ECLI:NL:RBNHO:2021:12641

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
15/042319-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door zorgverlener met cliënt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zorgverlener die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfsplaats, was werkzaam in de maatschappelijke zorg en had ontuchtige handelingen gepleegd met een cliënt die zich aan hem had toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de aangifte vals was en dat er geen steunbewijs was voor de verklaringen van de aangeefster.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar en gedetailleerd beoordeeld, en deze vonden steun in andere bewijsmaterialen, zoals Whatsapp-berichten en verklaringen van getuigen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die zich hadden voorgedaan tussen 21 augustus 2018 en 23 oktober 2018. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdediging niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om hierop verweer te voeren.

De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de kwetsbare aangeefster en dat zijn handelen ernstige gevolgen voor haar had gehad. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte MS, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank besloot geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er onvoldoende aanleiding was voor een dergelijke maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/042319-20
Uitspraakdatum: 4 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ),
zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland,
door de verdachte opgegeven adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 23 oktober 2018 te Uithoorn en/of te Hoofddorp en/of te Bottrop (Duitsland) in elk geval in Nederland en/of in Duitsland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door (telkens)
- die voornoemde [slachtoffer] te masseren en/of
- over de kleding heen de billen en/of de ontblote billen van voornoemde [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of
- over de kleding heen de borsten en/of de ontblote borsten van voornoemde [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of te likken en/of te zoenen en/of
- voornoemde [slachtoffer] op haar mond te kussen en/of vervolgens die [slachtoffer] te tongzoenen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zij bewezen acht dat de verdachte, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aangeefster, die als zijn patiënt aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. De officier van justitie heeft betoogd dat de aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard en dat haar verklaringen steun vinden in de uitjes die hebben plaatsgevonden, de verklaring van haar tweelingzus, de verklaring van [getuige 1] - de directeur van [bedrijf] - en de Whatsappgesprekken tussen de aangeefster en de verdachte die zich in het dossier bevinden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De aangeefster heeft een valse aangifte gedaan. Zij had hiervoor een motief, namelijk om getuige [getuige 2] , met wie zij een goede band heeft, te beschermen. [getuige 2] kreeg een relatie met de tweelingzus van de aangeefster op een moment dat zij nog minderjarig was en bovendien leerlinge was op de school waar [getuige 2] lesgaf. De verdachte sprak zich vaak negatief uit over de omstandigheid dat [getuige 2] een relatie met de tweelingzus van de aangeefster is aangegaan en heeft meermaals aan de aangeefster laten weten dat hij melding van deze relatie wilde maken bij de schoolleiding. In de week voor 30 oktober 2018 heeft hij hierover ruzie gehad met de aangeefster. Als de verdachte de relatie zou melden, zou dit tot een onderzoek hebben geleid. Een onderzoek dat tot ontslag van [getuige 2] en mogelijk tot strafrechtelijke vervolging had kunnen leiden. Om dit te voorkomen heeft de aangeefster samen met haar familie een verhaal verzonnen, een complot gevormd en een valse aangifte gedaan.
Er is bovendien geen steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster. Dit moet leiden tot volledige vrijspraak.
Voor wat betreft de verschillende ten laste gelegde handelingen, geldt dat de verdachte ontkent dat hij deze heeft gepleegd, met uitzondering van het masseren. Dit betroffen sportmassages van de schouders/rug, terwijl de aangeefster kleding droeg. Deze massages waren niet ontuchtig van aard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat veel zedenzaken zich kenmerken door de situatie dat er slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de beweerdelijke seksuele of ontuchtige handelingen: de persoon die hiervan stelt slachtoffer te zijn geweest en de persoon die het feit zou hebben gepleegd. Dit is ook het geval in deze zaak. Er zijn geen andere personen die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de aan de verdachte verweten ontuchtige handelingen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van het veronderstelde slachtoffer onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Echter, in dergelijke zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren.
In deze zaak doet zich het volgende voor.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
De rechtbank overweegt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster als volgt. De aangeefster verklaart in het informatieve gesprek en in haar aangifte dat de verdachte sinds juni 2018 haar coach was via het bedrijf [bedrijf] en als taak had de aangeefster te helpen met het omgaan met haar autisme en situaties die voor haar stress opleveren. De aangeefster verklaart verder dat de verdachte op 21 augustus 2018 tijdens een uitje naar Moviepark Duitsland voor het eerst ontuchtige handelingen bij haar verricht. Nadien heeft de verdachte verschillende keren gedurende uitjes ontuchtige handelingen gepleegd, waarvan de laatste keer op 23 oktober 2018 tijdens een uitje in het Haarlemmermeersebos plaatsvond. De ontuchtige handelingen bestonden volgens de aangeefster uit het betasten van haar borsten terwijl zij kleding aan had, het masseren net boven haar billen, het betasten en likken van haar ontblote borsten en het tongzoenen van de aangeefster. In haar aanvullende verklaring bij de politie en in haar verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster in lijn met haar eerdere verklaringen verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent zijn met betrekking tot de aard van de ontuchtige handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster daarom authentiek en betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaringen van de aangeefster als onbetrouwbaar aan te merken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevinden zich aanknopingspunten – waaronder logboekaantekeningen van 7 augustus 2018 van de verdachte – voor de veronderstelling dat de aangeefster met de verdachte heeft gesproken over de relatie tussen [getuige 2] en de tweelingzus van de aangeefster en dat de aangeefster, mede gelet op haar nauwe band met hen, stress van dit gesprek heeft gehad. Dat de gesprekken over de relatie ook hebben geleid tot de door de verdachte gestelde ruzie in de week voor 30 oktober 2018 blijkt echter niet het logboek. De rechtbank acht het logboek bij uitstek de plek om de door de verdachte gestelde ruzie te vermelden. Volgens de verdachte had de ruzie immers tot gevolg dat het vertrouwen tussen hem en de aangeefster was komen te ontvallen en was dit, zo verklaarde hij op de zitting, aanleiding om de coaching te gaan beëindigen. Het ligt voor de hand dat de verdachte een zodanige gebeurtenis, die de kern van de behandelrelatie tussen de verdachte en de aangeefster raakt, in het logboek zou hebben vermeld. Daarnaast valt uit de intensieve communicatie via Whatsapp tussen de verdachte en de aangeefster tussen 22 oktober 2018 en 30 oktober 2018 evenmin af te leiden dat sprake is geweest van een ruzie in het begin van die week. Ook overigens biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor deze stelling van de verdachte.
De rechtbank acht het verder onaannemelijk dat er naar aanleiding van de door de verdachte gestelde ruzie, zou die zich hebben voorgedaan, een complot is geïnitieerd door de familie van de aangeefster, gericht tegen de verdachte en dat er vervolgens een valse aangifte is gedaan. De aangeefster is een kwetsbare jonge vrouw die vanwege haar autisme bijzonder gevoelig is voor stress. Kennelijk in die mate dat het leren omgaan met stress-situaties een doel van de coaching was. Tegen die achtergrond is het naar het oordeel van de rechtbank slecht denkbaar dat zij onderdeel uitmaakt van een complot en een met anderen afgestemde leugenachtige verklaring aflegt en een valse aangifte doet.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de aanleiding voor het stopzetten van het coaching traject.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster voldoende concrete steun vinden in de Whatsappberichten die in het dossier zitten en de verklaring van getuige [getuige 1] , de directeur van [bedrijf] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het dossier zitten verschillende Whatsappgesprekken in de periode van 22 oktober 2018 tot en met 30 oktober 2018 tussen de verdachte en de aangeefster. De rechtbank stelt allereerst vast dat er in deze periode (bijna) dagelijks Whatsappcontact tussen de verdachte en de aangeefster heeft plaatsgevonden, waarbij het initiatief veelal vanuit de verdachte kwam. Het betreft een groot aantal berichten waarvan de toon en de strekking niet professioneel van aard zijn. Sterker nog, sommige Whatsappberichten die de verdachte aan de aangeefster heeft gestuurd hebben een intieme toon en strekking (‘ik heb nu een massage nodig’, ‘het ligt eraan of je een massage wil’, ‘dankje mop, ik kan niet wachten tot dinsdag’, ‘ik wil ook met jou naar een hotel, maar alleen met whirlpool’).
Deze berichten zijn voorts niet alleen met de werktelefoon van de verdachte gestuurd, maar ook met zijn privételefoon. De aard en frequentie van de berichten getuigen naar het oordeel van de rechtbank niet van een professionele zakelijke of, zoals de verdachte suggereert, een louter vriendschappelijke relatie. Het past eerder bij een amoureuze relatie of enige interesse daarin.
Daarbij sluit het bericht van de verdachte op 30 oktober 2018 (‘Heey, heeft het iets te maken met wat er vorige week is gebeurd?’) aan bij de verklaringen van de aangeefster over de ontuchtige handelingen op 23 oktober 2018 in het Haarlemmermeersebos, waarbij de meest vergaande handelingen hebben plaatsgevonden.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard over een gesprek dat hij met de verdachte over de ontuchtbeschuldiging had, dat de verdachte in zijn hoofd had dat hij een soort relatie had met de aangeefster en dat ze het alleen nog tegen de ouders van de aangeefster moesten vertellen. Deze verklaring, die onafhankelijk van de aangifte is afgelegd, vindt steun in de aangifte. De verklaring van de verdachte dat de getuige [getuige 1] hem door een vertaalfout van het woord ‘relatie’ verkeerd heeft begrepen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Een puur vriendschappelijke relatie als ‘maatjes’, zoals de verdachte heeft betoogd, behoeft immers niet aan de ouders van de aangeefster te worden meegedeeld.
Conclusie
De verklaringen van de aangeefster vinden naar het oordeel van de rechtbank aldus voldoende steun in overig bewijsmateriaal. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 21 augustus 2018 tot en met 23 oktober 2018 te Uithoorn en Hoofddorp en Bottrop (Duitsland), terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd,
door (telkens)
- die voornoemde [slachtoffer] te masseren en
- over de kleding heen de billen van voornoemde [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en
- over de kleding heen de borsten en/of de ontblote borst(en) van voornoemde [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of te likken en/of te zoenen en
- voornoemde [slachtoffer] op haar mond te kussen en vervolgens die [slachtoffer] te tongzoenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte niet (betaald of onbetaald) werkzaam is met kwetsbare vrouwen en/of kwetsbare minderjarige meisjes in een maatschappelijke zorginstelling. De officier van justitie heeft toegelicht dat deze bijzondere voorwaarde wereldwijde geldigheid behoort te hebben. De officier van justitie heeft gevorderd hieraan een proeftijd van twee jaren te verbinden en de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman van de verdachte verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder dat hij MS heeft, en met het tijdsverloop in deze zaak. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Voorts heeft de raadsman verzocht om niet de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde op te leggen, nu deze voorwaarde verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de verdachte. De verdachte is sinds het ten laste gelegde feit al meerdere jaren werkzaam in de gezondheidszorg en er is geen signaal geweest dat er in de tussentijd iets mis is gegaan. Verder kan het dadelijk uitvoerbaar verklaren van een voorwaarde alleen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden meermaals schuldig gemaakt aan ontucht door tijdens verschillende uitjes ontuchtige handelingen bij de aangeefster te verrichten, zoals het betasten en likken van haar (al dan niet ontblote) borst(en), het masseren en het tongzoenen van de aangeefster. De verdachte heeft de ontuchtige handelingen op geraffineerde wijze steeds verder uitgebreid. Door het ingrijpen van de aangeefster is dit gestopt. Mogelijk is de ontucht hierdoor relatief beperkt van ernst gebleven.
Door zijn handelen heeft de verdachte als hulpverlener misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de aangeefster, een kwetsbare jonge vrouw, in hem stelde. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens. De verdachte is daarbij geheel voorbij gegaan aan de bijzondere kwetsbaarheid van de aangeefster en de nadelige gevolgen die zijn gedrag voor haar welzijn zouden kunnen hebben. Uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de impact op de aangeefster groot is en dat zij sindsdien moeite heeft om andere hulpverleners te vertrouwen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij een blanco strafblad heeft en dat hij lijdt aan de ziekte MS. Ook heeft de rechtbank -in mindere mate- in aanmerking genomen dat de ontuchtige handelingen een geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten alleen met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gereageerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde te verbinden zoals door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank deze voorwaarde niet concreet genoeg acht en, gelet op het blanco strafblad van de verdachte, ook onvoldoende aanleiding ziet voor een meer concreter geformuleerde bijzondere voorwaarde met eenzelfde strekking.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 26.952,43 ingediend tegen de verdachte die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit zowel materiële schadeposten als immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij nietontvankelijk in de vordering moet worden verklaard voor wat betreft de toekomstige kosten voor fysiotherapie, het verlies van arbeidsvermogen en de kosten van de toekomstige psychologische behandeling. Voor het overige is de vordering voldoende onderbouwd en kan de vordering worden toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, gelet op de door hem verzochte vrijspraak. De raadsman van de verdachte heeft zich subsidiair, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793), op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdediging pas op de zitting op de hoogte is geraakt van de ingediende vordering tot schadevergoeding en dat de verdediging, gelet op de omvang van de vordering, onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om hierop verweer te voeren. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vordering naar redelijkheid en billijkheid te matigen.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging eerst op de terechtzitting op de hoogte is geraakt van de ingediende vordering tot schadevergoeding en dat deze omstandigheid de verdediging niet valt aan te rekenen. De ingediende vordering bestaat uit een grote hoeveelheid schadeposten en de vordering bevat veel bijlagen. Nu de rechtbank, mede gelet op de omvang en de complexiteit van de vordering, niet verzekerd acht dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen de verdediging ter staving van het verweer tegen de vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren, is de rechtbank van oordeel, gelet op het bepaalde in art. 6 lid 1 EVRM, dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 november 2021.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)