ECLI:NL:RBNHO:2021:11232

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
15/079972-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van diefstal met braak in Zaandam

Op 7 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal met braak. De tenlastelegging betrof een incident op 20 maart 2021 in Zaandam, waar de verdachte samen met anderen brillen van het merk Cartier heeft gestolen uit een optiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een nauwe en bewuste samenwerking had bij de uitvoering van de diefstal. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als bestuurder van de vluchtauto en zijn betrokkenheid bij de voorbereiding van de overval als bewijs voor zijn schuld aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook actief heeft bijgedragen aan de diefstal door de vluchtauto te besturen en contact te onderhouden met de medeverdachten tijdens de overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/079972-21
Uitspraakdatum: 7 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 20 maart 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse brillen (merk: Cartier), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (een) winkelmedewerker(s) van die [benadeelde 1]
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die optiek/winkel binnen te komen/rennen, en/of
- tegen de winkelmedewerker(s) te schreeuwen dat zij moest(en) opkankeren en/of de kanker zou(den) worden geslagen, en/of
- zijn hand in zijn broeksband te doen, en/of
- een groot zwart voorwerp uit die broeksband/een tas te pakken, en/of
- een hamer aan die winkelmedewerker(s) te tonen, en/of
- met die hamer een vitrine in te slaan;
Subsidiaireen of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 20 maart 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse brillen (merk: Cartier), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij/zij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen (een) winkelmedewerker(s) van die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door:
- die optiek/winkel binnen te komen/rennen, en/of
- tegen de winkelmedewerker(s) te schreeuwen dat zij moest(en) opkankeren en/of de kanker zou(den) worden geslagen, en/of
- zijn hand in zijn broeksband te doen, en/of
- een groot zwart voorwerp uit die broeksband/een tas te pakken, en/of
- een hamer aan die winkelmedewerker(s) te tonen, en/of
- met die hamer een vitrine in te slaan,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 maart 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- die andere perso(o)n(en) te alarmeren, en/of
- (voor die andere perso(o)n(en)) op de uitkijk te staan, en/of
- die andere perso(o)n(en) met een (vlucht)auto van en naar die [benadeelde 1] te vervoeren.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde diefstal voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld in vereniging gepleegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat tussen de verdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen onder meer blijkt uit de getuigenverklaringen en de inhoud van de telefoons in combinatie met de onderlinge contacten in de ochtend, kort voor, tijdens en na de overval en de vlucht. De verdachte heeft een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de overval. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, kan in elk geval de medeplichtigheid hieraan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor de feiten primair en subsidiair bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte als medepleger (primair) of medeplichtige (subsidiair) betrokken is geweest bij de aan hem verweten overval. De rol van de verdachte is beperkt geweest tot het enkel aanwezig zijn in de vluchtauto. Dit is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van enige bijdrage aan de overval in de zin van medeplegen of medeplichtigheid. Uit de analyse van de telefoongegevens van cliënt blijkt dit evenmin. Overigens mogen de locatiegegevens niet voor het bewijs worden gebezigd, nu er voorafgaand aan het gebruik van die locatiegegevens geen toestemming is verleend door een onafhankelijke autoriteit zoals de rechter-commissaris. Dit levert een ernstig vormverzuim op, want het is een directe schending van het recht op privacy. De mobiele telefoon – waar tegenwoordig vrijwel alle privégegevens van de gebruiker op staan – is zonder wettelijke grondslag doorzocht en de bevindingen zijn opgenomen in het dossier. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte dubbel opzet heeft gehad. De raadsvrouw heeft meer subsidiair verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de strafverzwarende omstandigheid ‘met geweld en/of bedreiging met geweld’, omdat het handelen van de pleger slechts kan worden gekwalificeerd als diefstal met braak. De aangever heeft weliswaar verklaard dat de pleger bedreigende woorden jegens de winkelmedewerkster heeft geuit, maar dit betreft een de auditu-verklaring en vindt geen steun in de verklaring van de andere aanwezige winkelmedewerker.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vormverzuim
De rechtbank stelt voorop dat uit het zogenoemde Prokuratuur arrest van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:152) onder meer volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in dat arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Niet ter discussie staat dat in deze zaak van een dergelijke procedure sprake is omdat de ten laste gelegde diefstal met geweld en braak een “serious crime” betreft.
Dit arrest is onder meer van belang voor – kort gezegd – de beoordeling van de rechtmatigheid van het opvragen van (historische) verkeers- en locatiegegevens van de gebruiker van een communicatiedienst in het opsporingsonderzoek. Ook in dit onderzoek, dat heeft plaatsgevonden voor het Prokuratuur-arrest, zijn door het Openbaar Ministerie telecom-gegevens opgevraagd, waaronder de telefoonnummers van de verdachten.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van een ernstig vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting van de telefoongegevens (de rechtbank begrijpt: zowel van de opgevraagde verkeers- en locatiegegevens als van de gegevens, zoals whatsappberichten, aangetroffen na onderzoek aan de Samsung telefoon zelf) zou moeten leiden.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het arrest geen gevolgen heeft voor de Nederlandse rechtspraktijk. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat op grond van het arrest weliswaar sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv maar dat met de enkele constatering daarvan kan worden volstaan.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het arrest Prokuratuur zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is juist algemeen geformuleerd.
Ten aanzien van de opgevraagde verkeers- en locatiegegevens
Op grond van het arrest Prokuratuur is de rechtbank van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde verkeers- en locatiegegevens - hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering - achteraf gezien niet door een officier van justitie hadden mogen worden gevorderd zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Ten aanzien van de vraag welk rechtsgevolg verbonden moet worden aan die conclusie overweegt de rechtbank als volgt.
In de onderhavige zaak zijn de historische telecomgegevens van de verdachte opgevraagd over de periode 1 oktober 2020 tot en met 26 april 2021. De rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De opgevraagde historische gegevens beslaan slechts een beperkte tijdsspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Bovendien weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris - indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen - toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen. De rechter-commissaris heeft immers ook toestemming gegeven voor het doen tappen van telefoonnummers van de verdachten in het onderhavige onderzoek.
Dit brengt mee dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Ten aanzien van het onderzoek aan de Samsung
Verder is er evenmin grond om het onderzoek aan de inhoud van de Samsung telefoon van [verdachte] onrechtmatig te achten. Als al sprake is van een meer dan geringe inbreuk op de privacy van de verdachte, dan was de opsporingsambtenaar niet zelfstandig bevoegd om de Samsung te doorzoeken. In het onderhavige geval staat evenwel vast dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven voor het onderzoek aan de Samsung, hetgeen voor dat onderzoek voldoende legitimatie biedt. Rechterlijke tussenkomst is daarvoor niet vereist (vgl. ECLI:NL:HR:2017:584).
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 20 maart 2021 wordt [benadeelde 1] in Zaandam overvallen door een man die met een voorwerp – naar later blijkt een hamer – het glas van een vitrine van het merk Cartier kapot heeft geslagen en meerdere Cartier zonnebrillen uit die kapotte vitrinekast heeft meegenomen. [2] Getuige [getuige 1] was die dag aan het werk bij [benadeelde 1]. [getuige 1] hoorde op enig moment dat een man tierend en vloekend de optiek binnenkwam, waarna [getuige 1] glasgerinkel hoorde en zag dat de man een voorwerp in zijn hand hield en met zijn andere hand in de kapotgeslagen vitrine graaide en brillen wegnam. Vervolgens verliet de man de winkel en rende linksaf de Gedempte Gracht op. [getuige 1] is hem achterna gerend. [3] Deze man is later door verbalisant [verbalisant 1] herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1]. [4]
Ongeveer 83 meter vanaf [benadeelde 1] bevindt zich een winkel van Aktiesport. [5] Uit camerabeelden van Aktiesport van 20 maart 2021 blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] om 16:06 uur uit de richting van [benadeelde 1] komt aanlopen, bellend en achterom kijkend, en dat [medeverdachte 1] 15 seconden later uit dezelfde richting komt gerend, weer 9 seconden later gevolgd door [getuige 1]. [6] Uit het feit dat [medeverdachte 1] direct is weggerend nadat hij de vitrine had ingeslagen en de brillen had weggenomen, zoals door [getuige 1] verklaard, maar [medeverdachte 2] de eerste persoon is die te zien is op de camerabeelden van Aktiesport, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] zich ten tijde van de diefstal van de brillen op de Gedempte Gracht tussen nummer 63 (de vestiging van [benadeelde 1]) en nummer 89 (Aktiesport) heeft bevonden.
Twee getuigen, te weten verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 2], die zich beiden op de Rozengracht te Zaandam bevonden, hebben verklaard dat er een persoon voorbij kwam rennen vanaf de (markt op de) Rozengracht in de richting van de Korte Rozengracht en de Rustenburg. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de persoon tijdens het rennen aan het bellen was en zag daarachter nog een persoon rennen, die een witte plastic tas in zijn handen vast had. Verbalisant [verbalisant 1] is achter hen aangerend en zag hen de Rustenburg op rennen. Daar zag hij ter hoogte van nummer 50 een zwarte Renault Clio staan waarin hij hen beiden heeft zien instappen. Op de bestuurdersstoel zag hij een persoon zitten en hij zag dat de auto met hoge snelheid wegreed.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het hem opviel dat er een man met een witte plastic tas in zijn hand kwam aanrennen. [getuige 2] is hem achterna gerend. De man rende het steegje de Rustenburg in, richting de Jasykoffstraat. De man keek daarbij een paar keer om en bleef hard door rennen. De man gooide het witte plastic tasje tegen een muur en stapte in een zwarte Renault met het kenteken [kenteken]. De man stapte in aan de bijrijderskant. [getuige 2] zag op dat moment nog een man in de auto stappen, aan dezelfde zijde . Nadat ze waren ingestapt, reed de auto met hoge snelheid weg. In de plastic tas bleek een hamer te zitten, die aan de politie is overgedragen. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de persoon die aan het bellen was later herkend als [medeverdachte 2] en de persoon met de witte plastic tas als [medeverdachte 1]. [8]
Camerabeelden van een bewoner van de Jasykoffstraat bevestigen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden aan de passagierszijde van de auto zijn ingestapt. [9] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op de passagiersstoel heeft gezeten. [10] Dit betekent dat [medeverdachte 1] rechts achterin de auto is gaan zitten. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat de Renault Clio met kenteken [kenteken] een driedeurs auto betreft en getuige [getuige 2] heeft gezien dat [medeverdachte 1] als eerste de auto is ingestapt. [11] Ook wordt dit bevestigd door de plek in de auto waar de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen, te weten op de grond achter de passagiersstoel. [12] Voorts zijn er schoenen, gedragen door [medeverdachte 1], onder de passagiersstoel aangetroffen. [13] De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1] rechts achterin de auto heeft gezeten tijdens de vlucht.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij niet kon zeggen wie er reed in de Renault Clio omdat hij aannam dat die nog op de vlucht was. [14] In het licht van deze verklaring valt op dat om 16.15 uur de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] [15] en [medeverdachte 1] [16] zijn aangehouden en dat de verdachte [verdachte] eerst een uur later met behulp van een drone is getraceerd en aangehouden. [17] Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de auto van zijn broertje had geleend en dat [verdachte] degene is geweest die de auto heeft bestuurd. [18] De verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] de bestuurder van de vluchtauto was, wordt ondersteund door de omstandigheid dat de telefoon van [verdachte] op de bestuurdersstoel is aangetroffen. [19] [verdachte] zelf heeft verklaard dat hij niet de bestuurder van de vluchtauto was, maar dat hij rechts achterin heeft gezeten. [20] Deze verklaring valt echter niet te rijmen met het feit dat [medeverdachte 1] rechts achterin de auto is gestapt ten tijde van de vlucht, de verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] de auto heeft bestuurd en de vindplaats van de telefoon van [verdachte]. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [verdachte] de bestuurder van de Renault Clio is geweest.
Uit de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 2] blijkt dat de vluchtauto met hoge snelheid is weggereden, nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ingestapt. [getuige 2] heeft daarover verklaard dat de auto al wegreed voordat de deur goed en wel dicht was. [21] Op de eerder genoemde camerabeelden is te zien dat de auto oprijdt, dat de personen instappen en dat de auto wegrijdt met de deur nog open. [22] Opvallend is dat uit de telefoongegevens blijkt dat kort daarvoor sprake is geweest van telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], waarbij [medeverdachte 2] degene is die [verdachte] heeft gebeld. [23] Uit de camerabeelden van Aktiesport blijkt dat er al een telefoongesprek gaande was toen [medeverdachte 2] langs de winkel rende. [24] Gelet op de korte afstand tussen de plek waar [medeverdachte 2] zich ten tijde van de diefstal moet hebben bevonden en de winkel van [benadeelde 1], en het feit dat [medeverdachte 2] 15 seconden op [medeverdachte 1] vooruit liep toen hij de winkel van Aktiesport bellend en achterom kijkend passeerde, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] met [verdachte] heeft gebeld nog voor of direct na het moment dat [medeverdachte 1] de winkel is uitgekomen en is weggerend. Omdat [medeverdachte 1] op de voet gevolgd werd door de medewerker van [benadeelde 1] en [medeverdachte 2] 15 seconden voor hem uit rende, concludeert de rechtbank, gelet op dit korte tijdsverloop, dat er, nadat [medeverdachte 1] de vitrine heeft ingeslagen en de brillen heeft weggenomen, geen direct contact meer heeft plaatsgehad tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Uit het feit dat [verdachte] de auto is gaan oprijden en onmiddellijk met hoge snelheid is weggereden nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ingestapt, waarbij de deur nog open was, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat [medeverdachte 2] op de hoogte was van de op handen zijnde overval en dat hij onmiddellijk daarna [verdachte] heeft ingeseind dat hij de auto klaar moest zetten om te vluchten. Dat [medeverdachte 2] op de hoogte was van de op handen zijnde overval, wordt bovendien ondersteund door de camerabeelden van de bewoner van de Jasykoffstraat waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] twintig minuten voordat zij met de auto wegvluchten uit de auto is gestapt en alleen is weggelopen. [25] Dit betekent dat [medeverdachte 2] op een later moment, zonder [medeverdachte 1], naar de plek is gegaan tussen de winkels van Aktiesport en [benadeelde 1], waar hij zich had opgesteld. [medeverdachte 2] moet dus hebben geweten waar [medeverdachte 1] op dat moment was, waar de overval zou plaatsvinden en – mede gelet op de hierna te bespreken bevindingen met betrekking tot de telefoon van [verdachte] en de onderlinge contacten – wat er zou worden weggenomen.
Op de telefoon van [verdachte] is een foto aangetroffen van [benadeelde 3] te Purmerend, gemaakt op 24 februari 2021, de dag dat deze winkel op een vergelijkbare wijze (namelijk het inslaan met een hamer van een vitrine en het wegnemen van Cartier (zonne)brillen) is overvallen. Op de telefoon van [verdachte] zijn voorts foto’s aangetroffen van zonnebrillen, gelijkend op de brillen die bij deze overval op 24 februari zijn weggenomen. In de periode tussen de beide overvallen heeft [verdachte] deze foto’s via Whatsapp aan meerdere – onbekend gebleven – contacten doorgestuurd, waaronder een contact genaamd [betrokkene]. Deze [betrokkene] heeft daarop gereageerd dat deze uitgedeeld moeten worden, ze heet zijn en ze rond de 1000-1500 zijn. Verder appt [betrokkene] aan [verdachte] dat hij ook de Iphone Samsung laders moet fiksen op zijn site. [verdachte] meldt dan dat hij die ook gaat verkopen, alles. Uit de telefoongegevens blijkt daarnaast dat in de nacht en de ochtend voorafgaand aan het onderhavige feit met de telefoon van [verdachte] op internet is gezocht met behulp van zoektermen als ‘[benadeelde 3]’, ‘Dubbele Buurt te Purmerend’ en ‘purmerend diefstal [benadeelde 3]’. [26] Ook hebben in de ochtend voorafgaand aan de overval meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. En terwijl [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] helemaal niet kende, en deze met verdachte [medeverdachte 3] was meegekomen, valt op dat bij deze contacten [medeverdachte 1] werd gebeld door [medeverdachte 2]. [27] De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij [medeverdachte 1] niet kende, dan ook ongeloofwaardig. Tot slot had [verdachte] de dag van de overval nog telefoon- en SMS-contact met zijn contact genaamd [betrokkene], waarin [verdachte] zegt dat hij [betrokkene] zo komt halen en dat [betrokkene] niet veel moet praten, dat [betrokkene] dan zegt dat hij in de stad is, niks hoeft, alleen live show en dat [verdachte] dan aan [betrokkene] stuurt dat hij met die gast in de auto zit. [28] Opvallend is dat ook de telefoon van [medeverdachte 2] in de dagen voorafgaand, de dag van de overval en zelfs de avond na de overval (dus nadat [medeverdachte 2] is aangehouden) contact heeft met het nummer van dit contact van [verdachte]. [29] Voorgaande wijst erop dat niet alleen [medeverdachte 2], maar ook [verdachte] wetenschap had van de overval die zou plaatsvinden.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij in de auto met [medeverdachte 2] een joint heeft gerookt, stoned was en achterin op zijn telefoon zat, waardoor hij van het gebeuren niks heeft meegekregen [30] , gelet op al het voorgaande, niet geloofwaardig. Daarbij komt dat [medeverdachte 2] op enig moment de auto is uitgegaan en zich richting de winkel van [benadeelde 1] heeft begeven. Uit de telefoongegevens blijkt dat [verdachte] kort voor de overval, om 15.52 uur en om 15.57 uur, twee telefoongesprekken van in totaal ruim tien minuten, met [medeverdachte 2] heeft gevoerd waarbij hij degene is geweest die [medeverdachte 2] heeft gebeld.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat het enkel de bedoeling was dat [verdachte] de auto zou terugrijden naar Amsterdam en dat de auto nog in Zaandam stond van twee dagen daarvoor. Dit wordt weersproken door de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], waaruit blijkt dat de Renault Clio op de dag van de overval om 14:40 uur op de A10 ter hoogte van de Coentunnel is gezien, rijdend in de richting van Zaandam. [31] Verder kan worden vastgesteld dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in ieder geval ongeveer 20 minuten voor de diefstal gezamenlijk zijn aangekomen met de auto in de buurt van [benadeelde 1]. Uit de eerder genoemde camerabeelden van de bewoner van de Jasykoffstraat volgt dat de auto komt aanrijden, tot stilstand komt en dat vervolgens [medeverdachte 2] uitstapt aan de passagierskant en hij [medeverdachte 1] laat uitstappen via zijn deur. [medeverdachte 2] gaat dan in de auto zitten en [medeverdachte 1] loopt in noordelijke richting de Rustenburg over in de richting van de kruising Rustenburg het Salm.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld, dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met het gezamenlijke plan om Cartier (zonne)brillen buit te maken bij [benadeelde 1] te Zaandam samen in de auto naar de Jasykoffstraat/Rustenburg zijn gegaan. [medeverdachte 1] is als eerste richting [benadeelde 1] gelopen, vervolgens is [medeverdachte 2] ook die kant opgegaan en heeft hij zich in de buurt van de winkel opgesteld. Tijdens de overval en gedurende de vlucht heeft [medeverdachte 2] het contact met [verdachte] onderhouden, die de auto vanaf de hoek waar hij stond te wachten zodanig heeft gepositioneerd dat deze midden op straat stond. Zodoende konden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toen zij bij de auto aan kwamen rennen, direct in het voertuig springen en konden de verdachten daarna direct de straat uitrijden. Onmiddellijk nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de passagierskant waren ingestapt en nog voordat de passagiersdeur was gesloten, is [verdachte] met hoge snelheid weggereden.
Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zowel bij de voorbereiding – gelet op de voorbereidende handelingen zoals waargenomen op de telefoon van [verdachte] en de vele telecom contacten tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voorafgaand aan de overval – als bij de uitvoering, waarbij:
  • [medeverdachte 1] degene is geweest die de vitrinekast heeft ingeslagen en de brillen heeft weggenomen;
  • [medeverdachte 2] in de buurt van de winkel was en contact heeft onderhouden met [verdachte] in de vluchtauto, die hij ([medeverdachte 2]) had geregeld (de auto van zijn broertje);
  • [verdachte] vooraf onderzoek heeft gedaan naar de modus operandi en de te stelen Cartier zonnebrillen, contact heeft onderhouden met [medeverdachte 2] tijdens de overval en de vluchtauto zodanig heeft gepositioneerd dat hij direct kon wegrijden nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren ingestapt; en
  • de verdachten samen zijn gevlucht.
De rechtbank is gezien alle voorgaande omstandigheden van oordeel dat de bijdragen van [medeverdachte 2] en [verdachte] geenszins ondergeschikt zijn geweest aan die van [medeverdachte 1] en acht hen ook ten volle verantwoordelijk voor de diefstal met braak van de Cartier (zonne)brillen.
De rechtbank acht derhalve bewezen het medeplegen van diefstal met braak van de Cartier brillen. De rechtbank acht niet bewezen dat de diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd is door geweld. De winkelmedewerkster die in de winkel stond, heeft zelf geen verklaring afgelegd. Hoewel het invoelbaar is dat de winkelmedewerkster de diefstal als zeer bedreigend heeft ervaren, volgt uit het dossier niet dat er bedreigende woorden richting haar zijn geuit of dat de hamer waarmee de vitrinekast is ingeslagen, is gebruikt om haar te bedreigen. Gelet hierop kan dit bestanddeel van de tenlastelegging dan ook niet worden bewezen en spreekt de rechtbank de verdachte daarvan vrij.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 20 maart 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, diverse brillen (merk: Cartier), toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl zij die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, door die optiek/winkel binnen te komen en met een hamer een vitrine in te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte – na het succesvol afronden van de eerder aan hem opgelegde ISD-maatregel – teniet zouden worden gedaan indien de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Ook heeft de raadsvrouw verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen meerdere Cartier brillen gestolen bij [benadeelde 1] in Zaandam. Op 20 maart 2021 is op klaarlichte dag een van zijn mededaders tierend en vloekend [benadeelde 1] in Zaandam binnengegaan, waar hij met een hamer een vitrine heeft kapotgeslagen en meerdere Cartier brillen heeft weggenomen. Toen deze mededader de winkel uitrende, is de verdachte door een andere mededader gebeld en ingeseind en heeft hij de vluchtauto klaargezet. Toen de medeverdachten kwamen aanrennen zijn zij de vluchtauto ingestapt en nog voordat de deur van de auto dicht was, is de verdachte met hoge snelheid weggereden en later samen met de anderen in Amsterdam op een bedrijventerrein aangehouden.
Deze brutale en onverhoedse diefstal is voor de in de optiek aanwezige medewerkers zeer beangstigend en bedreigend geweest. Een van hen heeft geen getuigenverklaring willen afleggen en wilde anoniem blijven uit angst voor represailles. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat beide medewerkers ten tijde van de indiening hiervan nog steeds niet in de optiek durven te werken als gevolg van de diefstal. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders was enkel gericht op geldelijk gewin, zonder dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij verantwoording heeft willen afleggen voor zijn bijdrage aan het bewezenverklaarde of dat hij het laakbare daarvan inziet. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank zal bij de straftoemeting aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die gelden ten aanzien van een ramkraak. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het bewezenverklaarde vergelijkbaar is met een ramkraak waarbij met grof geweld tegen goederen en, als gevolg daarvan, aanzienlijke schade waardevolle goederen worden buitgemaakt. Weliswaar is minder schade ontstaan dan doorgaans bij een ramkraak het geval is, wat in vergelijking met een ramkraak strafverminderd meeweegt, maar in tegenstelling tot een ramkraak heeft het brute geweld om de zonnebrillen buit te maken op klaarlichte dag plaatsgevonden in het bijzijn van medewerkers van de optiek, hetgeen de rechtbank strafverzwarend meeweegt.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die blijken uit de stukken, waaronder het door [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, opgesteld reclasseringsrapport van 16 juni 2021 en het voortgangsverslag van 19 november 2021.
Uit het uittreksel van het strafblad van de verdachte van 13 oktober 2021 blijkt dat de verdachte meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, onder andere tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, en dat bij zijn vorige veroordeling een ISD-maatregel aan hem is opgelegd. Deze ISD-maatregel heeft tot 27 februari 2021 geduurd. Het bewezenverklaarde heeft nog geen maand later plaatsgevonden. Kennelijk heeft deze tweejarige ISD-maatregel, en alle hulp die hem hierbij is geboden, hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Voorgaande neemt de rechtbank strafverzwarend mee bij de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1], vertegenwoordigd door [benadeelde 2] en [benadeelde 4], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.257,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit zeven Cartier brillen, in inkoopprijs variërend van € 319,- tot met € 372,- en met een totaal van € 2.346,-, en de kosten van de vitrinekast van € 1.911,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de omvang van het verzoek moet worden gekeken naar het aanvullende verzoek tot schadevergoeding, waarin ook project- en voorrijkosten, loondoorbetaling en reïntegratiekosten zijn opgenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de weggenomen brillen, de schade aan de vitrines en de project- en voorrijkosten voor vergoeding in aanmerking komen en heeft gevorderd een bedrag van € 4.373,15 toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. De officier van justitie heeft gevorderd ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen wegens de door hem bepleite vrijspraak en subsidiair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de vordering onevenredig belastend voor het strafgeding is.
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat de dag na het bewezenverklaarde een ramkraak bij [benadeelde 1] heeft plaatsgevonden waardoor onduidelijk is hoeveel brillen precies door de verdachte en zijn medeverdachten zijn weggenomen. In de bosschages waar medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen bij zijn aanhouding, zijn twee brillen teruggevonden die beschadigd en daardoor onverkoopbaar waren. De rechtbank acht gelet hierop alleen het (inkoop)bedrag van deze twee brillen voor toewijzing in het kader van deze strafprocedure vatbaar, omdat vooralsnog alleen ten aanzien van deze twee brillen kan worden vastgesteld dat de daarmee samenhangende schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Uit de aanvullende verklaring van de aangever van 12 mei 2021 en de facturen die bij het verzoek tot schadevergoeding zijn gevoegd, leidt de rechtbank af dat dit om een bedrag van € 319,- per bril gaat. Verder acht de rechtbank de kosten van de vitrinekast van € 1.911,- voor toewijzing vatbaar, omdat ook dit bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een bedrag van € 2.549,- voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Voor het overige zal de rechtbank de gevorderde kosten niet toewijzen, omdat de benadeelde partij deze schadeposten, tegenover de betwisting door de verdediging, onvoldoende heeft onderbouwd en nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: diefstal met braak in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.549,- (vijfentwintighonderdnegenenveertig euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.549,- (vijfentwintighonderdnegenenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2021.
Mr. Overbeek en mr. Boonstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 64-65) en proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde 1] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 35-37)
3.Proces-verbaal van verhoor getuige M.G. [getuige 1] d.d. 19 mei 2021 (map A., dossierpagina’s 66 t/m 67)
4.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant L. [verbalisant 1] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 60 t/m 61)
5.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 april 2021 (map B., dossierpagina’s 411 t/m 420)
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] d.d. 25 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 107 t/m 112)
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 68 t/m 69)
8.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant L. [verbalisant 1] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 60 t/m 61)
9.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 6] d.d. 24 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 101 t/m 104)
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] door de rechter-commissaris d.d. 24 maart 2021 (map D., digitale pagina’s 46 t/m 50))
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 20 maart 2021 (map A, dossierpagina’s 68 t/m 69)
12.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] d.d. 21 maart 2021 (map A., dossierpagina 119) en proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 april 2021 (map B., dossierpagina’s 421 t/m 430)
13.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] d.d. 21 maart 2021 (map A, dossierpagina 119), Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 22 april 2021 (los) en Schriftelijk bescheid, te weten NFI-rapport onderzoek kleding en schoenen d.d. 28 mei 2021 (los)
14.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 21 maart 2021 (map D., digitale pagina’s 36 t/m 43)
15.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina 75 t/m 76)
16.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina 75 t/m 76)
17.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 11] d.d. 20 maart 2021 (dossierpagina 81 t/m 82)
18.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] door de rechter-commissaris d.d. 24 maart 2021 (map D., digitale pagina’s 46 t/m 50)
19.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] d.d. 21 maart 2021 (map A., dossierpagina 119) en Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 april 2021 (map B., dossierpagina’s 411 t/m 420)
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 21 maart 2021 (map D., digitale pagina’s 95 t/m 100)
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 68 t/m 69)
22.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 6] d.d. 24 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 101 t/m 104)
23.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 april 2021 (map B., dossierpagina’s 411 t/m 420) en Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 3 mei 2021 (map B., dossierpagina’s 431 t/m 447)
24.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] d.d. 25 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 107 t/m 112)
25.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 6] d.d. 24 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 101 t/m 104)
26.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 29 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 178 t/m 187)
27.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 3 mei 2021 (map B., dossierpagina’s 431 t/m 447)
28.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 29 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 178 t/m 187)
29.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] d.d. 3 mei 2021 (map B., dossierpagina’s 431 t/m 447)
30.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] door de rechter-commissaris d.d 24 maart 2021 (map D., digitale pagina’s 102-105)
31.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant J. [verbalisant 2] d.d. 20 maart 2021 (map A., dossierpagina’s 75 t/m 76)