ECLI:NL:RBNHO:2021:11142

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
NL21.13865
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag in het licht van EU-recht en eerdere afwijzingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van eiseres, een Oegandese vrouw die stelt lesbisch te zijn. Eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvraag was afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de beoordeling van verweerder in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (L.H. tegen Nederland) bevonden. Dit arrest stelt dat de beoordeling van nieuwe elementen in twee stappen moet plaatsvinden: eerst moet worden vastgesteld of deze elementen eerder zijn beoordeeld, en vervolgens of ze de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten. De rechtbank oordeelt dat verweerder deze stappen correct heeft doorlopen en dat de nieuwe elementen die eiseres heeft ingebracht, niet tot een aanzienlijk grotere kans op bescherming leiden. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet overtuigend heeft verklaard over haar seksuele geaardheid en dat de steunbrieven en andere documenten niet afkomstig zijn uit objectief verifieerbare bronnen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, wordt bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.K.D. Bakker).

ProcesverloopBij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Conclusie
1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Dit betekent dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft haar beoordeling verricht aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank zal hierna motiveren hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Wat er aan deze zaak vooraf ging
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Oegandese nationaliteit. Zij heeft op 28 juli 2018 haar eerste asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft asiel aangevraagd omdat zij stelt dat zij lesbisch is en daardoor problemen heeft ondervonden in Oeganda. Eiseres werkte als [functie] en heeft, in die functie, budgetten voor verschillende jongerengroepen beschikbaar gesteld. De groepen die geen geld voor hun plannen kregen, hebben eiseres verweten dat zij geld aan homoseksuelen heeft verstrekt. Ook hebben zij tijdens een gemeentevergadering geroepen dat eiseres zelf ook homoseksueel is. Een collega heeft aan eiseres verteld dat de mensen die geen geld hadden gekregen haar pijn wilden doen en wilden schaden. Eiseres is toen naar Nederland gevlucht.
2.1
Verweerder heeft in zijn besluit van 22 april 2020 de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder vindt de seksuele geaardheid en de problemen die eiseres heeft ondervonden ongeloofwaardig. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft in haar uitspraak van 30 juli 2020 [1] het beroep van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Afdeling [2] heeft deze uitspraak op 26 augustus 2020 [3] bevestigd, waarmee het besluit van verweerder in rechte vast is komen te staan.
De huidige procedure
3. Op 29 september 2020 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag gedaan. Zij heeft daarbij de volgende documenten overgelegd:
-Steunbrief [naam 2];
-Steunbrief [naam 3];
-Steunbrief [naam 4];
-Steunbrief [naam 5];
-Steunbrief [naam 6];
-Steunbrief [naam 7];
-E-mail [naam 8];
-Foto's van eiseres met partner [naam 1];
-Foto's van eiseres bij de Pride walk.
3.1
Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, maar deze leiden niet tot voortschrijdend inzicht. De ingebrachte documenten leiden niet tot een aanzienlijk grotere kans op internationale bescherming. In zijn standpunt heeft verweerder ook de verklaringen van eiseres betrokken die zij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 17 augustus 2020 heeft afgelegd. Tijdens dit gehoor heeft eiseres onder meer verklaard over haar relatie met [naam 1], met wie zij na het einde van de vorige procedure een relatie heeft gekregen.
Is de beoordeling van verweerder in lijn met het arrest L.H?
4. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder zijn beoordeling heeft verricht in lijn is met het arrest van het Hof [4] van 10 juni 2021 in de zaak van L.H. tegen Nederland [5] . Anders dan deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in haar uitspraak van 7 juli 2021 [6] heeft geoordeeld, volgt uit het enkele feit dat er nieuwe elementen zijn ingebracht niet dat de aanvraag niet niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Uit het arrest L.H. volgt namelijk dat de beoordeling of sprake is van een nieuw element plaatsvindt in twee stappen. In de eerste plaats (stap 1) dient verweerder te onderzoeken of de elementen niet al bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat aan dit vereiste is voldaan. Vervolgens (stap 2) dient verweerder na te gaan of de elementen, in de bewoordingen van artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn [7] , de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat deze tweede stap uit een (inhoudelijke) beoordeling van de nieuwe elementen. Zonder het verrichten van een inhoudelijke beoordeling, zoals verweerder die in deze zaak heeft verricht, is het immers niet mogelijk om de vraag te beantwoorden of de nieuwe elementen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in zijn bestreden besluit heeft mogen verwijzen naar de geloofwaardigheidsbeoordeling in de eerste asielprocedure, nu deze in rechte is vast komen te staan. De stelling van eiseres dat uit het arrest L.H. blijkt dat er bij een opvolgende asielrelaas een volledig nieuw onderzoek moet plaatsvinden volgt de rechtbank dus niet. Het Hof heeft in overweging 50 van het arrest L.H. immers expliciet overwogen dat het te verrichten onderzoek bij een opvolgende aanvraag beperkt dient te blijven tot de toetsing van het bestaan van elementen of bevindingen die niet werden onderzocht in het kader van de op het vorige verzoek genomen beslissing en waarop die beslissing, die gezag van gewijsde heeft, niet kon worden gebaseerd. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij een opvolgende aanvraag een geheel nieuw onderzoek moet verrichten.
4.1
Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit ten onrechte heeft beoordeeld of de nieuwe stukken tot voortschrijdend inzicht leiden. Zoals verweerder zelf ter zitting heeft erkend, heeft verweerder hiermee de onjuiste terminologie gebruikt. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de conclusie dat verweerder een verkeerde toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. In het bestreden besluit heeft verweerder immers ook de juiste terminologie toegepast en beoordeeld of de ingebrachte documenten de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
5. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de verklaringen van eiseres die zij in het gehoor opvolgende aanvraag over haar seksuele geaardheid heeft afgelegd, de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Eiseres heeft niet beter of duidelijker over haar seksuele geaardheid weten te verklaren. Zij heeft oppervlakkige en algemene verklaringen afgelegd over wat er veranderd is sinds de vorige procedure. Eiseres verklaart een aantal keer, in verschillende bewoordingen, dat zij zichzelf accepteert, maar weet niet uit te leggen wat voor proces zij heeft doorlopen om haar geaardheid te accepteren. De verklaring dat het een proces is dat stapje voor stapje gaat en niet gemakkelijk was, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden.
5.1
Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat de steunbrief van [naam 1] en de verklaringen van eiseres over haar relatie met [naam 1], de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Voor dat oordeel is allereerst van belang dat eiseres tijdens de vorige procedure, die op 26 augustus 2020 is beëindigd, geen melding van de relatie heeft gemaakt. Dit had wel van haar mogen worden verwacht nu zij immers zelf verklaart dat de relatie sinds eind 2019 bestaat. Eiseres heeft verder ook niet weten te verklaren over hoe de gevoelens voor [naam 1] tot stand zijn gekomen en hoe zij uiting geven aan hun relatie. Ook de verklaringen van eiseres over het verleden en de achtergrond van [naam 1] zijn vaag en summier. Eiseres weet bijvoorbeeld niet wanneer [naam 1] zich bewust werd van haar geaardheid, weet niet wat voor werk [naam 1] had in Oeganda en heeft geen informatie over eerdere relaties van [naam 1]. De hiervoor gegeven verklaring dat zij dit niet weet omdat er sprake is van cultuurverschillen en [naam 1] een erg discreet persoon is die liever naar de toekomst kijkt, is niet afdoende. Daarnaast is deze verklaring ook in strijd met de verklaring van [naam 1], die schrijft dat “
wij altijd praten over ons verleden en alles wat wij hebben meegemaakt toen wij opgroeiden als lesbiennes in een homofoob land als Oeganda”.
5.2
Eiseres heeft verder, ter onderbouwing van haar stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met alle overgelegde stukken, een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 [8] . In deze uitspraak bespreekt de Afdeling de waarde die bij de beoordeling van een gestelde seksuele geaardheid aan overgelegde stukken moet worden gehecht. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover deze uitspraak al van toepassing is bij een herhaalde aanvraag, verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de overgelegde stukken de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft er allereerst terecht op gewezen dat het eerst aan eiseres is om overtuigende verklaringen af te leggen over haar gestelde geaardheid en dat zij daar niet in is geslaagd. Verweerder heeft zich verder ten aanzien van de steunbrieven terecht op het standpunt gesteld dat deze niet afkomstig zijn uit een objectief verifieerbare bron en dat ook de inhoud van de verklaringen niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiseres, omdat zij geen inzicht geven in haar persoonlijke relaas. Verweerder heeft ten slotte ook voldoende gemotiveerd waarom uit de e-mail van het COC en de overgelegde foto’s de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid van eiseres niet blijkt. De brief van het COC is in de vorige procedure ook overgelegd en betrokken en de foto’s zijn, gelet op de ontoereikende verklaringen van eiseres, ook onvoldoende om uit te gaan van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid.
6. De stelling van eiseres dat verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende vragen heeft gesteld over de aspecten van de relatie met [naam 1] die in het voornemen zijn tegengeworpen, volgt de rechtbank ook niet. Het lijkt, zo begrijpt de rechtbank, eiseres met name te gaan over de tegenstrijdigheid tussen hetgeen [naam 1] heeft verklaard over het praten over het verleden in Oeganda en de verklaringen van eiseres daarover. Verweerder heeft op pagina 8 en 9 van het gehoor opvolgende aanvraag aan eiseres verschillende vragen gesteld over het spreken over het verleden van [naam 1] en heeft eiseres dus voldoende in de gelegenheid gesteld hierover te verklaren. Uit het gehoor blijkt ook dat eiseres voldoende de gelegenheid heeft gekregen om over alle andere aspecten van haar relatie met [naam 1] te verklaren. Dat de hoormedewerker al tijdens het gehoor had moeten wijzen op de tegenstrijdigheid tussen deze verklaringen en de steunbrief van [naam 1], volgt de rechtbank niet.
Had verweerder de toedichting als homoseksueel als relevant element moeten benoemen?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de “toedichting als homoseksueel’’ niet als relevant element heeft hoeven benoemen en beoordelen. Het had immers op de weg van eiseres zelf gelegen om bij haar aanvraag te benoemen dat zij vreest dat haar bij terugkeer in Oeganda zou worden toegedicht homoseksueel te zijn als gevolg van haar activiteiten in Nederland. Dit heeft eiseres niet gedaan. Ook tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiseres niet verklaard hiervoor te vrezen. Uit de bij deze opvolgende aanvraag overgelegde stukken valt ten slotte ook niet af te leiden dat aan eiseres zal worden toegedicht dat zij op vrouwen valt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr.J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL20.9603
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Zaaknummer: 202004359/1/V2
4.Hof van Justitie van de Europese Unie
5.ECLI:EU:C:2021:478
7.Richtlijn 2013/32/EU