ECLI:NL:RBNHO:2021:11864

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
8674876 / EJ VERZ 20-213 en 8675941 / EJ VERZ 20-214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitdelingslijst in erfrechtelijke procedure met prejudiciële vragen over fixatiebeginsel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 9 december 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzet tegen de uitdelingslijst van de nalatenschap van een overleden erflaatster. De verzoeksters, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst die door de vereffenaar was opgesteld. De zaak betreft twee verzoeken, met zaaknummers 8674876 / EJ VERZ 20-213 en 8675941 / EJ VERZ 20-214, waarbij de verzoeksters bezwaar maken tegen de wijze waarop de vereffenaar de nalatenschap heeft verdeeld en welke posten zijn opgenomen in de uitdelingslijst.

De kantonrechter heeft in deze beschikking de prejudiciële vragen beantwoord die eerder aan de Hoge Raad waren gesteld. De Hoge Raad heeft op 17 september 2021 geoordeeld dat het fixatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 128 van de Faillissementswet, niet van toepassing is op de vereffening van een nalatenschap. Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop rentevorderingen op de uitdelingslijst moeten worden opgenomen. De kantonrechter heeft vervolgens de bezwaren van de verzoeksters tegen de uitdelingslijst beoordeeld en heeft geoordeeld dat de rente over de vaderlijke erfdelen moet worden opgenomen, evenals de schulden aan de verzoeksters en de reeds verdeelde sieraden.

De beschikking concludeert dat het verzet van de verzoeksters gedeeltelijk gegrond is verklaard, met specifieke aanwijzingen voor de vereffenaar over welke posten op de uitdelingslijst moeten worden opgenomen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
zaaknummers / rolnummers: 8674876 / EJ VERZ 20-213 en 8675941 / EJ VERZ 20-214
Uitspraakdatum: 9 december 2021
Beschikking van de kantonrechter:
in de zaak 8674876 / EJ VERZ 20-213 van
[verzoekster 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
hierna: [verzoekster 1]
advocaat: mr. W.L.J. van Winden te Apeldoorn,
tegen
[verweerder] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster] ,
kantoorhoudende te Haarlem,
verweerder,
hierna: [verweerder] ,
en in de zaak 8675941 / EJ VERZ 20-214 van
[verzoekster 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekster,
hierna: [verzoekster 2] ,
advocaat: mr. B. Breederveld te Alkmaar,
tegen
[verweerder] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster] ,
kantoorhoudende te Haarlem,
verweerder,
hierna: [verweerder] ,
Belanghebbenden in de twee zaken zijn:

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
hierna: [belanghebbende 1] ,
2.
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna: [belanghebbende 2] ,
3.
[belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
hierna: [belanghebbende 3] ,
4.
[belanghebbende 4] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna: [belanghebbende 4] ,
5.
[belanghebbende 5] ,
wonende te [woonplaats 5] , [land] ,
hierna: [belanghebbende 5] ,
in beide zaken gaat het om
de nalatenschap van [erflaatster],
geboren op [geboortedatum] en overleden op [datum] , laatstelijk gewoond hebbende te [plaats] , hierna: erflaatster of moeder.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster 2] is bij brief van 7 juli 2020 in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst inzake de nalatenschap van erflaatster. [1] [verzoekster 1] is bij brief van 20 juli 2020 in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst
1.2.
[verweerder] heeft door middel van een brief van 14 september 2020 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 14 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Op 11 januari 2021 is een beschikking gewezen, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.5.
Op 22 januari 2021 is op de rechtbank een brief van [verzoekster 1] ingekomen.
1.6.
Op 25 januari 2021 is op de rechtbank een brief van [verzoekster 2] ingekomen.
1.7.
Bij beschikking van 8 februari 2021 heeft de kantonrechter de volgende prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad:
1. Moet artikel 4:218 lid 5 BW aldus worden uitgelegd dat het in artikel 128 van de Faillissementswet neergelegde fixatiebeginsel van overeenkomstige toepassing is op de vereffening van een nalatenschap?
2.
Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde ‘zware’ en de ‘lichte’ vereffening? Met andere woorden, is het fixatiebeginsel ook van toepassing op erfgenaam-vereffenaars op wie de verplichtingen omschreven in art. 4:218 BW niet rusten? Zo ja, met ingang van welke datum moeten de rentevorderingen in dat geval worden gefixeerd?
3.
Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord:dienen de rentevorderingen zowel bij een positief als bij een negatief saldo van de nalatenschap op de uitdelingslijst te worden opgenomen? Indien deze alleen bij voldoende baten op de uitdelingslijst moeten worden geplaatst, zijn er algemene richtlijnen te geven wanneer sprake is van voldoende baten (rekening houdend met bijvoorbeeld oplopende rente en vereffeningskosten)?
1.8.
Bij arrest van 17 september 2021 heeft de Hoge Raad als volgt antwoord gegeven op de gestelde prejudiciële vragen (ECLI:NL:HR:2021:1272).
De eerste prejudiciële vraag dient op grond van het voorgaande aldus te worden beantwoord, dat art. 128 Fw niet behoort tot de voorschriften die op grond van art. 4:218 lid 5 BW bij de vereffening van overeenkomstige toepassing zijn.
(…)
De tweede prejudiciële vraag, die gesteld is voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, behoeft geen beantwoording.
(…)
De derde prejudiciële vraag luidt of de rentevorderingen zowel bij een positief als bij een negatief saldo van de nalatenschap op de uitdelingslijst dienen te worden opgenomen en of, indien deze alleen bij voldoende baten op de uitdelingslijst moeten worden geplaatst, algemene richtlijnen zijn te geven wanneer sprake is van voldoende baten (rekening houdend met bijvoorbeeld oplopende rente en vereffeningskosten). Op deze vragen dient als volgt te worden geantwoord.
Op de uitdelingslijst behoeven vorderingen ter zake van na het openvallen van de nalatenschap lopende rente, evenals geldt voor andere vorderingen, slechts batig gerangschikt te worden opgenomen voor zover zij kunnen worden voldaan uit het na de vereffening resterende, uit de rekening en verantwoording blijkende, saldo van de nalatenschap. Deze rentevorderingen komen in aanmerking voor opneming op de uitdelingslijst, maar pas na de als boedelkosten aan te merken vereffeningskosten. Tot deze vereffeningskosten behoort het loon dat op de voet van art. 4:206 lid 3 BW vóór het opmaken van de uitdelingslijst door de kantonrechter wordt vastgesteld.
1.9.
Voornoemd arrest is aan partijen en de belanghebbenden toegezonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brieven van 15 en 16 november 2021 hebben [verzoekster 2] en [verzoekster 1] van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.10.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 1 juli 2020 heeft [verweerder] een boedelbeschrijving (tevens uitdelingslijst) ter inzage gelegd bij de kantonrechter en zijn eerder gedane ontslagverzoek ingetrokken. Op deze uitdelingslijst staat onder meer:

In deze berekeningen is geen rekening gehouden met de rente over de vaderlijke erfdelen, zulks over de periode vanaf 29-11-2017, zulks vanwege mogelijke toepasselijkheid van het fixatiebeginsel. (Per 29-11-2017 werd de eerste vereffenaar benoemd)
2.2.
[verzoekster 2] en [verzoekster 1] hebben bezwaren tegen de door [verweerder] neergelegde uitdelingslijst.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster 2] stelt dat de volgende punten onterecht niet dan wel onvolledig op de uitdelingslijst zijn opgenomen:
1.
Rente:
Over de vaderlijke erfdelen (vorderingen op de nalatenschap van moeder) dient op basis van de uiterste wilsbeschikking van vader rente berekend te worden tot het moment van uitbetaling. Het fixatiebeginsel [2] is niet van overeenkomstige toepassing op de vereffening. Ook tijdens de vereffening loopt de rente daarom door. Hiervoor wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:3158) en het arrest van 17 september 2021 van de Hoge Raad naar aanleiding van de prejudiciële vragen in deze zaak;
2x € 600,- schuld:
De nalatenschap heeft een schuld van € 600,- aan [verzoekster 2] en € 600,- aan [verzoekster 1] . Dit vanwege girale stortingen van hen op de ervenrekening;
3.
Verrekening verdeelde sieraden:
Aan de activa moet worden toegevoegd een bedrag van € 10.081,93 aan reeds verdeelde sieraden;
4.
Verrekening voorschot erfbelasting:
Er is een bedrag van € 36.548,- aan erfbelasting betaald van de ervenrekening ten behoeve van vijf erfgenamen; [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben erfbelasting in privé betaald. Dit moet nog worden verrekend op de uitdelingslijst.
5.
Opbrengst restant sieraden:
Aan de activa moet worden toegevoegd een PM-post voor de nog te verkopen sieraden;
6.
Gebruiksvergoeding [belanghebbende 1]:
Aan de activa moet worden toegevoegd een PM-post voor de gebruiksvergoeding die [belanghebbende 1] verschuldigd is voor het voortgezet gebruik van het zakelijk onroerend goed van de ouders na de huuropzegging.
3.2.
[verzoekster 1] deelt de voorgaande bezwaren van [verzoekster 2] en voegt daaraan twee punten toe:
7.
Verrekening voorschot erfbelasting (punt 4 van [verzoekster 2] ):
De erfbelasting is voor alle zeven erfgenamen uit de nalatenschap betaald. Zij verwijst daarvoor naar de overgelegde eindverantwoording van de vorige vereffenaar, mr. [xxx] ;
8.
Salaris [verweerder]:
Het door [verweerder] in rekening gebrachte salaris is te hoog en moet gematigd worden. [verweerder] heeft namelijk onvoldoende informatie verschaft aan [verzoekster 1] en is buiten zijn taak als vereffenaar getreden door zijn werkzaamheden in verband met de pogingen tot verkoop van onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. Voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap was het namelijk niet nodig om onroerende zaken te verkopen.
3.3.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat door de erfgenamen verschillend wordt gedacht over de toepasselijkheid van het fixatiebeginsel op de opgelopen rente over de vaderlijke erfdelen. [verweerder] stelt dat het niet aan hem is daar een beslissing over te nemen. Met betrekking tot de punten genoemd onder 2. tot en met 5. deelt hij de mening van [verzoekster 2] . Een inhoudelijk gesprek over de onder 6. gestelde gebruiksvergoeding heeft niet plaatsgevonden. Cijfermatige onderbouwing van de mogelijke vordering ontbreekt. Verder betwist [verweerder] , onder verwijzing naar de beschikkingen van de kantonrechter hierover, dat hij uren ten onrechte in rekening heeft gebracht.
3.4.
De belanghebbenden zijn van oordeel dat het fixatiebeginsel wel van toepassing is, dan wel hebben zich hier niet over uitgelaten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter behandelt de onderdelen van het verzet hieronder puntsgewijs.
I.
Rente
4.2.
Dit onderdeel van het verzet is gegrond gelet op dat wat de Hoge Raad heeft overwogen in het hiervoor genoemde arrest. Dit betekent dat de rente over de vaderlijke erfdelen (vorderingen op de nalatenschap van moeder) moet worden opgenomen op de uitdelingslijst na de als boedelkosten aan te merken vereffeningskosten waaronder het door de kantonrechter vastgestelde loon van de vereffenaar.
II.
2x € 600,- schuld
4.3.
Ter zitting is gebleken dat alle partijen het erover eens zijn dat de nalatenschap een schuld heeft van € 600,- aan [verzoekster 2] en € 600,- aan [verzoekster 1] . Dit vanwege girale stortingen van hen op de ervenrekening. Dit onderdeel van het verzet is daarom gegrond. Dit betekent dat deze twee bedragen moeten worden opgenomen op de uitdelingslijst.
III.
Verrekening verdeelde sieraden
4.4.
Alle partijen zijn het erover eens dat aan de activa moet worden toegevoegd een bedrag van € 10.081,93 aan reeds verdeelde sieraden. Dit onderdeel van het verzet is daarom gegrond. De uitdelingslijst zal moeten worden aangepast op dit punt.
IV.
Verrekening voorschot erfbelasting
4.5.
Volgens [verzoekster 2] is een bedrag van € 36.548,- aan erfbelasting betaald van de ervenrekening ten behoeve van vijf erfgenamen; [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben erfbelasting in privé betaald. Dit moet volgens [verzoekster 2] nog worden verrekend op de uitdelingslijst.
4.6.
[verzoekster 1] heeft bij brief van 22 januari 2021 verklaard dat de erfbelasting voor alle zeven erfgenamen uit de nalatenschap is betaald. Zij verwijst hiervoor ook naar de eindverantwoording van 3 december 2019 van mr. [xxx] (voormalig vereffenaar).
4.7.
[verweerder] heeft de standpunten van [verzoekster 2] en [verzoekster 1] niet concreet betwist, maar wel verklaard dat het handig is om het bedrag aan betaalde erfbelasting te verrekenen met de erfdelen van de betreffende erfgenamen. Volgens [verweerder] zijn de aanslagen erfbelasting per erfgenaam namelijk verschillend en wordt dit bedrag bij het berekenen van het erfdeel meegenomen. Op de definitieve uitdelingslijst kan hij de individuele vorderingen van de erfgenamen opnemen met daarbij de erfbelasting per erfgenaam.
4.8.
De kantonrechter maakt uit de overgelegde eindafrekening van de voormalig vereffenaar, mr. [xxx] , op dat voor alle zeven erfgenamen een bedrag aan erfbelasting is voldaan uit de nalatenschap. Dat twee erfgenamen, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , zelf een bedrag zouden hebben voldaan, is niet concreet gemaakt en blijkt niet uit de overgelegde documenten. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat zij zelf een bedrag betaald hebben. De bedragen aan erfbelasting verschillen per erfgenaam. De kantonrechter is met [verweerder] van oordeel dat deze zeven bedragen opgenomen moeten worden op de uitdelingslijst in die zin dat het bedrag aan erfbelasting per erfgenaam in mindering komt op hun erfdeel. De uitdelingslijst zal dan ook moeten worden aangepast op dit punt.
V.
Opbrengst restant sieraden
4.9.
Alle partijen zijn het erover eens dat aan de activa moet worden toegevoegd een PM-post voor de nog te verkopen sieraden. Dit onderdeel van het verzet is daarom gegrond. De uitdelingslijst zal moeten worden aangepast op dit punt.
VI.
Gebruiksvergoeding [belanghebbende 1]
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de vermeende/een eventuele gebruiksvergoeding die [belanghebbende 1] verschuldigd zou zijn geen onderdeel is van de vereffening, maar betrokken moet worden bij de verdeling. Dit is namens [verzoekster 1] en [verzoekster 2] ter zitting ook aangegeven. Gelet hierop is dit onderdeel van het verzet ongegrond. De vermeende gebruiksvergoeding behoeft dus niet opgenomen te worden op de uitdelingslijst.
VII.
Salaris [verweerder]
4.11.
[verzoekster 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het salaris van [verweerder] zoals hij dit had opgenomen op de uitdelingslijst van juli 2020. Het ging hier om een bedrag van € 3.388,-.
4.12.
Bij beschikking van 4 maart 2020 heeft de kantonrechter (het voorschot op) het loon van de vereffenaar vastgesteld op € 2.877,- (exclusief btw en kadasterkosten en tot en met 16 januari 2020). Bij beschikking van 1 juli 2020 heeft de kantonrechter (het voorschot op) het loon van de vereffenaar vastgesteld op € 3.388,- (vanaf 17 januari 2020). Bij beschikking van 24 juni 2021 heeft de kantonrechter (het voorschot op) het loon van de vereffenaar vastgesteld op 4.537,- (inclusief btw en over de periode mei 2020 tot april 2021).
4.13.
Zoals ook op de zitting van 14 december 2020 is besproken is de kantonrechter van oordeel dat de in rekening gebrachte uren redelijk zijn gelet op het handelen van [verweerder] , zijn toelichting daarop en gelet op de complexe aard van de vereffening. De inhoud van de beschikking van 24 juni 2021 moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. Het standpunt van [verzoekster 1] dat [verweerder] nodeloos uren heeft gemaakt, volgt de kantonrechter niet. Dat [verweerder] gelet op de aan hem verstrekte opdrachten buiten zijn taak is getreden, is niet komen vast te staan. Dit onderdeel van het verzet is daarom ongegrond. Het salaris zoals toegekend in de hiervoor genoemde beschikking van 24 juni 2021 (€ 4.537,-) moet overigens nog wel opgenomen worden op de uitdelingslijst.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet van [verzoekster 2] en [verzoekster 1] gedeeltelijk gegrond zoals hierna te melden,
5.2.
bepaalt dat de vereffenaar de rente over de vaderlijke erfdelen moet opnemen op de uitdelingslijst zoals omschreven onder rechtsoverweging 4.2.,
5.3.
bepaalt dat de vereffenaar de schulden van de nalatenschap van € 600,- aan [verzoekster 2] en
€ 600,- aan [verzoekster 1] moet opnemen op de uitdelingslijst,
5.4.
bepaalt dat de vereffenaar als activa moet opnemen op de uitdelingslijst een bedrag van
€ 10.081,93 aan reeds verdeelde sieraden,
5.5.
bepaalt dat de vereffenaar de door de nalatenschap betaalde erfbelasting voor de zeven erfgenamen conform de eindverantwoording van mr. [xxx] moet opnemen op de uitdelingslijst,
5.6.
bepaalt dat de vereffenaar als activa moet opnemen op de uitdelingslijst een PM-post voor de nog te verkopen sieraden,
5.7.
verklaart het verzet voor het overige ongegrond,
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 4:218 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 128 van de Faillissementswet (Fw).