ECLI:NL:RBNHO:2021:12388
Rechtbank Noord-Holland
- Verzet
- T. van Opzeeland
- T.N. van Rijn
- Rechtspraak.nl
Verzet gegrond na verwijzing door Hoge Raad inzake niet-ontvankelijkheid door uitblijven betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De opposant had in eerste instantie een beroep ingesteld dat kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard door de Rechtbank Den Haag op 28 november 2019, omdat hij het griffierecht niet had betaald. De opposant stelde dat hij de herinnering voor het betalen van het griffierecht niet had ontvangen, terwijl de rechtbank in Den Haag had vastgesteld dat er voor ontvangst van de betalingsherinnering was getekend door PostNL.
De opposant heeft cassatie ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn verzet, en de Hoge Raad heeft op 7 mei 2021 de uitspraak van de Rechtbank Den Haag vernietigd en de zaak doorverwezen naar de Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de Hoge Raad een soepel criterium hanteert bij het controleren van de aanbieding van aangetekende post. Het is voldoende dat de ontvangst van het poststuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opposant aannemelijk heeft gemaakt dat hij de betalingsherinnering niet heeft ontvangen, omdat hij op het moment van uitreiking in het buitenland was en er niemand thuis was om het poststuk aan te nemen. De rechtbank concludeert dat het hoogstwaarschijnlijk is dat een onbekende derde voor ontvangst van het poststuk heeft getekend. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.