ECLI:NL:RBNHO:2021:12597

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
23 januari 2022
Zaaknummer
9517807
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak heeft de werkgever, een besloten vennootschap die een apotheek exploiteert, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, een farmaceutisch manager. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden, omdat de arbeidsverhouding duurzaam en onherstelbaar was verstoord. De werkgever werd daarnaast veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, omdat de ontbinding het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de verwijten aan het adres van de werknemer en dat er geen redelijke grond was voor de ontbinding op basis van verwijtbaar handelen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever de arbeidsverhouding had verstoord door ongefundeerde beschuldigingen en dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 mei 2022, en de werkgever moest een billijke vergoeding van € 25.000,00 betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 14.593,71.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 9517807 \ AO VERZ 21-49
Uitspraakdatum: 16 december 2021 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. C. Hofmans
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: [gemachtigde]
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe en ontbindt de arbeidsovereenkomst, omdat de arbeidsverhouding duurzaam en onherstelbaar is verstoord. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, naast de transitievergoeding, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 2 december 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verzoekster] bij brieven van 25 en 26 november 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] houdt zich bezig met de exploitatie van een apotheek. Bestuurder en eigenaar van [verzoekster] is [bestuurder/eigenaar verzoekster] (hierna: [bestuurder/eigenaar verzoekster] ).
2.2.
[verweerster] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 september 2006 in dienst bij [verzoekster] . De functie van [verweerster] is farmaceutisch manager met een salaris van € 2.600,92 bruto per maand.
2.3.
In een verslag van 4 januari 2017 van een beoordelingsgesprek staat dat het functioneren van [verweerster] is beoordeeld als
“goed (top 25%)”.In 2019 en 2020 heeft [verweerster] een bonus ontvangen.
2.4.
Op of rond 10 maart 2021 is [verweerster] namens [verzoekster] een praktijkovereenkomst aangegaan met een stagiair. In een e-mail van 7 april 2021 heeft [bestuurder/eigenaar verzoekster] aan [verweerster] meegedeeld dat hij zijn veto had uitgesproken over het aannemen van een stagiaire en dat hij het [verweerster] kwalijk nam dat zij toch een contract met de stagiaire had afgesloten. [bestuurder/eigenaar verzoekster] heeft in die e-mail ook opgemerkt dat hij ervan uitgaat dat dit niet nog een keer voorkomt.
2.5.
Op 20 april 2021 heeft [bestuurder/eigenaar verzoekster] een ongeval gehad en is zij wegens ziekte uitgevallen voor haar werk. Op 27 juli 2021 heeft zij zich hersteld gemeld.
2.6.
Op 28 juli 2021 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) een ontslagaanvraag ontvangen van [verzoekster] , waarin wordt verzocht om toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen, vanwege het vervallen van haar arbeidsplaats.
2.7.
[verzoekster] heeft [verweerster] op 4 augustus 2021 vrijgesteld van werkzaamheden.
2.8.
Het Uwv heeft met een beslissing van 3 november 2021 geweigerd om aan [verzoekster] toestemming te geven om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen, omdat volgens het Uwv onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de arbeidsplaats van [verweerster] structureel komt te vervallen en ook onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat herplaatsing niet mogelijk zou zijn geweest.
2.9.
In een e-mail van 10 november 2021 heeft [verweerster] aan [verzoekster] laten weten dat zij beschikbaar is voor het verrichten van werkzaamheden.
2.10.
[bestuurder/eigenaar verzoekster] heeft in een e-mail van 10 november 2021 het volgende meegedeeld aan [verweerster] :
“U bent vrijgesteld van werkzaamheden tot de rechter heeft beslist.
[verzoekster] heeft geen enkel vertrouwen in u als manager en als persoon.
[verzoekster] wil u onder geen enkele voorwaarde als werknemer.”

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding dan wel een combinatie van omstandigheden die zodanig is dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd – kort weergegeven – dat [verweerster] weigert om mee te werken aan plannen van [verzoekster] ten aanzien van een reorganisatie, dat [verweerster] schade toebrengt aan [verzoekster] , dat er geen enkel vertrouwen meer is in de vaardigheden en integriteit van [verweerster] als leidinggevende, en dat zij in strijd met uitdrukkelijke instructies toch een stagiair heeft aangenomen en daarover heeft gelogen.
3.2.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat de door [verzoekster] genoemde verwijten aan het adres van [verweerster] allemaal feitelijk onjuist zijn en niet worden onderbouwd met enig bewijs, dat er geen sprake is van verwijtbaar gedrag of een verstoorde arbeidsverhouding, en dat [verzoekster] ook niets heeft gedaan om een eventuele verstoring van de arbeidsverhouding aan te pakken of op te lossen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een billijke vergoeding van € 38.707,92 bruto. Verder wordt bij wijze van tegenverzoek verzocht om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en loon.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert het door [verzoekster] gestelde verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] geen redelijke grond voor ontbinding op, omdat niet is gebleken van enig verwijtbaar gedrag van [verweerster] . Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
De stelling van [verzoekster] dat [verweerster] heeft nagelaten om mee te werken aan de plannen ten aanzien van een reorganisatie en dat [verweerster] schade heeft toegebracht aan [verzoekster] , vindt geen steun in de stukken en is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Volgens [verzoekster] heeft [verweerster] in 2018 geweigerd een zogenoemd
flowmodelin te voeren en schoonmaak uit te besteden, maar [verweerster] heeft met de door haar overgelegde e-mails en verslagen aangetoond dat beslissingen daarover in onderling overleg werden genomen en dat geen sprake was van een weigering van haar kant. [verzoekster] heeft daartegenover geen correspondentie of gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [verweerster] medewerking heeft geweigerd. Hetzelfde geldt voor het verwijt van [verzoekster] dat [verweerster] schade heeft toegebracht. Het verwijt dat [verweerster] betalingsachterstanden heeft veroorzaakt, is ook weerlegd met haar onweersproken toelichting dat zij de betalingen iedere vrijdag doornam met [bestuurder/eigenaar verzoekster] , dat alles in overleg ging met de accountant, en dat [bestuurder/eigenaar verzoekster] kennelijk regelmatig betalingen storneerde.
4.5.
Verder weegt in dit verband mee dat [verzoekster] in een verslag van 4 januari 2017 het functioneren van [verweerster] als
“goed (top 25%)”heeft beoordeeld en in 2019 en 2020 aan [verweerster] een bonus heeft toegekend. Als [verweerster] na 2017 in de visie van [verzoekster] onvoldoende meewerkte aan een reorganisatie en haar taken als farmaceutisch manager niet goed uitvoerde, had het op de weg van [verzoekster] gelegen om het functioneren van [verweerster] aan de orde te stellen en zo nodig een verbetertraject te starten. Dat heeft [verzoekster] niet gedaan. Er zijn ook geen functioneringsgesprekken of -beoordelingen meer geweest na 2017. Het toekennen van een bonus in 2019 en 2020 valt evenmin te rijmen met de door [verzoekster] gestelde verwijtbare gedragingen van [verweerster] .
4.6.
Het verwijt dat [verweerster] ondanks een door [verzoekster] opgelegde personeelsstop een stagiaire heeft aangenomen en daarover heeft gelogen, treft ook geen doel. [verweerster] heeft betwist dat eind 2020 een personeelsstop is opgelegd en heeft erop gewezen dat in overleg met [verzoekster] in december 2020 nog een apothekersassistent is aangenomen. Ook heeft [verweerster] toegelicht dat het gebruikelijk was dat zij zelf stagiaires in dienst nam en dat dit tot haar gebruikelijke taken behoorde. Dat is door [verzoekster] onvoldoende weersproken en ook hier geldt dat [verzoekster] haar standpunt daartegenover onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd.
4.7.
[verzoekster] heeft niet aangetoond dat [verweerster] heeft gelogen over het in dienst nemen van een stagiair. In eerdergenoemde e-mail van [bestuurder/eigenaar verzoekster] van 7 april 2021 wordt [verweerster] ook niet verweten dat zij heeft gelogen, maar alleen dat zij de stagiair zonder voorafgaande toestemming heeft aangenomen. Overigens blijkt ook nergens uit dat [verweerster] bewust onware of onjuiste mededelingen heeft gedaan over het aannemen van een stagiair. Bovendien heeft [bestuurder/eigenaar verzoekster] in de e-mail van 7 april 2021 meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat
“dit niet nog een keer voorkomt”.Daaruit volgt dat het door [verzoekster] gestelde gedrag van [verweerster] geen reden was om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst na te streven. Dit gedrag kan dus hoe dan ook geen redelijke grond voor ontbinding opleveren.
4.8.
Verder voert [verzoekster] kennelijk als verwijt aan dat [verweerster] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij haar positie als farmaceutisch manager op verzoek van [verzoekster] heeft aanvaard, terwijl [verweerster] volgens [verzoekster] die functie juist uitdrukkelijk op eigen verzoek heeft gekregen. Ook ten aanzien hiervan geldt dat niet is gebleken dat dit verwijt terecht is. Uit de door [verweerster] overgelegde e-mail van 25 april 2016 en de fax van 17 augustus 2016 blijkt immers dat [bestuurder/eigenaar verzoekster] heeft besloten dat [verweerster] de functie farmaceutisch manager krijgt en dat dit ook met hem is besproken. De opmerking van [bestuurder/eigenaar verzoekster] op de zitting dat die e-mail en fax op een andere functie zagen, vindt geen steun in die e-mail en fax.
4.9.
De kantonrechter ziet wel aanleiding voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken, blijkt namelijk dat sprake is van een duurzame en onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding. De functie van [verweerster] vereist dat zij nauw en intensief samenwerkt met [bestuurder/eigenaar verzoekster] en duidelijk is inmiddels dat die samenwerking niet meer mogelijk is. De verwijten die [bestuurder/eigenaar verzoekster] en [verzoekster] aan het adres van [verweerster] maken, staan verdere samenwerking in de weg. [bestuurder/eigenaar verzoekster] en [verzoekster] hebben in eerdergenoemde e-mail van 10 november 2021 ook nadrukkelijk aan [verweerster] meegedeeld dat zij geen enkel vertrouwen meer hebben in haar en haar niet meer als werknemer willen. [verweerster] heeft op de zitting ook erkend dat er gelet op de ontstane situatie geen basis meer is voor verdere samenwerking. Herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn is gelet op het voorgaande niet mogelijk.
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 mei 2022.
4.11.
Bij de bepaling van het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2022 wordt de duur van de procedure niet in mindering gebracht, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoekster] . [3] Daarover wordt het volgende overwogen.
4.12.
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. [4] Daarvan is hier sprake. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [verzoekster] zware verwijten gemaakt aan het adres van [verweerster] , die geen steun vinden in de stukken en geen stand kunnen houden. [verzoekster] heeft [verweerster] ook verwijten gemaakt ten aanzien van haar functioneren, terwijl niet is gebleken van functioneringsgesprekken waarin dit aan de orde is gesteld en evenmin van enig verbetertraject, en in een laatste beoordeling in 2017 het functioneren juist als goed is aangemerkt. [verzoekster] tilt kennelijk zwaar aan het incident met het aannemen van een stagiair, maar van het door [verzoekster] gestelde liegen door [verweerster] is niet gebleken en uit genoemde e-mail van 7 april 2021 blijkt dat dit incident ook geen aanleiding was voor [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
4.13.
De ongefundeerde en onterechte verwijten aan het adres van [verweerster] hebben geleid tot de verstoring van de arbeidsverhouding. In feite heeft [verzoekster] daarmee een verstoorde arbeidsverhouding gecreëerd en geforceerd. Dat is eens temeer het geval doordat [verzoekster] [verweerster] na haar hersteldmelding op 27 juli 2021 niet meer heeft willen toelaten tot het werk. Bovendien heeft [verzoekster] , ondanks eerdergenoemde weigering door het Uwv van toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, aan [verweerster] in de e-mail van 10 november 2021 meegedeeld dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in [verweerster] als manager en persoon, en haar onder geen enkele voorwaarde meer als werknemer wil. Enige poging of actie om de arbeidsverhouding weer te herstellen, heeft [verzoekster] niet ondernomen.
4.14.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoekster] haar verplichtingen als goed werkgever in ernstige mate geschonden en dat rechtvaardigt de conclusie dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoekster] .
4.15.
De kantonrechter ziet ook aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoekster] . [5]
4.16.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [6] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen, omdat dit voor hen voordeliger is dan het op juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan.
4.17.
De kantonrechter gaat bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding in de eerste plaats uit van een te verwachten inkomensschade van [verweerster] over een periode van twee jaar na 1 mei 2022. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsovereenkomst maar verwachting nog ongeveer twee jaar zou hebben voortgeduurd, indien het ernstig verwijtbaar gedrag van [verzoekster] achterwege was gebleven, mede gelet op de reorganisatie bij [verzoekster] en de omstandigheid dat er toenemende spanningen waren in de arbeidsrelatie en toenemende ontevredenheid over het functioneren van [verweerster] . De gemachtigde van [verweerster] heeft zich op de zitting ook aangesloten bij die periode. Bij die inkomensschade moet rekening worden gehouden met de aanspraak op een werkloosheids-uitkering, wat over genoemde periode van twee jaar leidt tot een inkomensschade van ongeveer € 20.000,00. Niet aannemelijk is dat [verweerster] in die periode een andere baan zal vinden waarmee zij een gelijk loon zal verdienen als bij [verzoekster] , mede gelet op haar leeftijd en de duur van haar dienstverband en het daarmee opgebouwde salaris.
4.18.
Verder kan de kantonrechter [verweerster] volgen in haar standpunt dat de ernst van de verwijtbaarheid van het handelen en nalaten van [verzoekster] en eerdergenoemd ‘preventieve’ doel van een billijke vergoeding rechtvaardigt dat bij de hoogte van de billijke vergoeding ook rekening wordt gehouden met een ‘immateriële’ vergoeding van € 5.000,00 bruto. Daarbij weegt mee dat het [verzoekster] zwaar valt toe te rekenen dat zij met ongefundeerde beschuldigingen een arbeidsrelatie heeft verstoord met een werknemer die al 15 jaar in dienst is en van wie het functioneren altijd als goed is beoordeeld, zonder nog enige ruimte te bieden voor herstel van de verhoudingen of eventuele gewenste verbeteringen in het functioneren.
4.19.
Het voorgaande brengt mee dat een billijke vergoeding zal worden toegekend van
€ 25.000,00 bruto. Voor verdere verhoging van de billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding, ook omdat aan [verweerster] nog loon zal moeten worden doorbetaald tot 1 mei 2022, zonder dat zij daarvoor nog arbeid hoeft te verrichten en welke periode zij kan gebruiken voor het zoeken naar een andere baan. De hierna te bespreken transitievergoeding van € 14.593,71 bruto wordt niet in mindering gebracht op de billijke vergoeding, vanwege de aard en ernst van het verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] en vanwege het feit dat kan worden aangenomen dat [verweerster] de transitievergoeding nodig heeft en zal moeten gebruiken voor het vinden en verkrijgen van een andere baan.
4.20.
[verzoekster] wordt dus veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 25.000,00 bruto, vermeerderd met de verzochte wettelijke rente vanaf 15 mei 2022.
4.21.
[verzoekster] zal in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden. [7]
4.22.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij overwegend ongelijk krijgt en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ook als [verzoekster] het verzoek intrekt, zal [verzoekster] de proceskosten van [verweerster] moeten betalen.
het tegenverzoek
4.23.
Het verzoek om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding kan worden toegewezen. Partijen zijn het erover eens dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding. [verweerster] wordt gevolgd in het door haar verzochte bedrag aan transitievergoeding van € 14.593,71 bruto, omdat zij terecht is uitgegaan van een latere datum van ontbinding dan [verzoekster] . De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.24.
Het verzoek van [verweerster] om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 200,00 netto aan loon per maand vanaf 1 mei 2021 wordt afgewezen. [verzoekster] heeft toegelicht dat het bedrag van € 200,00 werd betaald als tijdelijke toeslag voor bepaalde extra werkzaamheden van [verweerster] , die per 1 mei 2021zijn overgenomen door een andere medewerker. Deze toelichting is door [verweerster] niet, althans onvoldoende weersproken. Gelet daarop moet worden aangenomen dat [verweerster] vanaf 1 mei 2021 geen aanspraak meer heeft op betaling van de toeslag.
4.25.
De gevorderde specificaties van de billijke vergoeding en de transitievergoeding zijn niet weersproken en toewijsbaar.
4.26.
De gevorderde veroordeling van [verzoekster] om [verweerster] toe te laten tot de werkzaamheden wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
4.27.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat beide partijen op punten ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoekster] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 30 december 2021;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2022;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen van € 25.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster] ;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek binnen die termijn intrekt:
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster] ;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
5.8.
veroordeelt [verzoekster] , voor zover zij het verzoek om ontbinding niet intrekt binnen de daarvoor gestelde termijn, om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 14.593,71 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.9.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] bruto-netto specificaties te verstrekken van de betaling van de billijke vergoeding en de transitievergoeding;
5.10.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.12.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 9 BW.
4.
5.Artikel 7:671b lid 9 BW.
6.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
7.Artikel 7:686a lid 6 BW.