Overwegingen
1. Aan het bij brief van 12 november 2021 door de rechtbank verzochte heeft verweerder geen gevolg gegeven. Gelet op de stukken, het verhandelde ter zitting van 30 november 2021 en hetgeen hierna wordt overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan gevolgtrekkingen te verbinden.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen het uitblijven van een beschikking ter vaststelling van de verschuldigdheid van de verbeurde dwangsom als gevolg van het niet-tijdig beslissen op het door eiseres gemaakte bezwaar
2. Eiseres heeft op 12 juli 2019 bezwaar gemaakt. In de ontvangstbevestiging daarvan heeft verweerder eiseres bericht dat de termijn om op dit bezwaar te beslissen eindigt op 8 oktober 2019. Van een verlenging van de beslistermijn blijkt niet uit het dossier. Bij brief van 30 oktober 2019 heeft eiseres verweerder onder meer gewezen op het verstrijken van de termijn om op haar bezwaar te beslissen en verweerder in gebreke gesteld. De beslissing op het bezwaar is op 28 januari 2021 genomen.
Uit het vorenstaande volgt dat niet tijdig is beslist op het bezwaar, en verweerder de in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde dwangsommen heeft verbeurd. Verweerder heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom niet bij afzonderlijke beschikking vastgesteld en daarover in het bestreden besluit evenmin beslist. Verweerder heeft de juistheid van het vorenstaande ter zitting bevestigd. De hierop betrekking hebbende grond van eiseres slaagt.
Het beroep voor het overige, gericht tegen de afhandeling van het verwijderen van meldingen uit de verwijsindex
Artikel 7.1.2.2 van de Jeugdwet luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport draagt zorg voor de inrichting en het beheer van de verwijsindex.
2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwijsindex.
3. In afwijking van het tweede lid, is voor de toepassing van de artikelen 12 tot en met 23 en 33 van de Algemene verordening gegevensbescherming de verwerkingsverantwoordelijke het college van de gemeente die afspraken als bedoeld in artikel 7.1.3.1 heeft gemaakt met de instantie waarvoor de meldingsbevoegde die de jeugdige heeft gemeld werkzaam is of, indien die niet werkzaam is voor een instantie, met de meldingsbevoegde.
Artikel 7.1.4.1, aanhef, van de Jeugdwet luidt als volgt:
Een meldingsbevoegde kan zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger en zo nodig met doorbreking van de op grond van zijn ambt of beroep geldende plicht tot geheimhouding, een jeugdige melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de hierna genoemde risico’s in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd: (…)
Artikel 7.1.4.5 van de Jeugdwet luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een meldingsbevoegde verwijdert een door hem gedane melding uit de verwijsindex indien naar zijn oordeel:
die melding niet terecht is gedaan;
het eerder gesignaleerde risico niet meer aanwezig is. (…)
Artikel 7.1.5.2 van de Jeugdwet luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een meldingsbevoegde die een jeugdige aan de verwijsindex heeft gemeld, brengt aan het college een advies uit over een door die jeugdige aan hem gedaan verzoek als bedoeld in de artikelen 15, 16 of 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming, of over een bij hem aangetekend bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening. (…)
Artikel 17 van de AVG, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
3. Aanleiding voor deze zaak is een in 2017 door een kinderdagverblijf en/of Veilig Thuis gedane melding van de dochter van eiseres aan de verwijsindex risicojongeren, zijnde een landelijk elektronisch systeem, waarin persoonsgegevens alsmede andere gegevens worden verwerkt als bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet (hierna: de verwijsindex).
De klacht van eiseres tegen deze melding is door de Landelijke Klachten Commissie Onderwijs gegrond verklaard, en ook Veilig Thuis is naar aanleiding van onderzoek tot de conclusie gekomen dat sprake is geweest van een onterechte melding. Naar aanleiding van een door eiseres aan Veilig Thuis op 19 juni 2018 gedaan verzoek is eiseres door Veilig Thuis medegedeeld dat het verzoek tot verwijdering zoals bedoeld in artikel 7.1.4.5, eerste lid, van de Jeugdwet is gehonoreerd.
Deze verwijdering door Veilig Thuis heeft niet het gewenste gevolg gehad. De melding bleef opgenomen in het historisch meldingenarchief van de verwijsindex, hetgeen in 2018 een nieuwe melding veroorzaakt.
4.1Bij e-mail van 11 maart 2019 heeft eiseres verweerder op grond van de AVG (als verwerkingsverantwoordelijke op grond van 7.1.2.2, derde lid, van de Jeugdwet) verzocht om inzage en afschrift van de ten aanzien van haar en haar dochter geregistreerde gegevens in de verwijsindex.
4.2Bij het primaire besluit van 3 juni 2019, verzonden op 4 juni 2019, heeft verweerder dit verzoek ingewilligd.
In dat besluit is voorts opgemerkt dat het door eiseres op 19 juni 2018 gedane verzoek aan Veilig Thuis (de rechtbank begrijpt: als meldingsbevoegde op grond van 7.1.4.1 van de Jeugdwet en tevens bevoegd tot verwijdering op grond van 7.1.4.5 van de Jeugdwet) tot verwijdering van de melding 2017 in de verwijsindex is gehonoreerd. De actie tot verwijderen was belegd bij de gemeente en is uitgevoerd.
Voorts is opgemerkt dat voor zover eiseres op 11 maart 2019 heeft aangegeven dat genoemde melding niet is verwijderd, dit wordt onderzocht en eiseres daarover nog zal worden geïnformeerd.
Tot slot is in dit besluit onder meer informatie verstrekt over het recht op gegevenswissing en het recht van bezwaar tegen verwerking op grond van de AVG, en wordt opgemerkt dat daartoe desgewenst een schriftelijk verzoek kan worden ingediend.
4.3In vervolg op de opmerking in het primaire besluit is eiseres bij brief van 27 juni 2019 door verweerder bericht dat de melding ten tijde van het verzoek van eiseres van 11 maart 2019 was verwijderd.
4.4Bij e-mail van 5 juli 2019 maakt eiseres bezwaar tegen de uitkomst zoals gesteld in de brief van 27 juni 2019.
4.5Bij e-mail/brief van 12 juli 2019, benoemd als “de afhandeling van het inzageverzoek”, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarbij richt zij zich tegen de foutieve uitkomsten in de brief van 29 juni 2019 (de rechtbank begrijpt: 27 juni 2019) zoals al aangegeven in haar e-mail van 5 juli 2019.
4.6Bij brief van 22 oktober 2019 heeft verweerder in reactie op eiseres’ “bezwaar tegen het besluit met betrekking tot de afhandeling van het verwijderen van signalen uit de verwijsindex” het besluit van 3 juni 2019 herzien voor wat betreft de genoemde datum van verwijdering. Daarbij is aangegeven dat de juiste datum van verwijdering van de melding 26 maart 2019 is.
4.7Bij brief van 26 oktober 2020 heeft verweerder de brief van 22 oktober 2019 gewijzigd in die zin dat in de plaats van 26 maart 2019 thans 28 maart 2019 moet worden gelezen (Dat op pagina 2 van de brief nog steeds 26 maart 2019 staat vermeld begrijpt de rechtbank als een verschrijving.)
4.8Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder - voor zover thans van belang - de besluiten van 3 juni 2019 en 22 oktober 2019 geduid als besluiten waarbij hij heeft besloten tot het verwijderen van meldingen uit de verwijsindex naar aanleiding van een door eiseres gedaan verzoek daartoe. Deze besluiten zijn conform de AVG en niet onzorgvuldig genomen. Deze besluiten blijven in stand.
Voorts is vastgesteld dat de praktische uitvoering van de besluiten niet goed is gegaan en de in het besluit genoemde datum van verwijdering niet klopt. Deze uitvoering van de besluiten is onzorgvuldig gebeurd. Gelet daarop zal verweerder op zo kortst mogelijke termijn zorgdragen voor uitvoering van de besluiten, door het daadwerkelijk laten verwijderen van de meldingen uit de verwijsindex.
4.9Ter zitting van 30 november 2021 heeft verweerder een besluit van 19 november 2021 overgelegd, waarin verweerder op grond van artikel 17 van de AVG en artikel 7.1.2.2 van de Jeugdwet een besluit heeft genomen op een verzoek van eiseres om verwijdering van een in de verwijsindex opgenomen signaal.
5.1De rechtbank stelt vast dat deze procedure een aanvang heeft genomen met een verzoek van eiseres om
inzage en afschrift(deze en volgende cursiveringen zijn van de rechtbank) van de ten aanzien van haar en haar dochter geregistreerde gegevens in de verwijsindex. Van een verzoek om
wissingzoals bedoeld in artikel 17 AVG was op dat moment geen sprake.
Met het primaire besluit is op het verzoek om inzage en afschrift beslist. De heroverweging in het bestreden besluit heeft op dit besluitdeel geen betrekking, en tegen dit deel van het besluit richt het beroepschrift zich evenmin.
5.2Zoals ook blijkt uit de artikelen 7.1.4.5, eerste lid, en 7.1.5.2, eerste lid, van de Jeugdwet moet voorts worden onderscheiden tussen een
verwijderingvan een melding uit de verwijsindex door een meldingsbevoegde en een
wissingals bedoeld in artikel 17 van de AVG van persoonsgegevens door een verwerkingsverantwoordelijke.
5.3Het bestreden besluit en het beroep spitsen zich toe op de afhandeling van het
verwijderenvan meldingen uit de verwijsindex. In het bestreden besluit duidt verweerder het primaire besluit van 3 juni 2019, zoals nadien herzien op 22 oktober 2019, als besluiten waarbij hij heeft besloten tot het verwijderen van meldingen uit de verwijsindex naar aanleiding van een door eiseres gedaan verzoek daartoe.
5.4Van zo een verzoek aan verweerder is de rechtbank echter niet gebleken. Het eerder door eiseres aan Veilig Thuis gedane verzoek, waarop Veilig Thuis heeft beslist, kan daarvoor niet doorgaan. Van een door verweerder genomen besluit in deze zin van artikel 7.1.4.5 van de Jeugdwet is voorts ook niet gebleken. Verweerder komt een bevoegdheid op grond van de Jeugdwet om meldingen te verwijderen zoals in artikel 7.1.4.5 bedoeld, bovendien ook niet toe. Hetgeen verweerder rekent tot zijn “regierol” en wat in paragraaf 7.1.3 van de Jeugdwet over het gebruik van de verwijsindex aan verweerder wordt opgedragen (het bevorderen van het gebruik en het zorgdragen voor het nagaan van het totstandkomen van contact tussen meldingsbevoegden) biedt geen grondslag voor besluiten tot verwijderen van meldingen.
5.5Voor zover verweerder in het bestreden besluit, kennelijk ingegeven door de verdere correspondentie naar aanleiding van wat in het primaire besluit is opgemerkt over het onderzoek naar het resultaat van de verwijdering door Veilig Thuis, het primaire besluit van 3 juni 2019, zoals nadien herzien op 22 oktober 2019, heeft geduid als besluiten tot het verwijderen van meldingen uit de verwijsindex naar aanleiding van een door eiseres gedaan verzoek daartoe, is dan ook onjuist.
5.6Van een door de bestuursrechter te toetsen besluit op een verzoek om verwijdering op grond van de Jeugdwet, dan wel een verzoek om wissing op grond van de AVG is in deze procedure dus geen sprake. Dat verweerder in het primaire besluit heeft opgemerkt dat de actie tot verwijderen (door Veilig Thuis op grond van artikel 7.1.4.5 van de Jeugdwet) was belegd bij de gemeente leidt niet tot een ander oordeel. Voorts wordt in het primaire besluit opgemerkt dat desgewenst een schriftelijk verzoek om wissing op grond van artikel 17 AVG kan worden ingediend, hetgeen niet anders kan worden begrepen dat van een besluit daarop op dat moment in ieder geval geen sprake was. Dit betekent dat er voor discussie over verwijdering/wissing - de goede bedoelingen van verweerder ten spijt - in deze procedure geen grondslag was, en verweerder eiseres daarin ten onrechte heeft meegenomen.
5.7Ook in zoverre kan het bestreden besluit dus niet in stand blijven.
6.1Het vorenstaande is door verweerder ter zitting bevestigd. Voorts is aangegeven dat mede als gevolg van dit inzicht alsnog het (primaire) besluit van 19 november 2021 op grond van artikel 17 van de AVG is genomen. Welk “verwijderverzoek”, hetgeen de rechtbank begrijpt als wissingsverzoek, verweerder bij het nemen van dat besluit in aanmerking heeft genomen, heeft verweerder niet kunnen aangeven.
6.2Dat verweerder het besluit van 19 november 2021 heeft genomen, is naar het oordeel van de rechtbank juist. Daartoe is van belang dat uit de gang van zaken in vervolg op het primaire besluit van 3 juni 2019, en concreet uit het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar, blijkt dat het eiseres gaat om het verwijderen van signalen uit de verwijsindex, hetgeen verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 7.1.2.2, derde lid, van de Jeugdwet, had moeten opvatten als het verzoek om wissing van persoonsgegevens op grond van artikel 17 van de AVG, waartoe de gegeven voorlichting in die primaire beslissing overigens ook strekte. Ter voorlichting wijst de rechtbank op een andere zaak waarin op 23 oktober 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland in gelijke zin is besloten (zie ECLI:NL:RBMNE:2020:4507, overweging 9.). 6.3Verweerder heeft dus met het besluit van 19 november 2021 alsnog gedaan hetgeen zij had moeten doen, en voor de rechtbank is er in zoverre geen aanleiding om daartoe opdracht te geven. Met het nieuwe
primairebesluit is invulling gegeven aan een wissingsverzoek op grond van de AVG en het is verder aan eiseres om te beoordelen of dit besluit aan haar verzoek tegemoetkomt in die zin dat, zoals in artikel 17 AVG is gesteld, zonder onredelijke vertraging wissing is verkregen van hetgeen eiseres gewist wenst, en indien dat niet het geval is daartegen dan desgewenst bezwaar te maken. Dit besluit biedt genoemde rechtsingang voor een verdere beoordeling indien daarvoor aanleiding is. De bevoegdheid om over dit primaire besluit te oordelen komt de bestuursrechter in deze procedure niet toe. Gelet op deze uitkomst is er geen aanleiding om in te gaan op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd.
Conclusie
7.1Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking op de twee hiervoor besproken punten; het niet-beslissen ten aanzien van de verbeurde dwangsom en het daarin ten onrechte aannemen van het bestaan van een besluit tot verwijdering dan wel wissing. De rechtbank zal voorzien in de beslissing ten aanzien van de verbeurde dwangsom. De rechtbank zal verder bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor een door verweerder in deze procedure nieuw te nemen besluit is dus geen aanleiding.
7.2Van voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komende kosten is niet gebleken.