ECLI:NL:RBNHO:2021:10751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
15.107642.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot grote drugstransporten

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor grote drugstransporten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 4 april 2019 ongeveer 161 kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland. De cocaïne was verstopt in dozen bloemen afkomstig uit Colombia. De verdachte had een organiserende rol en moest verantwoording afleggen aan zijn medeverdachten. Tijdens de rechtszaak zijn verschillende tapgesprekken en verklaringen van medeverdachten als bewijs gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de drugshandel en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven, en de rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/107642-19 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4, 5, 8 en 9 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M. Duin en K. Sanders en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2019 tot en met 4 april 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland te ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
  • informatie heeft vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) heeft gegeven en ontvangen
over de aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen heeft gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht heeft gesteld en/of overgedragen
en/of ontvangen en
- mededaders heeft verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen
ten behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 mei 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (op meerdere tijdstippen, waaronder in elk geval op 12 januari 2019 en 4 april 2019) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren, verstrekken en vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den] om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en zijn mededader(s) (meermalen),
  • informatie vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de alle hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsman zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier maar een gering aantal tapgesprekken bevat waaraan de verdachte deelneemt, terwijl er zeer langdurig en uitvoerig is getapt. Gelet op het door het Gerechtshof Amsterdam geschetste kader in het Alpamayo-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) moet er volgens de raadsman terughoudendheid worden betracht bij de uitleg en interpretatie van deze tapgesprekken.
De uitwerking van de in het dossier opgenomen tapgesprekken is onbetrouwbaar. De samenvatting en de latere uitwerking van de tapgesprekken vertonen grote verschillen, waardoor meerdere interpretaties mogelijk zijn. Ook is de vertaling van de tapgesprekken gebrekkig. De vertaling staat vol met spelfouten en lidwoorden ontbreken. Verder is, anders de officier van justitie stelt, geen sprake van versluierd taalgebruik. De naam ‘broer’, die in verschillende tapgesprekken wordt genoemd en die door het Openbaar Ministerie aan de verdachte wordt toegeschreven, wordt ook gebruikt voor andere personen in het dossier. De naam ‘broer’ is ook niet de bijnaam van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte voor het in de ogen van het Openbaar Ministerie belastende tapgesprek van 28 maart 2019 een logische verklaring gegeven, die door medeverdachte [medeverdachte 1] is bevestigd.
Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arrest een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te bezigen gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling rechtbank
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren over de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken, overweegt de rechtbank allereerst het volgende. Na de opmerking van de verdachte tijdens zijn verhoor op 17 december 2019 dat de tapgesprekken niet goed zouden zijn vertaald, zijn deze tapgesprekken op verzoek van het Openbaar Ministerie opnieuw vertaald door een andere tolk Azeri. Deze vertaling is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2019 (map E, p. 188-197), waarbij de tolk heeft opgemerkt dat er voor wat betreft de inhoud bijna geen verschillen zijn met de eerder door een andere tolk vertaalde gesprekken.
De raadsman stelt zich thans op het standpunt dat de nieuwe vertaling wederom gebrekkig is en heeft daarbij gewezen op spelfouten gemaakt door de tolk. Deze algemene en niet nader onderbouwde of concreet gemaakte stelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat de vertaalde tapgesprekken zodanige fouten bevatten of zo gebrekkig zijn dat die leiden tot de conclusie dat niet van de juistheid van deze vertaling kan worden uitgegaan. Hierbij is ook van belang dat door het Openbaar Ministerie al in augustus 2019 vier dvd’s met tapgesprekken aan de verdediging zijn verstrekt. De verdediging heeft niet eerder dan ter zitting bij de inhoudelijke behandeling aangegeven dat de vertaling zoals weergegeven in het proces-verbaal van 20 juni 2019 wederom niet juist is. De verdachte spreekt bovendien de taal Azeri en begrijpt – zoals ter zitting is gebleken – Nederlands. Het had daarom op zijn weg gelegen om dan concreet aan te geven welke woorden of zinnen in welke tapgesprekken niet correct zouden zijn vertaald. De rechtbank is verder van oordeel dat spelfouten in een vertaling op zich niets afdoen aan de juistheid en daarmee de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken. De rechtbank gaat dan ook uit van de vertaling zoals die in het dossier is opgenomen.
De rechtbank overweegt verder dat de (versluierde)inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sumner niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd, maar dat het dossier daarnaast ook ander bewijs bevat. De medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben een bekennende verklaring afgelegd en op 4 april 2019 is 161 kilogram cocaïne aangetroffen. In onderling verband daarmee bezien en in chronologie beschouwd, kunnen de (onder meer) tussen de verdachte en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken niet anders begrepen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd. De omstandigheid dat de verdachte op vragen over die gesprekken weinig opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
De rechtbank overweegt omtrent de door de verdachte gegeven uitleg over het tapgesprek van 28 maart 2019 als volgt.
Op 28 maart 2019 om 12:45 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte. De verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] dat het helemaal niet goed loopt. Hij zegt onder meer: ‘
Ding niet gedaan, er was geen plaats/ruimte. Het is nu daar gebleven.
[medeverdachte 1] : goed.
De verdachte: Lees het, lees, zo, ze wachten nu. Of moeten ze dat daar ding doen, oplossen ter plaats en als het niet kunnen dan komt het met [naam] en zo hier (fon), of komt het met de boten.
[medeverdachte 1] : nu weet ik vriend.
De verdachte: een van twee. Het zal straks duidelijk worden.
[medeverdachte 1] : ik snap het. […]
De verdachte: Ik het opgeschreven, nu wachten we. Als zij daar ding kunnen doen, doen ze het ding, terug. Als niet terug kunnen doet, het wordt ding, hoe noem je dat. […]
[voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ): ik snap het vriend, ik kom straks bij je. Ben je thuis?
De verdachte: Ik ga naar Amstelveen. Ik zal in Amstelveen zijn. Ik hen je 2 Manat meegenomen. Kom je halen.
[voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ): je goede vriend.
De verdachte: Het is schande. Het vliegtuig was te klein. Sommige passagiers bleven er naast. [medeverdachte 1] antwoordt: ‘Onze passagier bleef ook daar’.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens dit gesprek aan [medeverdachte 1] berichten voorlas die op de telefoon van [medeverdachte 1] binnen zijn gekomen. De telefoon van [medeverdachte 1] lag nog bij de verdachte thuis en [medeverdachte 1] had hem gevraagd om deze berichten voor te lezen. De berichten waren afkomstig van ene ‘ [voornaam] ’. [medeverdachte 1] heeft deze uitleg als getuige bij de rechter-commissaris bevestigd.
Uit de inhoud van het gesprek valt een zekere interactie tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] af te leiden, waarbij zij beurtelings reageren op hetgeen de ander zegt en waarbij er ook wordt afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte 1] naar de verdachte toe zal komen. Dit past niet bij het door de verdachte gestelde scenario dat enkel sprake is geweest van het voorlezen van een bericht op andermans telefoon, zonder dat hij wist waar dat over ging. Bovendien valt uit de inhoud van het gesprek op te maken dat wordt gesproken over een zending die niet doorgaat, dat de verdachte gelet op zijn reactie weet waarover wordt gesproken en zich daar kennelijk ook druk over maakt. De uitleg die de verdachte over dit gesprek heeft gegeven acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Dat [medeverdachte 1] als getuige bij de RC de uitleg van verdacht heeft bevestigd maakt dit niet anders, nu [medeverdachte 1] in zijn verhoren bij de politie niet heeft verklaard dat sprake was van het voorlezen van berichten. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] tijdens het telefoongesprek op geen enkele manier melding maakt van het feit dat hij zijn telefoon is vergeten en de verdachte daarom vraagt om een voor hem op die telefoon binnengekomen bericht, voor te lezen.
De strafbare betrokkenheid van de verdachte volgt verder uit het volgende:
Op 27 maart 2019 om 10:19 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en zegt dat het er acht zijn geworden. Hij zegt dat hij nog niet de nummers heeft, maar hij heeft wel een foto van ‘de meisje’. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat werd gesproken over een foto van de dozen en dat het ging om de acht dozen met cocaïne die op 4 april 2019 door de Koninklijke Marechaussee in beslag is genomen.
Op 27 maart 2019 om 15:17 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en zegt dat het donderdag in de nacht komt, dat het 8 dozen zijn en dat ze die boven in het midden hebben gebouwd. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij dit heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] , zodat er jongens konden worden geregeld die de dozen zouden weghalen. [medeverdachte 2] heeft dit bevestigd.
Op 28 maart 2019 vindt vanaf 19:45 uur een ontmoeting plaats bij restaurant De Parel in Leimuiderbrug. Daarbij is naast [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , ook de verdachte aanwezig.
Op 28 maart 2019 om 20:53 uur smst [medeverdachte 3] naar medeverdachte [medeverdachte 4] dat het niet morgen is en dat hij broer persoonlijk heeft gesproken. [medeverdachte 3] heeft in zijn verhoor verklaard dat ‘broer’ op de [straatnaam] of zo, in Noord woont. [medeverdachte 3] durft niet te verklaren waarom hij wel eens bij ‘broer’ thuis is geweest. De verdachte woont op [adres verdachte] .
Op 3 april 2019 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] of hij al iets heeft gehoord over vrijdag. Vervolgens belt [medeverdachte 3] om 12:47 uur naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat hij het gisteren nog heeft gevraagd en toen was het ‘groen’. Vervolgens vinden een aantal gesprekken plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , waarin wordt geregeld dat er op 4 april 2019 mensen klaar staan om de acht dozen cocaïne weg te halen.
Op 4 april 2019 is rond 18:00 uur op de luchthaven van Maastricht de lading van vlucht EK9930 gecontroleerd. Deze vlucht was afkomstig uit Colombia. Daarbij zijn acht pakketten met daarin in totaal 161 kilo cocaïne in beslag genomen.
In de nacht van 5 april 2019 wordt duidelijk dat de pakketten cocaïne niet meer op de lading zitten. Er worden in opdracht van [medeverdachte 2] foto’s gemaakt, om aan te tonen dat de bewuste dozen niet in de lading zitten.
Op 5 april 2019 om 2:24 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij met foto’s naar de [adres verdachte 2] moet komen. Dit betreft de woning van de verdachte. [medeverdachte 3] gaat ook naar Amsterdam.
Op 5 april 2019 om 11:25 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte. De verdachte vraagt of [medeverdachte 1] bij hem komt om over ‘ding’ te spreken. Om 12:06 uur vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] naar ‘broer’ kan komen. [medeverdachte 1] noemt het adres [straatnaam adres verdachte met ander nummer] . Om 12:38 uur laat [medeverdachte 3] weten dat hij bijna in Noord is.
Vervolgens blijkt uit de tapgesprekken dat [medeverdachte 2] een plan bedenkt om aan beelden te komen waarop het afbreken van de lading is te zien, om aan te kunnen tonen dat de dozen niet in de lading zaten. Nadat het gelukt is om de beelden te maken, vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] om snel te komen naar nummer [perceelnummer adres verdachte] , de vorige keer had hij [ander perceelnummer] gezegd, maar dat is verkeerd. Ze gaan naar broer. Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] is [medeverdachte 2] met de beelden naar de [adres verdachte 3] gereden om de beelden te laten zien. [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor verklaard dat de twee mannen die op 28 maart 2019 aanwezig waren bij de ontmoeting bij restaurant de Parel ( [medeverdachte 1] en [achternaam verdachte] ) ook aanwezig waren in Amsterdam toen de pakjes niet gekomen waren. Hij heeft verklaard dat de twee personen, waarvan hij vermoedt dat het de opdrachtgevers waren, niet geloofden dat de pakketten wegwaren en dat zij uitleg moesten geven.
Op 6 april 2019 wordt [medeverdachte 2] gebeld door medeverdachte [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] zegt dat [voornaam verdachte] (
rechtbank: de voornaam van de verdachte) 5000 aan ieder zou geven als het duidelijk wordt. Ook vertelt hij aan [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 3] had gezegd: ‘dat als het jullie niet bevalt, we geen zaken doen en niet samen werken’ en dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte 1] (
rechtbank: de voornamen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]) toen hebben gezegd dat ze [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] nodig hebben.
Op 9 april 2019 om 16:40 uur laat [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 6] weten dat hij het heeft opgehaald en dat hij voor iedereen 1000 euro heeft gekregen.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het niet anders kan dan dat met ‘broer’, die op de [adres verdachte] woont, de verdachte wordt bedoeld. De verdachte was aanwezig bij de voorbespreking op 28 maart 2019 bij restaurant De Parel en na het mislukte transport moest aan de verdachte verantwoording worden afgelegd door middel van het tonen van foto’s en videobeelden van de lading. [medeverdachte 2] noemt in een tapgesprek de verdachte en [medeverdachte 1] als degenen met wie [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] samenwerkten en zegt op 6 april 2019 in een tapgesprek dat de verdachte degene is die betaalt. Het verweer, dat geen sprake is van strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte, bij de (verlengde) invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen ten behoeve van die invoer, wordt dan ook verworpen.
Op grond van al het voorgaande wordt tevens geoordeeld dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen, waarbij sprake is van eendaadse samenloop van de beide feiten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
l.
primair
hij op 4 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne;
2.
hij in de periode van l januari 2019 tot en met 4 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk op meerdere tijdstippen binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, en/of
- gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn
mededaders wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte en zijn mededaders (meermalen),
- informatie vergaard over vluchten en/of ladingen en/of werkroosters en
(telefonisch) onderling informatie en instructies gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
  • zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig geweest;
  • de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen gelegenheid en/of daarbij behulpzaam te zijn, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben daarbij gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan wel een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar. Ook heeft de raadsman verzocht over te gaan tot opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van de 12-jaars grond dan wel de schorsing voort te laten duren in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van 161 kilo cocaïne. De cocaïne zat verstopt in dozen bloemen, afkomstig uit Colombia. De verdachte had daarbij een organiserende en aansturende rol. Hij was degene aan wie verantwoording moest worden afgelegd. Met zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze misbruik gemaakt van de functies van zijn mededaders bij het transportbedrijf Kuehne & Nagel en de aan hen uit hoofde van die functies verleende toegang tot beveiligde delen van Schipholterrein. De verdachte hoefde zelf geen invoerhandelingen te verrichten en liep daardoor minder risico’s dan zijn mededaders. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan en zal de rol van de verdachte in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de op te leggen straf.
Met dit handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof.
De verspreiding van en de georganiseerde handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 14 oktober 2019 en
1 november 2021 van Reclassering Nederland. De reclassering schat het recidiverisico laag in en adviseert om geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf verder gekeken naar de relatief beperkte periode waarin de strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft de voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank er bovendien rekening mee gehouden dat sprake is van eendaadse samenloop met het onder 1 primair bewezenverklaarde geslaagde transport op 4 april 2019. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij na de schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor drugsdelicten gekeken naar straffen die in zaken met gelijksoortige feiten en omstandigheden worden opgelegd.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn waarin de zaak had moeten worden behandeld met ongeveer zes maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel is dat deze overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Dit alles resulteert erin dat de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan door de officieren van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft - kort samengevat - verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis te laten voortduren, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren en de grond van de geschokte rechtsorde aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er toen echter toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er nog geen datum bekend was waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Die situatie is nu niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte. Dit leidt tot het oordeel dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De rechtbank ziet aanleiding hier een termijn van 14 dagen aan te verbinden, zodat de schorsing met ingang van 7 december 2021 wordt opgeheven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van 7 december 2021.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Mr. Buiskool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.