Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.de besloten vennootschap Woltex B.V.
[eiser]
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering, de tegenvordering en het verweer
A. voor recht verklaart dat [eiser] van 1 januari 2013 tot 13 maart 2018 viel onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit, zodat hij over die periode verplicht is tot betaling van pensioenpremie voor werknemers van de eenmanszaak, met uitzondering van de werknemers die als gevolg van de overgang van onderneming op 13 maart 2018 in dienst zijn getreden bij Woltex;
B. voor recht verklaart dat Woltex vanaf 13 maart 2018 valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit, zodat zij vanaf die datum verplicht is tot betaling van pensioenpremie voor werknemers die vanaf die datum bij Woltex in dienst zijn (geweest);
C. voor recht verklaart dat de pensioenpremieschuld van [eiser] op 13 maart 2018 is overgegaan op Woltex voor werknemers die toen werkzaam waren in de eenmanszaak;
D. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 7.227,36, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 augustus 2021;
E. Woltex veroordeelt tot betaling van € 18.647,30, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 maart 2019;
F. Woltex veroordeelt tot betaling van pensioenpremie over de periode vanaf 1 juni 2021;
G. [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan 15% van hetgeen hij op grond van de vordering onder D. verschuldigd is;
H. Woltex veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan 15% van hetgeen zij op grond van de vorderingen onder E. en F. verschuldigd is;
I. [eiser] veroordeelt om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis elektronisch werknemersgegevens aan Bpf MITT te verstrekken, op straffe van een dwangsom;
J. Woltex veroordeelt om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis elektronisch werknemersgegevens aan Bpf MITT te verstrekken, op straffe van een dwangsom;
K. voor recht verklaart dat indien uit de gegevens genoemd onder I. blijkt dat de door [eiser] verschuldigde premie, rente en kosten hoger zijn dan het op grond van het onder D. en G. verschuldigde, [eiser] verplicht is tot betaling van dat hogere bedrag;
K. voor recht verklaart dat indien uit de gegevens genoemd onder J. blijkt dat de door Woltex verschuldigde premie, rente en kosten hoger zijn dan het op grond van het onder E., F. en H. verschuldigde, Woltex verplicht is tot betaling van dat hogere bedrag.
4.De beoordeling
“Wat (…) doet (althans voor het grootste deel en daarmee bepalend voor het antwoord op deze vraag) is, in de woorden van het wijzigingsbesluit, het (…) bewerken van kleding (…) tot een gebruiksvoorwerp.”Het ging in die zaak tussen een borduurbedrijf en Bpf MITT – samengevat – om de vraag of het borduren van bedrijfslogo’s op door de klant aangeleverde kleding valt onder de omschrijving ‘het bewerken van kleding tot een gebruiksvoorwerp’. Volgens het borduurbedrijf was dit niet zo, omdat de kleding die zij van borduurwerk voorziet voorafgaand aan de bewerking al een gebruiksvoorwerp is, maar zij kreeg hierin van de kantonrechter ongelijk. De omvang van de activiteiten was in die zaak geen onderdeel van het geschil. Borduren was de hoofdactiviteit van de eisende partij in die zaak.