding nu geen sprake is van een
derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.R. van ‘t Slot, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.