ECLI:NL:RBMNE:2020:4507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van persoonsgegevens in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) en de verplichting tot informatievoorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 23 oktober 2020, staat de verwerking van persoonsgegevens in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) centraal. Eiser, de vader van drie kinderen, heeft bezwaar gemaakt tegen de opname van zijn kinderen in de VIR door de gemeente Utrecht. Hij verzocht om verwijdering van de persoonsgegevens, maar dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de gemeente verplicht is om betrokkenen te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens, zoals vastgelegd in artikel 14 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig en volledig is geïnformeerd over de opname van zijn kinderen in de VIR, wat een schending van de informatieplicht inhoudt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de AVG en de Jeugdwet in acht moeten worden genomen. De rechtbank benadrukt dat de gemeente moet toetsen of de melding van de kinderen in de VIR terecht is gedaan en of er aanleiding is om de gegevens te verwijderen. Tevens wordt het griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hofstee
)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A] te [woonplaats] .

Procesverloop

De kinderen van eiser zijn in de Verwijsindex risicojongeren (VIR) van de gemeente Utrecht geplaatst.
Hiertegen is eiser bij brief van 30 september 2019 in verzet gegaan. Eiser heeft verweerder daarin tevens verzocht om verwijdering van de persoonsgegevens van de kinderen uit de VIR.
Verweerder heeft de brief van eiser opgevat als een bezwaarschrift en bij besluit van
5 februari 2020 (het bestreden besluit) het verzoek om verwijdering van de persoonsgegevens van de kinderen afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Eiser en derde-partij zijn ter zitting van de rechtbank verschenen. Verweerder heeft aan het onderzoek ter zitting deelgenomen via Skype voor Business. Verweerder heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [B] .

Overwegingen

1. Op deze zaak zijn bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Jeugdwet en de Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming, hierna: de Avg) van toepassing. De toepasselijke bepalingen uit de Avg en de Jeugdwet zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiser en derde-partij zijn gescheiden en hebben samen het ouderlijk gezag over hun drie kinderen (hierna: de kinderen).
3. De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het beroep van eiser. [1]
Aanleiding voor deze zaak is een niet nader omschreven melding aan Veilig Thuis (VT) van een vermoeden van kindermishandeling. Hierop heeft VT op 25 juni 2019 besloten over te gaan tot onderzoek. In het kader van dat onderzoek heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden en is aan hem een folder over de VIR uitgereikt. Naar aanleiding van dit gesprek heeft eiser in een e-mail van 5 augustus 2019 aan VT gevraagd of de uitreiking van de folder de wijze is waarop VT aangeeft dat de gegevens van de kinderen in de VIR zijn opgenomen.
VT zou hierop gereageerd hebben met een e-mail van 14 augustus 2019. Deze e-mail is niet aan het dossier toegevoegd en eiser heeft tijdens de hoorzitting van 13 november 2019 gesteld geen reactie te hebben ontvangen op zijn e-mail van 5 augustus 2019. Op 23 augustus 2019 heeft VT de kinderen gemeld aan de VIR. Eiser heeft op 4 september 2019 bij verweerder verzocht om inzage in de VIR. Op 30 september heeft eiser verzet aangetekend tegen het opnemen van de persoonsgegevens van de kinderen in de VIR en verzocht om verwijdering van die gegevens uit de VIR. Een medewerker van VT heeft verweerder desgevraagd bij bericht van 5 november 2019 meegedeeld van oordeel te zijn dat VT niet ten onrechte een signaal heeft afgegeven en geen aanleiding ziet de melding te verwijderen.
Op 25 november 2019 heeft VT het onderzoek afgerond en een afsluitingsbrief naar eiser gestuurd. Het signaal in de VIR was van 23 augustus 2019 tot 28 januari 2020 actief.
Op 28 januari 2020 is het signaal geïnactiveerd, per die datum is het opgenomen in het historisch meldingenarchief van de VIR, waar het vijf jaar wordt bewaard. Op 5 februari 2020 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de afwijzing van eisers verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens van de kinderen het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder is van mening dat VT als meldingsbevoegde op grond van de bij hen bekende informatie een redelijk vermoeden mocht hebben dat er een risico was dat de kinderen in hun ontwikkeling werden bedreigd doordat zij mogelijk werden blootgesteld aan geestelijk of lichamelijk geweld. VT heeft verder aangegeven dat er nog altijd zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen. VT vindt dat de melding daarom terecht is geweest en dat is ook aanleiding om de melding te bewaren in het historische meldingenarchief. Verweerder heeft dit standpunt van VT overgenomen. Verweerder vindt dat een bewaartermijn van vijf jaar niet te lang is, gelet op de ernst van de melding. Verweerder wijst het verzoek van eiser tot verwijdering van de persoonsgegevens van de kinderen uit - inmiddels - het historisch meldingenarchief af.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de voornaamste reden die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek om de persoonsgegevens van de kinderen uit de VIR te verwijderen gelegen is in het feit dat hij veel te laat is geïnformeerd over opname van de persoonsgegevens van de kinderen in de VIR.
Het recht om geïnformeerd te worden.
6. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval het college van burgemeester en wethouders verplicht is om de betrokkene(n) te informeren over de melding aan de VIR. De rechtbank overweegt daartoe dat de melding van een jeugdige aan de VIR inhoudt dat er persoonsgegevens worden verwerkt die niet van de betrokkene(n) zijn verkregen. Daarom is verweerder verplicht om op grond van artikel 14 van de Avg de betrokkene(n) te informeren. Deze verplichting doet niet af aan de in de praktijk vaak voorkomende informatievoorziening door de meldingsbevoegde professional. [2]
Verweerder is ontheven van zijn plicht om betrokken
ete informeren, als deze al is geïnformeerd, door bijvoorbeeld de meldingsbevoegde professional. Dit volgt uit artikel 14, vijfde lid, aanhef en onder a van de Avg. Uit artikel 14, derde lid, van de Avg volgt verder dat verweerder als verwerkingsverantwoordelijke bij het verschaffen van informatie gebonden is aan termijnen.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de wettelijke regelgeving, zoals hiervoor is weergegeven, in ieder geval volgt dat verweerder dan wel de meldingsbevoegde professional, een plicht tot informeren heeft. Zowel eiser als derde-partij, in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de kinderen, hadden geïnformeerd moeten worden over de opname in de VIR. Zij hadden geïnformeerd moeten worden over de verwerkingsdoeleinden van de VIR en over de rechten en rechtsmiddelen die hun toekomen.
Is eiser geïnformeerd?
7. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat een medewerker van VT, mevrouw [C] , eiser op enig moment voor 5 augustus 2019 heeft gesproken en hem een niet aan het dossier toegevoegde folder heeft meegegeven. Verder zou in een eveneens niet aan het dossier toegevoegde e-mail van 14 augustus 2019 van de medewerker van VT aan eiser zijn meegedeeld dat VT een signaal afgeeft bij de start van een onderzoek en dat dat open blijft staan totdat het onderzoek is afgerond. Ook zou VT in de mail hebben vermeld dat “het BSN, achternaam, geslacht, geboortedatum, postcode en huisnummer van de kinderen worden ingevuld”. Tot slot zou in die mail hebben gestaan dat de moeder van de kinderen nog niet was geïnformeerd over de VIR, zodat er iets later door VT wordt gemeld. Eiser heeft de ontvangst van die e-mail tijdens de hoorzitting op 13 november 2019 betwist.
7.1
Uit het voorgaande en ook uit de overige stukken van het dossier volgt niet evident dat verweerder of de meldingsbevoegde professional tijdig en volledig aan de plicht tot informeren heeft voldaan. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser. Met deze procedure kan dit gebrek echter niet meer worden hersteld, omdat eiser inmiddels op de hoogte is van het feit dat zijn kinderen zijn opgenomen in de VIR.
Het recht op wissing van gegevens
8. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij het niet eens is met het besluit van verweerder om de persoonsgegevens van zijn kinderen niet uit de VIR te verwijderen.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder is op grond van artikel 7.1.2.2, derde lid, van de Jeugdwet verwerkingsverantwoordelijke voor de toepassing van de
artikelen 12 tot en met 23 en 33 van de Avg. Uit de stukken blijkt dat eiser op
30 september 2019 verweerder heeft verzocht om verwijdering van de gegevens van de kinderen uit de VIR. Verweerder had dit verzoek moeten opvatten als een verzoek om gegevenswissing op grond van artikel 17 van de Avg. Verweerder had daarom
een primair besluit moeten nemenop het verzoek van eiser met inachtneming van de Avg. Verweerder heeft dat nagelaten. Daarnaast heeft verweerder ook
in het bestreden besluitniet besloten op het verzoek om verwijdering met inachtneming van de relevante bepalingen uit de Jeugdwet en de Avg.
Conclusie
10. Gelet op de overwegingen onder 6 t/m 9 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om bij primair besluit te beslissen op het door eiser ingediende verzoek om verwijdering van de persoonsgegevens van de kinderen uit het historisch meldingenarchief van de VIR.
Verweerder moet bij het nieuw te nemen besluit de bepalingen van de Avg en van de Jeugdwet in acht nemen en alle relevante omstandigheden onderzoeken en meewegen. Zo moet verweerder toetsen of voldaan is aan de voorschriften van artikel 7.1.1.2 en 7.1.3.1 van de Jeugdwet. Vervolgens moet verweerder toetsen of de meldingsbevoegde terecht tot een redelijk vermoeden is gekomen dat de jeugdige door een van de in artikel 7.1.4.1 van de Jeugdwet genoemde risico’s in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd. Het gaat in artikel 7.1.4.1 immers om een meldrecht en niet om een meldplicht. Van een meldingsbevoegde professional wordt daarom verwacht dat hij een zorgvuldige afweging maakt rondom het melden van een jeugdige aan de VIR. Ook moet verweerder nagaan of de verwerking voldoet aan de artikelen 7.1.4.3 en 7.1.4.4 van de Jeugdwet.
Tot slot heeft verweerder nog te toetsen of het in artikel 7.1.4.5 van de Jeugdwet genoemde oordeel van de meldingsbevoegde (in eisers geval inhoudende dat de melding terecht is gedaan) juist is. De uitkomst van deze toets moet verweerder dan betrekken bij zijn oordeel of de melding op grond van artikel 7.1.4.6 van de Jeugdwet terecht is opgenomen in het historisch meldingenarchief en of er aanleiding bestaat om de gegevens van de kinderen daaruit te verwijderen. In lijn met artikel 7.1.5.2 moet verweerder voorafgaand aan zijn besluitvorming informatie en advies inwinnen bij de meldingsbevoegde professional.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2020.
griffier rechter
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage

AVG

Artikel 14
Te verstrekken informatie wanneer de persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen
1. Wanneer persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie:
a. a) de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
b) in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
c) de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;
d) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
e) in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
f) in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een ontvanger in een derde land of aan een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van de in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
2. Naast de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie om ten overstaan van de betrokkene een behoorlijke en transparante verwerking te waarborgen:
a. a) de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
b) de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, indien de verwerking op artikel 6, lid 1, punt f), is gebaseerd;
c) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken om inzage van en rectificatie of wissing van persoonsgegevens of om beperking van de hem betreffende verwerking, alsmede het recht tegen verwerking van bezwaar te maken en het recht op gegevensoverdraagbaarheid;
d) wanneer verwerking op artikel 6, lid 1, punt a) of artikel 9, lid 2, punt a), is gebaseerd, dat de betrokkene het recht heeft de toestemming te allen tijde in te trekken, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan;
e) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
f) de de bron waar de persoonsgegevens vandaan komen, en in voorkomend geval, of zij afkomstig zijn van openbare bronnen;
g) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie:
a. a) binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen één maand na de verkrijging van de persoonsgegevens, afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de persoonsgegevens worden verwerkt;
b) indien de persoonsgegevens zullen worden gebruikt voor communicatie met de betrokkene, uiterlijk op het moment van het eerste contact met de betrokkene; of
c) indien verstrekking van de gegevens aan een andere ontvanger wordt overwogen, uiterlijk op het tijdstip waarop de persoonsgegevens voor het eerst worden verstrekt.
4.Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke voornemens is de persoonsgegevens verder te verwerken voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene vóór die verdere verwerking informatie over dat andere doel en alle relevante verdere informatie als bedoeld in lid 2.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing wanneer en voor zover:
a. a) de betrokkene reeds over de informatie beschikt;
b) het verstrekken van die informatie onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning zou vergen, in het bijzonder bij verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden, behoudens de in artikel 89, lid 1, bedoelde voorwaarden en waarborgen, of voor zover de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen. In dergelijke gevallen neemt de verwerkingsverantwoordelijke passende maatregelen om de rechten, de vrijheden en de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, waaronder het openbaar maken van de informatie;
c) het verkrijgen of verstrekken van de gegevens uitdrukkelijk is voorgeschreven bij Unie- of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is en dat recht voorziet in passende maatregelen om de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen; of
d) de persoonsgegevens vertrouwelijk moeten blijven uit hoofde van een beroepsgeheim in het kader van Unierecht of lidstatelijke recht, waaronder een statutaire geheimhoudingsplicht.
Artikel 17
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a. a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt; 4.5.2016 L 119/43 Publicatieblad van de Europese Unie NL
b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a. a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
b)voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3; d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.

Jeugdwet

§ 7.1. Verwijsindex
Artikel 7.1.1.2
1. Meldingsbevoegde is een functionaris die werkzaam is voor een instantie die:
a. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instanties die werkzaam is in een of meer van de domeinen jeugdhulp, jeugdgezondheidszorg, gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, of politie en justitie,
b. afspraken als bedoeld in artikel 7.1.3.1 heeft gemaakt met het college, en
c. de functionaris als zodanig heeft aangewezen.
2. Meldingsbevoegde is voorts een functionaris die niet werkzaam is voor een instantie en die:
a. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van functionarissen die werkzaam is in een of meer van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde domeinen, en
b. afspraken als bedoeld in artikel 7.1.3.1 heeft gemaakt met het college.
Artikel 7.1.2.2
(…)
3. In afwijking van het tweede lid, is voor de toepassing van de artikelen 12 tot en met 23 en 33 van de Algemene verordening gegevensbescherming de verwerkingsverantwoordelijke het college van de gemeente die afspraken als bedoeld in artikel 7.1.3.1 heeft gemaakt met de instantie waarvoor de meldingsbevoegde die de jeugdige heeft gemeld werkzaam is of, indien die niet werkzaam is voor een instantie, met de meldingsbevoegde.
(…)
Artikel 7.1.3.1.
1. Het college bevordert het gebruik van de verwijsindex. Daartoe maakt het college afspraken met de binnen zijn gemeente werkzame instanties en functionarissen, voor zover zij behoren tot een categorie die is aangewezen bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 7.1.1.2. Het college organiseert voorts de aansluiting van die instanties en functionarissen op de verwijsindex.
2. De afspraken betreffen in elk geval de wijze waarop het college samenwerkt met die instanties en functionarissen, en die instanties en functionarissen onderling samenwerken bij het verlenen van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen, alsmede het beheer en de nakoming van die afspraken. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd.
Artikel 7.1.4.1
Een meldingsbevoegde kan zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger en zo nodig met doorbreking van de op grond van zijn ambt of beroep geldende plicht tot geheimhouding, een jeugdige melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de hierna genoemde risico’s in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd:
a. de jeugdige staat bloot aan geestelijk, lichamelijk of seksueel geweld, enige andere vernederende behandeling, of verwaarlozing;
b. de jeugdige heeft meer of andere dan bij zijn leeftijd normaliter voorkomende psychische problemen, waaronder verslaving aan alcohol, drugs of kansspelen;
c. de jeugdige heeft meer dan bij zijn leeftijd normaliter voorkomende ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen;
d. de jeugdige is minderjarig en moeder of zwanger;
e. de jeugdige verzuimt veelvuldig van school of andere onderwijsinstelling, dan wel verlaat die voortijdig of dreigt die voortijdig te verlaten;
f. de jeugdige is niet gemotiveerd om door legale arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien;
g. de jeugdige heeft meer of andere dan bij zijn leeftijd normaliter voorkomende financiële problemen;
h. de jeugdige heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
i. de jeugdige is een gevaar voor anderen door lichamelijk of geestelijk geweld of ander intimiderend gedrag;
j. de jeugdige laat zich in met activiteiten die strafbaar zijn gesteld;
k. de ouders of andere verzorgers van de jeugdige schieten ernstig tekort in de verzorging of opvoeding van de jeugdige, of
l. de jeugdige staat bloot aan risico’s die in bepaalde etnische groepen onevenredig vaak voorkomen.
Artikel 7.1.4.3
Naast het burgerservicenummer van de jeugdige worden in de verwijsindex bij een melding uitsluitend de volgende gegevens opgeslagen:
a. de identificatiegegevens en contactgegevens van de meldingsbevoegde die de melding doet, en, in voorkomend geval, van de coördinator, bedoeld in artikel 7.1.3.3;
b. de datum en het tijdstip van de melding, en
c. de datum waarop de melding op grond van artikel 7.1.4.5, tweede lid, onderdeel a, uit de verwijsindex zal worden verwijderd.
2 Een signaal uit de verwijsindex bevat uitsluitend de gegevens, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, en, indien het signaal voortvloeit uit twee of meer meldingen die niet dezelfde jeugdige betreffen, dit gegeven.
Artikel 7.1.4.4.
Ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in artikel 7.1.2.1, worden gegevens over gezondheid, alsmede persoonsgegevens van strafrechtelijke aard verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt uitsluitend plaats teneinde meldingsbevoegden uit de domeinen jeugdgezondheidszorg, gezondheidszorg en politie en justitie in staat te stellen een jeugdige aan de verwijsindex te melden alsmede andere meldingsbevoegden in staat te stellen van deze melding kennis te nemen.
Artikel 7.1.4.5
1. Een meldingsbevoegde verwijdert een door hem gedane melding uit de verwijsindex indien naar zijn oordeel:
a. die melding niet terecht is gedaan;
b. het eerder gesignaleerde risico niet meer aanwezig is.
2. Een melding wordt voorts in elk geval uit de verwijsindex verwijderd:
a. ten hoogste twee jaar nadat zij is gedaan;
b. met ingang van de dag dat de jeugdige de leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt, of
c. zo spoedig mogelijk na het overlijden van de jeugdige.
Artikel 7.1.4.6
1. Een overeenkomstig artikel 7.1.4.5, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel a, uit de verwijsindex verwijderde melding wordt gedurende vijf jaren opgenomen in een historisch meldingenarchief, met dien verstande dat die opname wordt vernietigd met ingang van de dag dat de jeugdige de leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt of zo spoedig mogelijk na het overlijden van de jeugdige. Meldingen die uit de verwijsindex zijn verwijderd met toepassing van artikel 7.1.4.5, eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid, onderdelen b of c, of de artikelen 16, 17 en 21 van de Algemene verordening gegevensbescherming, worden niet in het historisch meldingenarchief opgenomen.
2. Van een in het historisch meldingenarchief opgenomen melding wordt uitsluitend en eenmalig een signaal aangeboden aan een meldingsbevoegde op het moment dat hij een jeugdige aan de verwijsindex meldt.
3 De artikelen 7.1.2.2 en 7.1.2.3, eerste lid, aanhef, juncto onderdelen h en i, zijn van overeenkomstige toepassing op het historisch meldingenarchief. Van het historisch meldingenarchief maakt een voorziening deel uit waarmee een jeugdige uit het historisch meldingenarchief kan worden verwijderd.
Artikel 7.1.5.1
1. Indien een melding betrekking heeft op een jeugdige die jonger is dan twaalf jaar wordt de mededeling, bedoeld in artikel 14 van de Algemene verordening gegevensbescherming gedaan aan zijn wettelijk vertegenwoordiger. Indien de jeugdige de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, wordt de mededeling zowel aan de jeugdige als zijn wettelijk vertegenwoordiger gedaan.
2. Indien de jeugdige jonger is dan twaalf jaar wordt een verzoek als bedoeld in de artikelen 15, 16 of 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming of een aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gedaan door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Indien de jeugdige de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, wordt het verzoek of de aantekening van bezwaar gedaan door de jeugdige en zijn wettelijk vertegenwoordiger gezamenlijk.
Artikel 7.1.5.2
1. Een meldingsbevoegde die een jeugdige aan de verwijsindex heeft gemeld, brengt aan het college een advies uit over een door die jeugdige aan hem gedaan verzoek als bedoeld in de artikelen 15, 16 of 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming, of over een bij hem aangetekend bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening.
2. De meldingsbevoegde verstrekt het college overigens alle inlichtingen die nodig zijn met het oog op de uitvoering door het college van de in het eerste lid genoemde artikelen en van artikel 23 van de Algemene verordening gegevensbescherming en artikelen 41 en 42 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

Voetnoten

1.Door verweerder en eiser worden zowel de woorden ‘signaal’ als ‘melding’ gebruikt. De rechtbank heeft dat in deze uitspraak bij de weergave van de standpunten zo gelaten. Formeel gaat het echter om een melding.
2.Artikel 7.1.5.1 in combinatie met artikel 7.1.2.2, derde lid, van de Jeugdwet en artikel 14 van de Avg.