Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2] ,
[belanghebbende 3] ,
[belanghebbende 4] ,
[belanghebbende 5] ,
1.Het procesverloop
Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde ‘zware’ en de ‘lichte’ vereffening? Met andere woorden, is het fixatiebeginsel ook van toepassing op erfgenaam-vereffenaars op wie de verplichtingen omschreven in art. 4:218 BW niet rusten? Zo ja, met ingang van welke datum moeten de rentevorderingen in dat geval worden gefixeerd?
Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord:dienen de rentevorderingen zowel bij een positief als bij een negatief saldo van de nalatenschap op de uitdelingslijst te worden opgenomen? Indien deze alleen bij voldoende baten op de uitdelingslijst moeten worden geplaatst, zijn er algemene richtlijnen te geven wanneer sprake is van voldoende baten (rekening houdend met bijvoorbeeld oplopende rente en vereffeningskosten)?
2.De feiten
‘
In deze berekeningen is geen rekening gehouden met de rente over de vaderlijke erfdelen, zulks over de periode vanaf 29-11-2017, zulks vanwege mogelijke toepasselijkheid van het fixatiebeginsel. (Per 29-11-2017 werd de eerste vereffenaar benoemd)’
3.Het verzoek en het verweer
Rente:
Verrekening verdeelde sieraden:
Verrekening voorschot erfbelasting:
Opbrengst restant sieraden:
Gebruiksvergoeding [belanghebbende 1]:
Verrekening voorschot erfbelasting (punt 4 van [verzoekster 2] ):
Salaris [verweerder]:
4.De beoordeling
Rente
2x € 600,- schuld
Verrekening verdeelde sieraden
Verrekening voorschot erfbelasting
Opbrengst restant sieraden
Gebruiksvergoeding [belanghebbende 1]
Salaris [verweerder]
5.De beslissing
€ 600,- aan [verzoekster 1] moet opnemen op de uitdelingslijst,
€ 10.081,93 aan reeds verdeelde sieraden,