ECLI:NL:RBNHO:2021:10902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
9259306 \ CV EXPL 21-3758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van onjuiste betekening van de inleidende dagvaarding in een luchtvaartzaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier heeft de vervoerder bij inleidende dagvaarding op 4 december 2020 gedagvaard, maar de vervoerder is niet verschenen, wat leidde tot een verstekvonnis op 31 maart 2021. De vervoerder heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij instapweigering of annulering van vluchten. De vervoerder betwistte de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding, stellende dat deze niet op de juiste wijze was betekend en dat de passagier niet over het vorderingsrecht beschikte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er twijfels bestaan over de wijze van betekening van de dagvaarding. De passagier is in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering op 22 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9259306 \ CV EXPL 21-3758
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
Delta Air Lines Inc.
gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten van Amerika)
opposante
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer
tegen
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
geopposeerde
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij inleidende dagvaarding van 4 december 2020 een vordering ingesteld tegen de vervoerder. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 31 maart 2021 is veroordeeld.
1.2.
Bij dagvaarding van 21 mei 2021 is de vervoerder in verzet gekomen van dat verstekvonnis. De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder nog schriftelijk heeft gereageerd.

2.De vordering

2.1.
De passagier heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht en de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
2.3.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
2.4.
De vervoerder vordert in de verzetdagvaarding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van 31 maart 2021 (onder zaak-/rolnummer 8940492 CV EXPL 20-10860) te vernietigen en de passagier in zijn oorspronkelijke vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze te ontzeggen, althans de vordering af te wijzen met veroordeling van de passagier tot restitutie van hetgeen de vervoerder al heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening en veroordeling van de passagier in de proceskosten van de verzetprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5.
Daartoe voert de vervoerder aan – samengevat – dat de dagvaarding nietig is. De dagvaarding had niet per post mogen worden betekend en heeft de vervoerder ook niet bereikt. Voorts voert de vervoerder aan dat de passagier niet beschikt over het gepretendeerde vorderingsrecht en tevens niet heeft voldaan aan de stelplicht.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
3.2.
Uit artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de deurwaarder een afschrift van het exploot laat aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Art. 47 lid 1 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de deurwaarder aan geen van de in art. 46 lid 1 Rv bedoelde personen afschrift kan laten, hij een afschrift aan de woonplaats achterlaat in een gesloten envelop. Indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift ter post. De deurwaarder maakt, onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handeling melding in het exploot. Uit deze regeling volgt dat betekening op de voet van art. 47 lid 1 Rv pas aan de orde is indien betekening op de wijze voorgeschreven in art. 46 lid 1 Rv niet mogelijk blijkt.
3.3.
Op 12 mei 2020 is het wetsvoorstel ‘Verzamelspoedwet COVID-19’ aanhangig gemaakt.
Artikel 1 van het aangenomen wetsvoorstel luidt als volgt:
“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46, eerste lid, van dat wetboek bedoelde personen afschrift te laten, steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”
3.4.
Artikel 8 lid 2 van de Verzamelspoedwet COVID-19 bepaalt dat artikel 1 terugwerkt tot en met 16 maart 2020. De inleidende dagvaarding is volgens de passagier op 4 december 2020 betekend zodat sprake kan zijn van een ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van art. 47 lid 1 Rv indien de deurwaarder in een concreet geval constateert dat betekening van het exploot op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet verantwoord is, gelet op de richtlijn van het RIVM om afstand te houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. De deurwaarder kan in dat geval ermee volstaan in het exploot te vermelden dat uitreiking overeenkomstig art. 46 lid 1 Rv wegens het besmettingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is, dan wel in het exploot een tekst van gelijke strekking op te nemen (zie ook Hoge Raad 19 juni 2020; ECLI:NL:HR:2020:1088).
3.5.
In de inleidende dagvaarding staat op de eerste pagina; “
ter stond per post verzonden naar voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen zoals wettelijk voorgeschreven, omdat de deurwaarder wegens de door de overheid afgekondigde maatregelen in verband met het zgn. coronavirus (COVID-19) geen contact heb kunnen/mogen zoeken met iemand aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten; en er geen brievenbus aanwezig was”.
3.6.
De passagier stelt dat het exploot rechtsgeldig is betekend en beroept zich op het genoemde arrest van de Hoge Raad. Hij voert daartoe aan dat uit het arrest volgt dat indien een deurwaarder in zijn exploot naar de door de overheid getroffen maatregelen omtrent het Covid-19-virus verwijst en het exploot in een gesloten envelop achterlaat (zelfs zonder aan te bellen) dat voldoende is.
3.7.
De vervoerder voert hiertegenover aan dat de inleidende dagvaarding per post is verzonden en derhalve niet voldoet aan bovengenoemde vereisten. Ten eerste had de deurwaarder volgens de vervoerder kunnen vaststellen dat bij het kantoor van de vervoerder geen sprake is van een gevaarlijke situatie op grond waarvan betekening in persoon achterwege kon blijven. Ten tweede had het exploot ook eenvoudig in een van de twee brievenbussen kunnen worden achtergelaten. De brievenbus in de deur naar het kantoor of de brievenbus in de centrale hal van het WTC op Schiphol. Voorts voegt de vervoerder daar bij repliek in oppositie aan toe dat de deurwaarder gedurende de gehele pandemie regelmatig exploten (heeft) betekend aan het adres van de vervoerder. Hieruit volgt dat de deurwaarder ook weet dat er op veilige wijze kan worden betekend. In het antwoord in oppositie wordt volgens de vervoerder naar een niet bestaand adres verwezen zodat ook dit de reden kan zijn dat het exploot de vervoerder nooit heeft bereikt. Ook zijn volgens de vervoerder de termijnen en formaliteiten in de zin van artikel 139 Rv niet in acht genomen.
3.8.
Op grond van artikel 157 lid 1 Rv levert een authentieke akte tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent waarnemingen of verrichtingen heeft verklaard. Het deurwaardersexploot is een authentieke akte. Op grond van voornoemd artikel, in samenhang gelezen met artikel 151 lid 1 Rv, is de kantonrechter dan ook verplicht de inhoud van het exploot voor waar aan te nemen. Dat neemt niet weg dat het exploot niet eenduidig is over de wijze van betekening. In het licht hiervan heeft de vervoerder met zijn stelling dat de deurwaarder het exploot onjuist en aan het verkeerde adres heeft betekend voldoende twijfel gezaaid, waardoor bij de kantonrechter het vermoeden bestaat dat de dagvaarding niet juist aan de vervoerder is betekend. Evenwel heeft de passagier bij antwoord in oppositie namens de deurwaarder aangeboden om een voorlopig getuigenverhoor te laten plaatsvinden. De kantonrechter begrijpt dat de passagier een bewijsaanbod doet en zal de passagier dan ook in de gelegenheid stellen om zijn stelling dat de inleidende dagvaarding juist is betekend te bewijzen. Eveneens wordt de passagier in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat dit op het juiste adres heeft plaatsgevonden, met inachtneming van de juiste formaliteiten en termijnen.
3.9.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
laat de passagier toe tot bewijs van zijn stelling dat de inleidende dagvaarding op juiste wijze en op het juiste adres is betekend, met inachtneming van de juiste formaliteiten en termijnen.
4.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
22 december 2021 te 10:00 uur;
4.3.
wanneer de passagier voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
4.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van de passagier wordt er van uitgegaan dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter