ECLI:NL:RBNHO:2021:12303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323464 HA RK 21/242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een jeugdzorgzaak

Op 22 december 2021 heeft verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. W.C. Oosterbroek, de rechter die de mondelinge behandeling leidde van een verzoek in een jeugdzorgzaak. Verzoeker was van mening dat de rechter niet onpartijdig was en dat zijn belangen als ouder niet goed werden behartigd. Tijdens de zitting had verzoeker gevraagd om aanhouding van de behandeling, wat door de rechter werd afgewezen. Verzoeker stelde dat deze afwijzing en de gang van zaken tijdens de zitting de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen en de zaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 22 december 2021. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 december 2021.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/323464 HA RK 21/242
Beslissing van 23 december 2021
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. W.C. Oosterbroek,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 22 december 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter van de zitting van diezelfde datum. De zitting betrof de mondelinge behandeling van een verzoek in de bij deze rechtbank, Sectie Familie & Jeugd, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als zaak- en rekestnummer C/15/321849 FA RK 21-2027, hierna te noemen: de hoofdzaak.
Verzoeker heeft zijn schriftelijk wrakingsverzoek ter zitting overgelegd, waarna de rechter de verdere behandeling heeft geschorst.
1.2.
Van de zitting is door de rechter en de griffier direct na afloop van de zitting een proces-verbaal opgemaakt. Hieruit volgt dat verzoeker zich op het standpunt stelde dat het voor hem van belang was dat hij met de GI en de moeder om de tafel wil om over een door de GI opgesteld Plan van Aanpak te spreken. Hij wilde dat dit zou gebeuren voordat er op het verzoek tot verlenging van de OTS en uithuisplaatsing zou worden beslist. Hij deed daarom ter zitting het verzoek om de behandeling een week aan te houden.
1.3.
De rechter heeft dat verzoek afgewezen en toegelicht waarom zij dat deed.
Daarna stelde verzoeker dat hij de rechter wraakte. Op de vraag van de rechter wat verzoeker als wrakingsgrond aanvoerde, overhandigde verzoeker een schriftelijk verzoek tot wraking, met verzoek om dat aan het proces-verbaal te hechten. Aan dat laatste verzoek is voldaan. De wrakingskamer heeft daarvan dus kennis genomen.
1.4.
De rechter heeft verklaard niet in de wraking te berusten.
1.5.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek.

2.De beoordeling

2.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is.
2.2.
Uit het wrakingsverzoek blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert dan wel dat haar handelen tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek grond heeft gegeven voor de vrees dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.
Het schriftelijk verzoek bestaat uit vijf bladzijden en was dus kennelijk door verzoeker al vóór de zitting opgesteld. De eerste bladzijde bestaan uit een inleiding en een achtergrond van het belang van verzoeker om om aanhouding van de behandeling van de zaak te vragen. Op de derde bladzijde loopt verzoeker vooruit op wat hij blijkbaar al verwachtte dat op de zitting zou gebeuren. Hij schrijft:
“Zojuist is ter zitting geconstateerd dat de GI nog steeds geen Plan van Aanpak heeft
overgelegd waarin de problemen rondom de opgestelde doelen zijn geadresseerd en
opgelost. Het Plan van aanpak mist de goedkeuring van beide ouders. Derhalve heb ik
verzocht de zitting te schorsen en de behandeling over een week te continueren. Dit zou de GI in staat kunnen stellen de problemen rond de gestelde doelen alsnog te adresseren en op te lossen. Tevens had mijn verzoek bij uwe edelachtbare een bewustzijn kunnen creëren; zijn er in dit concrete geval belemmeringen om deze mondelinge behandeling te
continueren?
Dit verzoek is zojuist door u afgewezen.
Doorgaans zou een mondelinge behandeling door uwe edelachtbare gebruikt kunnen worden vragen te stellen over de door u bestudeerde stukken. Mijns inziens kan een mondelinge behandeling niet dienen om uitvoerig inhoudelijk te discussiëren over een Plan van Aanpak of te doen aan waarheidsvinding. Gezien de omvang van de struikelblokken, waaronder de essentie van de OTS - de concrete bedreigingen en de doelen - is daarvoor geen plek op een zitting van een uurtje, zoals reeds vaker is gebleken.Een schorsing is derhalve noodzakelijk, aangezien een zorgvuldige weging in dit geval niet meer mogelijk is.
Met het afwijzen van mijn verzoek de zitting een week te verplaatsen, maakt uwe
edelachtbare bewust de keuze de mondelinge behandeling te continueren, terwijl u op de
hoogte bent dat u door de GI onvolledig, onjuist en niet conform de feiten bent
geïnformeerd. Dit schaadt de belangen van mijn kind, alsmede mijn belangen en mijn
positie als zorgzame en betrokken ouder. Deze feiten en omstandigheden kunnen tevens
schade aanbrengen aan de rechterlijke onpartijdigheid. U wekt daarnaast de schijn van
vooringenomenheid, doordat u met een doelredenatie voorbij lijkt te gaan aan de van
belang zijnde feiten en omstandigheden, zoals ze u zijn overgelegd.”
2.4.
Behalve dat hieruit volgt dat verzoeker er blijkbaar van tevoren al van uit ging dat zijn verzoek zou worden afgewezen, blijkt niet waarom de rechter niet onpartijdig zou zijn bij de behandeling van het verzoek tot verlenging van de OTS en uithuisplaatsing. Het enkele feit dat de rechter een procesbeslissing neemt (in dit geval de afwijzing van een aanhoudingsverzoek) levert geen grond voor wraking op. Dat is inmiddels vaste rechtspraak sinds Hoge Raad 25 september 2018. [1] Indien verzoeker het met die beslissing niet eens is, kan hij dat na een eventueel in te stellen rechtsmiddel ter toetsing voorleggen aan de rechter die er dan over beslist. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de tussenbeslissing tot afwijzing van het verzoek.
2.5.
Het wrakingsverzoek moet daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
2.6.
Uit het schriftelijke wrakingsverzoek blijkt overigens dat de bezwaren van verzoeker niet zozeer tegen deze rechter, maar meer tegen het Nederlandse rechtssysteem in het algemeen gericht zijn:
“Daarbij is het niet ondenkbaar dat doelen, die door DJGB niet zijn opgesteld conform de in de beschikking benoemde concrete bedreigingen, in uw overwegingen en conclusies blind worden overgenomen. Het gevaar is, dat dergelijk ‘knip en plakwerk’ ook gebezigd kan worden door een volgende rechter of zelfs hulpverleningsinstanties, waarmee het op gang komen van adequate hulpverlening voor mijn kind of kinderen gefrustreerd kan worden. Een OTS kan daarmee oneindig lang voortduren, immers de eerder benoemde concrete bedreigingen worden niet of onvoldoende geadresseerd of raken ondergesneeuwd door bijzaken.Deze keteninfantiliteit staat mede aan de basis van een falende jeugdzorg en een falend rechtssysteem. Ook dit schaadt de belangen van mijn kind, alsmede mijn belangen en positie als zorgzame en betrokken ouder. Deze feiten en omstandigheden kunnen tevens schade toebrengen aan de rechterlijke onpartijdigheid.Met het niet of onvoldoende optreden tegen laakbaar handelen van een GI, maakt uwe edelachtbare het rechtssysteem onderdeel van een falende jeugdzorg. Dat laatste reken ik u zwaar aan. (…)Het maken van fouten door rechters in de rechtspraak of door gezinsvoogden in de jeugdzorg, is niet hetgene dat maakt dat de rechtspraak of jeugdzorg faalt. Het blijft mensenwerk. Iedereen kan wel eens een fout maken. Echter, de onwil te willen leren van gemaakte fouten en het willens en wetens faciliteren dat jeugdzorg weg komt met aantoonbare onzorgvuldigheid, maakt dat de rechtspraak en jeugdzorg beide falende instanties zijn.”
Naar het oordeel van de wrakingskamer is duidelijk dat het hier niet gaat om enige (vrees voor) vooringenomenheid van deze rechter.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond,
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en aan de andere procesdeelnemers een afschrift van deze beslissing toe te zenden,
3.3.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op 22 december 2021 en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de voorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, team Familie & Jeugd.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. I.H. Lips, en
mr. M.S. Lamboo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.