ECLI:NL:RBNHO:2021:11870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
15/177279-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurig seksueel misbruik van minderjarige dochter met ontuchtige handelingen en bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van langdurig seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen van zijn dochter, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De zaak kwam aan het licht toen de dochter in 2016 aangifte deed van het misbruik, dat zich over een periode van meerdere jaren had afgespeeld. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte ook aansprakelijk werd gesteld voor de schade die de dochter had geleden als gevolg van het misbruik. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en het lage recidiverisico. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 31.714,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/177279-21 (P)
Uitspraakdatum: 23 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2000 tot en met 09 januari 2008 te Purmerend en/of te Hoorn en/of te Volendam en/of elders in Nederland, (telkens) met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam] , hebbende/is verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] gebracht en/of gemeenschap met die [naam] gehad en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam] gebracht en/of die [naam] hem, verdachte, laten pijpen en/of klaargekomen in de mond van die [naam] en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam] gebracht en/of die [naam] gevingerd en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [naam] gebracht;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2008 tot en met 09 januari 2012 te Purmerend en/of te Hoorn en/of te Volendam en/of elders in Nederland, (telkens) met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam] , hebbende/is verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] gebracht en/of gemeenschap met die [naam] gehad en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam] gebracht en/of die [naam] hem, verdachte, laten pijpen en/of klaargekomen in de mond van die [naam] en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam] gebracht en/of die [naam] gevingerd en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [naam] gebracht;
3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2000 tot en met 09 januari 2012 te Purmerend en/of te Hoorn en/of te Volendam en/of elders in Nederland, (telkens) met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) een en/of meermalen:
- zoenen (al dan niet met de tong) van die [naam] en/of
- betasten van de borst(en) van die [naam] en/of
- betasten en/of strelen van die vagina van die [naam] en/of
- betasten van de bil(len) van die [naam] en/of
- likken en/of beffen van de vagina van die [naam] en/of
- bijten in de schaamlip(pen) en/of vagina van die [naam] en/of
- zich door die [naam] laten betasten aan en/of aftrekken van de penis van hem, verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Hij acht de verklaring van aangeefster op hoofdlijnen betrouwbaar.
Ten aanzien van feit 1 is er voldoende steunbewijs voor het seksueel binnendringen toen aangeefster de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt in de verklaringen van [naam broer verdachte] , [naam schoonzus verdachte] , de moeder van aangeefster die weloverwogen antwoordt dat het samen in bad gaan is gestopt toen aangeefster zeven of acht jaar oud was, de vieze onderbroekjes toen aangeefster de leeftijd van negen tot twaalf jaar had, de urineweginfecties in diezelfde periode, het verslag van PsyQ en het rapport van de forensisch arts. De officier van justitie gaat er daarbij van uit dat het seksueel binnendringen niet vóór het zesde jaar van aangeefster heeft plaatsgevonden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent enige seksuele handelingen met aangeefster te hebben verricht die gepaard gingen dan wel mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam in de periode van 10 januari 2000 tot en met 9 januari 2008. Aangeefster heeft wisselende en onbetrouwbare verklaringen afgelegd omtrent de tenlastegelegde handelingen en de daaraan gekoppelde leeftijden. De verklaringen van getuigen over deze tenlastegelegde periode bieden onvoldoende steunbewijs voor het seksueel binnendringen.
Ten aanzien van feit 2 is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het brengen van de penis in de vagina in de periode 10 januari 2009 tot augustus 2011. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de overige, onder feit 2 tenlastegelegde handelingen.
Ten aanzien van feit 3 is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het betasten van de borsten, het betasten/strelen van de vagina, het betasten van de billen en het laten betasten van de penis in de periode 10 januari 2004 tot en met augustus 2011. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de overige onder feit 3 tenlastegelegde handelingen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het
bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden
aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op
de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangeefster, zijn dochter. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van de aangeefster in combinatie met een geringe mate aan steunbewijs, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs.
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of haar verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft voor het eerst begin november 2016 via whats app aan een vriendin verteld dat zij seksueel was misbruikt. Op 6 november 2016 heeft ze via whats app en een daarna gevoerd telefoongesprek verteld aan haar partner [naam vriend slachtoffer] dat haar vader haar seksueel heeft misbruikt. Op 7 november 2016 heeft zij bij haar toenmalig huisarts een noodmelding gedaan inhoudende dat sprake was van “seksueel geweld” en dat ze hulp nodig had. Half november 2016 heeft ze het ook verteld aan haar oma en is het binnen een beperkte (familie)kring besproken. Op 2 oktober 2019 heeft aangeefster aan de zedenpolitie kenbaar gemaakt dat zij aangifte wilde gaan doen tegen haar vader. Een gemaakte afspraak voor het houden van een informatief gesprek op 18 oktober 2019 is afgebeld omdat aangeefster was ingestort. Uiteindelijk is op 19 mei 2020 een informatief gesprek met aangeefster bij de zedenpolitie gehouden. Op 22 juni 2020, op 24-jarige leeftijd, heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik en ontuchtige handelingen gepleegd door haar vader, de verdachte.
Aangeefster heeft verklaard dat haar herinneringen over het seksueel misbruik nooit helemaal vergeten zijn of zijn weggeweest. Vanaf haar zeventiende tot aan haar twintigste heeft ze geprobeerd te leven alsof het niet bestond. De details is zij vergeten en sommige dingen zijn moeilijker terug te halen dan andere momenten, maar er komt meer ruimte op de momenten waarop aangeefster er over gaat praten. Uit het dossier blijkt dat aangeefster vóórdat de aangifte werd gedaan, gesprekken heeft gevoerd met een psycholoog en een ervaringsdeskundige. Gelet op het feit dat aangeefster spreekt over gebeurtenissen die zich volgens haar lang geleden, beginnend in haar vroege jeugd, hebben afgespeeld en de omstandigheid dat traumatherapie tot pseudo-herinneringen kan leiden, dient de rechtbank met behoedzaamheid om te gaan met de verklaringen van aangeefster.
Aangeefster heeft tijdens de aangifte en de daarop volgende verhoren op hoofdlijnen consistent verklaard over seksuele handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd. Zij heeft gedetailleerd verklaard over de aard van de door verdachte gepleegde handelingen en over de context waarbinnen en de plaatsen waar het seksueel misbruik plaats vond. Aangeefster verklaart onder meer gedetailleerd over seksuele handelingen die in de ouderlijke woning plaatsvonden, onder andere in bed en in bad en wat zij tijdens die handelingen voelde en ervoer. Hoewel aangeefster het lastig vindt om een precieze leeftijd te plakken op de periode waarbinnen voor het eerst sprake was van seksueel binnendringen en zij hierover ook wisselend heeft verklaard, is zij echter consistent in haar verklaringen dat het seksueel binnendringen door de verdachte plaats vond toen aangeefster nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. Zij koppelt dit aan haar herinneringen dat ze nog op de basisschool zat, nog platina blond haar had en ze fysiek nog niet ontwikkeld was (geen borstgroei en geen schaamhaar).
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn als gevolg van (langdurige) traumatherapie gelet op het feit dat het moment van “disclosure” in 2016 nog plaats vond voordat zij in therapie ging. Het staat vast dat zij vanaf haar eerste verklaring tegenover haar partner en familie over het seksueel misbruik door de verdachte gepleegd, al een periode heeft genoemd die vóór haar 12e jaar begon.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier in voldoende mate steunbewijs biedt voor de verklaring van aangeefster dat zij gedurende een lange periode seksueel is misbruikt door de verdachte en dat daarbij ook sprake is geweest van seksueel binnendringen. De verklaring van de aangeefster vindt op belangrijke onderdelen steun in de verklaringen van de verdachte zelf. Verdachte heeft concreet bevestigd dat hij, vanaf dat aangeefster de leeftijd van 8 jaar had, meermalen de vagina van aangeefster heeft betast terwijl zij samen in bed lagen en heeft voorts bevestigd dat sprake is geweest van seksueel binnendringen terwijl hij zich met aangeefster in bad bevond. Daarnaast ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaringen van de getuigen [naam broer verdachte] en [naam schoonzus verdachte] waarin zij verklaren dat de verdachte hen heeft gezegd dat het seksueel misbruik (ver) vóór het 12e jaar van aangeefster begon.
Op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de bewezenverklaring vermelde handelingen die, respectievelijk, bestonden uit het seksueel binnendringen van aangeefster voordat zij de leeftijd van twaalf jaren had bereikt, het seksueel binnendringen van aangeefster tussen haar twaalfde en zestiende jaar en het, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen met aangeefster vóór haar zestiende jaar.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij in de periode van 10 januari 2006 tot en met 09 januari 2008 te Purmerend telkens met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam] , hebbende verdachte meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [naam] gebracht;
2
hij in de periode van 10 januari 2008 tot en met 09 januari 2012 te Purmerend of te Hoorn telkens met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam] , hebbende verdachte meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [naam] gebracht;
3
hij in de periode van 10 januari 2002 tot en met 09 januari 2012 te Purmerend telkens met zijn kind [naam] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het een of meermalen:
- betasten van de borsten van die [naam] en/of
- betasten en/of strelen van die vagina van die [naam] en/of
- betasten van de billen van die [naam] en/of
- likken van de vagina van die [naam] en/of
- zich door die [naam] laten betasten aan en/of aftrekken van de penis van hem, verdachte.
Hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [naam] gedurende vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar, per overtreding één week hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd welke hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gelet op het lage recidiverisico, de reeds vrijwillig ondergane behandeling bij De Waag, zijn proceshouding, zijn verminderde toerekenbaarheid en het blanco strafblad. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is, wordt verzocht om de door de officier van justitie gevorderde duur aanzienlijk te matigen. Daarnaast wordt verzocht de maatregel ex artikel 38v Sr achterwege te laten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het is de verantwoordelijkheid van een ouder om zijn of haar kind een veilige en geborgen omgeving te bieden waarin het kan opgroeien tot een volwassene. De verdachte heeft hierin in ernstige mate gefaald door zich jarenlang schuldig te maken aan het seksueel misbruiken van zijn minderjarige dochter, waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van haar jonge leeftijd en het vertrouwen dat zij in hem, haar vader, stelde. Zeer wrang is daarbij dat de verdachte zijn dochter al op jonge leeftijd heeft doen geloven dat zij degene was die hem had gevraagd om met hem “te vrijen”, hetgeen er toe heeft geleid dat zij lange tijd zichzelf de schuld gaf van het seksueel misbruik. Aangeefster heeft verklaard dat zij dacht dat als anderen het zouden horen, zij boos op aangeefster zouden worden en haar niet zouden geloven. De verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele lusten. De verdachte heeft een onveilige situatie gecreëerd in een omgeving, haar ouderlijke woning, die voor het slachtoffer veilig had moeten zijn. Het was voor het slachtoffer tot november 2016, het jaar waarin zij voor het eerst anderen deel heeft gemaakt van het seksuele misbruik, niet mogelijk om zich uit die situatie te bevrijden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Aangeefster kampt al jarenlang met psychische en fysieke problemen en gevoelens van verdriet, onveiligheid en machteloosheid. Ook heeft het doen van aangifte er toe geleid dat zij haar directe familieleden, waaronder haar moeder en haar broer, niet meer ziet.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 september 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft eveneens meegewogen dat de verdachte het seksueel misbruik reeds in een vroeg stadium (deels) heeft bekend, zijn spijt heeft betuigd en vrijwillig hulp heeft gezocht door in behandeling te gaan bij De Waag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages omtrent de persoon van de verdachte:
- een Pro Justitia rapportage, gedateerd 14 september 2021, opgesteld door [naam] , GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 1 oktober 2021, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt, onder meer, het volgende.
Bij onderzochte is een autismespectrumstoornis vastgesteld, een andere gespecificeerde angststoornis, een aanpassingsstoornis en seksueel misbruik van een kind (zowel pleger als slachtoffer). Tevens worden er aanwijzingen gevonden voor dwangmatige, vermijdende, afhankelijke en paranoïde kenmerken van de persoonlijkheid. De persoonlijkheidskenmerken overlappen grotendeels met de symptomen van de vastgestelde autismespectrumstoornis waardoor er geen persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Bij het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten lijkt er bij onderzochte sprake te zijn geweest van een beperkt verantwoordelijkheidsbesef, een externaliserende en enigszins opportunistische houding. Zijn misbruikverleden, waardoor bij onderzochte vermoedelijk een enigszins scheef beeld van seksualiteit is ontstaan, heeft in combinatie met deze autismespectrum problematiek ertoe bijgedragen dat onderzochte minder goed in staat is geweest om voldoende grenzen te zien en te trekken op intiem en seksueel gebied, om zich te verplaatsen in de gevoelswereld van zijn dochter ten tijde van de tenlasteleggingen en om onderscheid te maken tussen genegenheid en seksuele opgewondenheid. Onderzochte heeft een zeer gebrekkig empathisch en invoelend vermogen, hetgeen deels lijkt voort te komen vanuit zijn opportunistische houding, maar tevens lijkt voor te komen vanuit de autismeproblematiek.Omdat er een verband wordt gezien tussen de autismespectrumstoornis, in samenhang met zijn misbruikverleden, en de hem ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd hem dit in verminderde mate toe te rekenen.
Over het risico op recidive valt het volgende op te merken. Onderzochte kon zich, vanuit een gebrek aan inlevingsvermogen (in combinatie met zijn eigen misbruikervaringen uit het verleden) onvoldoende bedenken dat hij met zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn dochter ernstige schade toebracht. Onderzochte kan zich, ook na een langdurige behandeling bij de Waag, nog immer nauwelijks verplaatsen in het slachtoffer en lijkt meer in beslag genomen door zijn eigen leed, hetgeen zorgelijk wordt geacht. Tegelijkertijd dient vermeld te worden dat het seksueel misbruik alleen heeft plaatsgevonden bij zijn dochter, die inmiddels volwassen is en waar hij geen contact meer mee heeft en dat hij, voor zover bekend, in principe geen seksuele voorkeur heeft voor kinderen. Ook is van belang op te merken dat het misbruik al langer geleden heeft plaatsgevonden en onderzochte sindsdien, voor zover bekend, geen seksueel grensoverschrijdend gedrag meer heeft laten zien richting andere kinderen.
Om de hoogte van de kans op recidive goed te kunnen inschatten is gebruikt gemaakt van zeden-specifieke risicotaxatie. Er is bij onderzochte sprake van zelfmedelijden en door hem beleefd onrecht en slachtofferschap. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van seksuele preoccupatie. Als de uitkomsten van de risicotaxatie in combinatie worden beoordeeld, wordt uitgekomen op een laag risico op recidive van een seksueel delict.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er dan ook rekening mee dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Uit het rapport van de reclassering blijkt het volgende.
Mede gelet op het feit dat betrokkene reeds in een vrijwillig kader een behandeling heeft gevolgd bij een forensisch ambulante ggz-instelling en er sprake is van een laag recidive risico, zowel ten aanzien van het algemeen risico als het risico ten aanzien van een zedendelict, is deelname aan gedragsbeïnvloedende interventies niet geïndiceerd. Betrokkene zou voor de psychische klachten die hij ervaart op vrijwillige basis ondersteuning kunnen vragen via de huisarts. Het opnieuw volgen van een behandeling voor zedendaders zal het reeds lage recidiverisico niet verder verlagen. De reclassering adviseert daarom een straf zonder voorwaarden. In overweging wordt gegeven betrokkene een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich deels verenigen.
De rechtbank komt tot een hogere straf dan door de officier van justitie geëist omdat deze eis naar haar oordeel onvoldoende recht doet aan de lange duur en de ernst van het seksueel misbruik. Bij de hoogte van de op te leggen straf is de rechtbank uitgegaan van het door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunt bij verkrachting (24 maanden) en wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op het lage recidiverisico ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding een maatregel ex artikel 38v Sr op te leggen. In het kader van een mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling kan alsnog door het Openbaar Ministerie worden bekeken of een contactverbod gewenst en noodzakelijk is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [naam] is een vordering tot schadevergoeding van € 31.746,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
€ 250,00 zorgkosten therapie bij [naam]
€ 1.399,00 reiskosten therapie [naam]
€ 65,00 reiskosten in verband met de aangifte
€ 32,00 reiskosten bespreking advocaat.
Daarnaast is een bedrag van € 30.000,00 gevorderd aan immateriële schade.
Mr. J.A. van der Lem heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd het gehele bedrag toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht het te vergoeden bedrag aan immateriële schade te matigen gelet op de periode en gelet op het ontbreken van het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de terugkerende urineweginfecties.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, met uitzondering van de reiskosten bespreking advocaat (derhalve tot een bedrag van € 1.714,00) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Ten aanzien van de reiskosten in verband met de gevoerde besprekingen met de advocaat overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de jurisprudentie (waaronder het overzichtsarrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat een redelijke wetsuitleg van art. 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de in dit artikel bedoelde kosten dezelfde maatstaf gehanteerd moet worden als in civiele procedures, dat wil zeggen de maatstaf uit de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen dan alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten, zoals bijvoorbeeld (reis)kosten bezoek advocaat, Slachtofferhulp Nederland, een slachtoffergesprek met de officier van justitie kent de civiele proceskostenregeling geen vergoeding. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar het kantoor van de advocaat afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder de feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel misbruik en ontuchtige handelingen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 57, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam]geleden schade tot een bedrag van
€ 31.714,00(zegge: eenendertigduizend zevenhonderdveertien euro, bestaande uit € 1.714,00 als vergoeding voor de materiële en € 30.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.714,00 (zegge: eenendertigduizend zevenhonderdveertien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 193 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2021.
Mr. Van den Bos en mr. Swier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.