ECLI:NL:RBNHO:2021:12185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
C/15/321844 / FA RK 21-5301
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving op R.K. Basisschool en wijziging zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 december 2021 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen twee verzoeksters, die beiden betrokken zijn bij de opvoeding van twee minderjarige kinderen. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.T.M. Sengers, heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige [de minderjarige 1] op een Rooms-Katholieke basisschool. De andere partij, [verweerster], vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Weide, heeft verweer gevoerd en verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag over de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen na hun echtscheiding in 2020 een zorgregeling hadden, maar dat deze is stopgezet door verslechterde communicatie en onderlinge verhoudingen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de mogelijkheden voor een zorgregeling. De rechtbank heeft ook de vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige 1] op de basisschool toegewezen, omdat er geen bezwaren tegen waren.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad, waarbij de vragen zijn geformuleerd over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden over de toekomst van de zorgregeling en het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/321844 / FA RK 21-5301
Beschikking van 30 december 2021 betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming inschrijving basisschool
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. J.T.M. Sengers, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van [verzoekster] , ingekomen op 2 november 2021;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van [verweerster] , ingekomen op 29 november 2021;
- een drietal brieven, met bijlagen, van [verzoekster] , ingekomen op 29 november 2021;
- de brief, met bijlagen, van [verweerster] , ingekomen op 30 november 2021;
- het aanvullend verzoek van [verzoekster] , ingekomen op 1 december 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft, tegelijk met de zaak C/15/321843 / FA RK 21-5300, plaatsgevonden op de zitting van 2 december 2021 in aanwezigheid van [verzoekster] bijgestaan door mr. J.T.M. Sengers en [verweerster] bijgestaan door mr. M. van der Weide.
Voorts is verschenen mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 19 maart 2020 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 25 februari 2020.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] .
[verzoekster] en [verweerster] zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] is bij [verzoekster] en van [de minderjarige 2] bij [verweerster] .
2.3.
In voormelde beschikking van 25 februari 2020 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking.
Voor zover hier van belang is in het ouderschapsplan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) overeengekomen waarbij [verzoekster] met [de minderjarige 1] gedurende een weekend in de twee weken naar [verweerster] zal gaan, zodat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met elkaar en [verzoekster] en [verweerster] met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] contact kunnen hebben. Ook is overeengekomen dat de ouders beseffen dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] er recht op hebben om de helft van de feestdagen en vakanties bij iedere ouder door te brengen en dat zij in onderling overleg de zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen zullen regelen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft, na aanvulling van het verzoek, verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. met wijziging in zoverre van het van voormelde beschikking van 25 februari 2020 deel uitmakende ouderschapsplan, te bepalen dat de zorgregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige 2] als volgt wordt geregeld:
primair:
- om te beginnen eenmaal per week waarbij [verzoekster] en [verweerster] samen met [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] gezamenlijk een activiteit kunnen ondernemen, dan wel dat dit omgangsmoment bij [verweerster] thuis kan plaatsvinden;
-na een periode van zes weken een omgangsmoment van eenmaal per week op een nader overeen te komen dag waarbij [verzoekster] [de minderjarige 2] om 12.00 uur bij [verweerster] thuis ophaalt en [de minderjarige 2] om 17.00 uur terugbrengt bij [verweerster] ;
- indien deze omgangsmomenten positief verlopen ruimte voor uitbreiding waarbij [de minderjarige 2] uiteindelijk twee dagen per week bij [verzoekster] thuiskomt en ook bij [verzoekster] blijft overnachten,
althans een door de rechtbank vast te stellen zorgregeling;
b. haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige 1] op de Rooms-Katholieke Basisschool [naam school] te [plaats] ;
subsidiair:
c. de Raad te gelasten een onderzoek in te stellen naar welke zorgregeling het meest recht doet aan het belang van [de minderjarige 2] ;
d. haar verzoek tot vaststelling c.q. wijziging van de zorgregeling van haar met [de minderjarige 2] aan te houden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek.
3.2.
[verzoekster] heeft aan het verzoek het volgende ten grondslag gelegd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn tijdens het huwelijk middels twee aparte donors verwekt, [de minderjarige 1] middels een bekende donor en [de minderjarige 2] middels een onbekende donor. [verzoekster] is de meemoeder van [de minderjarige 2] en de geboortemoeder van [de minderjarige 1] . [verweerster] is de meemoeder van [de minderjarige 1] en de geboortemoeder van [de minderjarige 2] . Anders dan het standpunt dat [verweerster] inneemt, meent [verzoekster] dat zij [de minderjarige 2] , net als [de minderjarige 1] , als haar eigen kind beschouwt en geen enkel onderscheid tussen hen maakt. [verzoekster] heeft er na de echtscheiding in eerste instantie mee ingestemd dat [verzoekster] de hoofdopvoeder zou zijn van [de minderjarige 1] en [verweerster] van [de minderjarige 2] . [verzoekster] had echter gehoopt dat partijen onderling tot afspraken zouden komen over de zorgregeling. Dat is echter niet gelukt, ook niet met tussenkomst van advocaten.
[verzoekster] en [de minderjarige 2] hebben recht op een zorgregeling met elkaar. Dit is ook in het belang van [de minderjarige 2] in verband met duidelijkheid en structuur. Er zijn geen contra-indicaties voor een zorgregeling. Tot juli 2020 is er contact geweest tussen partijen en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Door een ruzie is het contact tussen partijen verbroken. Partijen hebben een viergesprek gehad. Dat is helaas niet constructief gebleken. Door [verzoekster] is het traject Ouderschap Blijft voorgesteld, maar daar heeft [verweerster] niet op gereageerd.
Omdat er sinds juli 2020 geen contact meer is geweest, is het van belang dat op korte termijn contactherstel plaatsvindt en stelt [verzoekster] voor de zorgregeling gefaseerd op te bouwen.
[de minderjarige 1] is sinds kort gewisseld van basisschool. De wisselingen op de vorige school in verband met combinatieklassen hadden een negatieve weerslag op [de minderjarige 1] . [verweerster] heeft tot nu toe niet gereageerd op een verzoek om toestemming voor inschrijving van [de minderjarige 1] op een nieuwe school.
Ter zitting heeft [verzoekster] nog het volgende meegedeeld. Het verzoek van [verweerster] over het gezag dient te worden afgewezen. Partijen hebben tijdens de relatie samengewoond en zij hebben over en weer een hechtingsrelatie opgebouwd met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (ECLI:NL:RBZWB:2020:5821). Met verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de op 1 april 2014 in werking getreden Wet Lesbisch Ouderschap kan er ook hechting ontstaan als er geen sprake is van een familierechtelijke band. De geboortemoeder en haar partner kiezen samen voor een kind en zij zijn samen verantwoordelijk voor dit kind. [verzoekster] meent dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] beide partijen moeten kunnen blijven zien. [verzoekster] is bereid daarvoor hulp te aanvaarden, evenals bij verbetering van de communicatie met [verweerster] . [verzoekster] zou herstel van het contact met [verweerster] op prijs stellen, mede omdat dit ook goed is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . [de minderjarige 1] vraagt vanaf beëindiging van de relatie naar [verweerster] en [de minderjarige 2] . Aanvankelijk had [verzoekster] in de echtscheidingsprocedure ingestemd met eenhoofdig gezag, hoewel ze dat eigenlijk niet wilde. [verzoekster] staat open voor een zorgregeling met begeleiding van de ouders van [verweerster] . Er is veel oud zeer tussen partijen. Als er nu hulp zou komen voor verbetering van de communicatie, zou ook het gezamenlijk gezag in stand kunnen blijven.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van [verzoekster] tot vaststelling van een zorgregeling af te wijzen, subsidiair (zonder voorlopige regeling) aan te houden in afwachting van een onderzoek en advies van de Raad. Voorts heeft [verweerster] zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving op de basisschool.
[verweerster] heeft van haar kant verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige 1] te beëindigen en [verzoekster] te belasten met het eenhoofdig gezag;
b. het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige 2] te beëindigen en [verweerster] te belasten met het eenhoofdig gezag.
4.2.
[verweerster] heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangegeven. Anders dan [verzoekster] heeft gesteld, hebben partijen gezamenlijk besloten uit elkaar te gaan en daarbij ieder eenhoofdig gezag te zullen gaan voeren over hun eigen biologische kind. Dat is opgenomen in een gezamenlijk ouderschapsplan, evenals een overeengekomen zorgregeling. Door de handelwijze van [verzoekster] in de periode sinds de echtscheiding heeft [verweerster] het vertrouwen in haar volledig verloren. [verweerster] heeft voorstellen gedaan om tot een zorgregeling te komen. Daar is door [verzoekster] nooit op gereageerd. [verzoekster] maakt [verweerster] verwijten, terwijl zij zelf (ook) nalaat als gezamenlijk gezaghebbenden te overleggen. Er is op 30 april 2021 een viergesprek geweest, waarin Ouderschap Blijft is voorgesteld. Omdat [verweerster] voordat ze haar instemming daarvoor zou geven geen antwoord kreeg op haar vragen, vindt zij inmiddels dat gezamenlijk gezag niet langer in het belang is van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Omdat er al twee jaar geen normaal contact is geweest tussen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de meemoeders, vindt [verweerster] het niet meer in hun belang dat het contact wordt hersteld. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn vreemden voor elkaar geworden. [verzoekster] en [de minderjarige 2] hebben geen hechtingsband (meer) met elkaar. Gevoelsmatig voor [verweerster] is [de minderjarige 1] als haar dochter geboren, maar zij meent [de minderjarige 1] nu uit liefde te moeten laten gaan, omdat de verstandhouding tussen partijen al lange tijd niet meer goed is. Daar zullen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] last van hebben. Anders dan [verzoekster] heeft gesteld, meent [verweerster] dat de twee contactmomenten tussen maart en juli 2020 niet naar behoren zijn verlopen. De wijze van opvoeding van [verzoekster] is heel anders dan die van [verweerster] , hetgeen van invloed kan zijn als [de minderjarige 2] bij [verzoekster] zal verblijven en wellicht overnachten.
[verweerster] heeft ter zitting nog het volgende aangegeven. Feitelijk zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vreemden voor elkaar. Dat [de minderjarige 1] , zoals [verzoekster] zegt, nog steeds vraagt naar [de minderjarige 2] , maakt het standpunt van [verweerster] niet anders. [verweerster] laat [de minderjarige 1] uit liefde los. [verweerster] staat open voor een raadsonderzoek, maar daarbij moet wel gekeken worden naar de draagkracht en de draaglast van [verweerster] . In een eerder ouderschapsplan was eenhoofdig gezag afgesproken, maar er is toch gezamenlijk gezag gekomen. Dat had ermee te maken dat bij eenhoofdig gezag de echtscheidingsprocedure langer zou duren. [verweerster] heeft [de minderjarige 2] wel verteld dat ze een gezin hebben gevormd met [verzoekster] en [de minderjarige 1] . [de minderjarige 2] vraagt echter nooit naar [de minderjarige 1] en hij heeft zelfs gezegd dat hij geen broertjes of zusjes heeft. [verweerster] wil wel meewerken aan hulp, maar haar vertrouwen in [verzoekster] is weg.
Standpunt Raad
4.3.
De Raad heeft ter zitting het volgende meegedeeld. Partijen zijn samen het ouderschap aangegaan, maar er is geen biologische verwantschap. Er is wel een hechtingsrelatie ontstaan. Inmiddels is sinds ruim een jaar de hechtingsrelatie verbroken. De vraag is of het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] het meest is gediend bij herstel van die relatie of dat herstel eigenlijk niet kan vanwege de uiteenlopende standpunten van partijen. Het antwoord op deze vraag is nu niet te beantwoorden. De Raad biedt dan ook een onderzoek aan. Er is wel een wachtlijst van ongeveer zes maanden. Je kunt je afvragen wat dit betekent voor het uitblijven van een zorgregeling. Als de hechting goed is verlopen, is er een mogelijkheid dat, met de daarvoor benodigde hulpverlening en ook hulp voor hoe de relatie van partijen is beëindigd, er enige vorm van zorgregeling zou kunnen komen. Voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is belangrijk wat het uitgangspunt voor een zorgregeling is en dat dit niet iets tijdelijks is. Daarbij dienen bij [verzoekster] en [verweerster] de neuzen dezelfde kant op te staan. Als er een mogelijkheid zou zijn om een zorgregeling tot stand te brengen met begeleiding van de ouders van [verweerster] , zou de Raad daarmee kunnen instemmen. Ook in die situatie biedt de Raad een onderzoek aan, maar er zal eerst een herstelgesprek tussen partijen moeten plaatsvinden. In de situatie dat er een zorgregeling tot stand komt met begeleiding van de ouders van [verweerster] , dienen partijen zich te melden bij wijkteam van de gemeente waar zij wonen.

5.De beoordeling

zorgregeling
5.1.
Het verzoek van [verzoekster] is gebaseerd op artikel 253a, tweede lid, onder a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge het vierde lid van dit artikel is artikel 1:377e BW van overeenkomstige toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW.
gezag
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253n, eerste lid, BW kan het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251, tweede lid, BW, door de rechtbank worden beëindigd indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
5.3.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er bij voortduring van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is.
gezag en zorgregeling
5.4.
Partijen hebben samen met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een gezin gevormd en er is dus sprake geweest van een gezinsverband. Bovendien is er sprake van familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoekster] en [de minderjarige 2] en tussen [verweerster] en [de minderjarige 1] . In beginsel zou het vorenstaande aanleiding zijn om de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling in stand te laten.
5.5.
Uit de stukken blijkt dat partijen, na de echtscheiding en nadat de zorgregeling in juli 2020 is gestopt vanwege hun verslechterde onderlinge verstandhouding, hebben geprobeerd door middel van overleg in de vorm van een viergesprek te komen tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding. Dit overleg heeft niet geleid tot een positief resultaat. Sindsdien is er geen contact meer geweest tussen partijen onderling, als ook tussen [verzoekster] en [de minderjarige 2] en tussen [verweerster] en [de minderjarige 1] .
5.6.
Uit het verhandelde ter zitting van 2 december 2021 is duidelijk geworden dat de communicatie tussen partijen nog steeds (zeer) te wensen overlaat. De Raad heeft aangegeven dat in de gegeven omstandigheden op dit moment alleen contact mogelijk is als beide partijen daar achter staan en er begeleiding is van een derde. In de zaak C/15/321843 / FA RK 21-5300 is onderzocht of deze begeleiding zou kunnen plaatsvinden door de ouders van [verweerster] . Gebleken is dat deze begeleiding niet gerealiseerd kan worden, nu de ouders van [verweerster] , na alles wat er is gebeurd, er op dit moment niet neutraal in staan.
5.7.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te kunnen geven over de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling en het gezag. Met inachtneming van het feit dat de Raad heeft aangeboden een onderzoek in te stellen ziet de rechtbank aanleiding de stukken in handen te stellen van de Raad. De Raad wordt verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de hieronder geformuleerde vragen. De zaak wordt aangehouden zoals hieronder is bepaald.
vervangende toestemming inschrijving basisschool
5.8.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoekster] met betrekking tot de vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige 1] op de Rooms-Katholieke Basisschool [naam school] te [plaats] als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige 1] zich daartegen verzet.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent aan [verzoekster] vervangende toestemming om [de minderjarige 1] in te schrijven op de Rooms-Katholieke Basisschool [naam school] te [plaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
stelt de stukken in handen van de Raad voor onderzoek naar de vragen:
a. of er bij voortduring van het gezamenlijk gezag van [verzoekster] en [verweerster] een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is;
b. of, en zo ja op welke wijze, een zorgregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige 2] , tussen [verweerster] en [de minderjarige 1] en tussen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onderling, in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is te achten,
en de rechtbank ter zake te adviseren;
6.4.
houdt de zaak over het gezag en de zorgregeling
PRO FORMAaan tot
30 juni 2022, in afwachting van rapport en advies van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.