3.3.2Bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier maar een gering aantal tapgesprekken bevat waaraan de verdachte deelneemt, terwijl er zeer langdurig en uitvoerig is getapt. Gelet op het door het Gerechtshof Amsterdam geschetste kader in het Alpamayo-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) moet er volgens de raadsman terughoudendheid worden betracht bij de uitleg en interpretatie van deze tapgesprekken.De uitwerking van de in het dossier opgenomen tapgesprekken is onbetrouwbaar. De samenvatting en de latere uitwerking van de tapgesprekken vertonen grote verschillen, waardoor meerdere interpretaties mogelijk zijn. Ook is de vertaling van de tapgesprekken gebrekkig. De vertaling staat vol met spelfouten en lidwoorden ontbreken. Verder is, anders de officier van justitie stelt, geen sprake van versluierd taalgebruik. De naam ‘broer’, die in verschillende tapgesprekken wordt genoemd en die door het Openbaar Ministerie aan de verdachte wordt toegeschreven, wordt ook gebruikt voor andere personen in het dossier. De naam ‘broer’ is ook niet de bijnaam van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte voor het in de ogen van het Openbaar Ministerie belastende tapgesprek van 28 maart 2019 een logische verklaring gegeven, die door medeverdachte [medeverdachte 1] is bevestigd. Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arrest een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te bezigen gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling rechtbank
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren over de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken, overweegt de rechtbank allereerst het volgende. Na de opmerking van de verdachte tijdens zijn verhoor op 17 december 2019 dat de tapgesprekken niet goed zouden zijn vertaald, zijn deze tapgesprekken op verzoek van het Openbaar Ministerie opnieuw vertaald door een andere tolk Azeri. Deze vertaling is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2019 (map E, p. 188-197), waarbij de tolk heeft opgemerkt dat er voor wat betreft de inhoud bijna geen verschillen zijn met de eerder door een andere tolk vertaalde gesprekken.
De raadsman stelt zich thans op het standpunt dat de nieuwe vertaling wederom gebrekkig is en heeft daarbij gewezen op spelfouten gemaakt door de tolk. Deze algemene en niet nader onderbouwde of concreet gemaakte stelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat de vertaalde tapgesprekken zodanige fouten bevatten of zo gebrekkig zijn dat die leiden tot de conclusie dat niet van de juistheid van deze vertaling kan worden uitgegaan. Hierbij is ook van belang dat door het Openbaar Ministerie al in augustus 2019 vier dvd’s met tapgesprekken aan de verdediging zijn verstrekt. De verdediging heeft niet eerder dan ter zitting bij de inhoudelijke behandeling aangegeven dat de vertaling zoals weergegeven in het proces-verbaal van 20 juni 2019 wederom niet juist is. De verdachte spreekt bovendien de taal Azeri en begrijpt – zoals ter zitting is gebleken – Nederlands. Het had daarom op zijn weg gelegen om dan concreet aan te geven welke woorden of zinnen in welke tapgesprekken niet correct zouden zijn vertaald. De rechtbank is verder van oordeel dat spelfouten in een vertaling op zich niets afdoen aan de juistheid en daarmee de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken. De rechtbank gaat dan ook uit van de vertaling zoals die in het dossier is opgenomen.
De rechtbank overweegt verder dat de (versluierde)inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sumner niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd, maar dat het dossier daarnaast ook ander bewijs bevat. De medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben een bekennende verklaring afgelegd en op 4 april 2019 is 161 kilogram cocaïne aangetroffen. In onderling verband daarmee bezien en in chronologie beschouwd, kunnen de (onder meer) tussen de verdachte en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken niet anders begrepen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd. De omstandigheid dat de verdachte op vragen over die gesprekken weinig opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
De rechtbank overweegt omtrent de door de verdachte gegeven uitleg over het tapgesprek van 28 maart 2019 als volgt.
Op 28 maart 2019 om 12:45 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte. De verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] dat het helemaal niet goed loopt. Hij zegt onder meer: ‘
Ding niet gedaan, er was geen plaats/ruimte. Het is nu daar gebleven.
[medeverdachte 1] : goed.
De verdachte: Lees het, lees, zo, ze wachten nu. Of moeten ze dat daar ding doen, oplossen ter plaats en als het niet kunnen dan komt het met [naam] en zo hier (fon), of komt het met de boten.
[medeverdachte 1] : nu weet ik vriend.
De verdachte: een van twee. Het zal straks duidelijk worden.
[medeverdachte 1] : ik snap het. […]
De verdachte: Ik het opgeschreven, nu wachten we. Als zij daar ding kunnen doen, doen ze het ding, terug. Als niet terug kunnen doet, het wordt ding, hoe noem je dat. […]
[voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ): ik snap het vriend, ik kom straks bij je. Ben je thuis?
De verdachte: Ik ga naar Amstelveen. Ik zal in Amstelveen zijn. Ik hen je 2 Manat meegenomen. Kom je halen.
[voornaam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ): je goede vriend.
De verdachte: Het is schande. Het vliegtuig was te klein. Sommige passagiers bleven er naast. [medeverdachte 1] antwoordt: ‘Onze passagier bleef ook daar’.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens dit gesprek aan [medeverdachte 1] berichten voorlas die op de telefoon van [medeverdachte 1] binnen zijn gekomen. De telefoon van [medeverdachte 1] lag nog bij de verdachte thuis en [medeverdachte 1] had hem gevraagd om deze berichten voor te lezen. De berichten waren afkomstig van ene ‘ [voornaam] ’. [medeverdachte 1] heeft deze uitleg als getuige bij de rechter-commissaris bevestigd.
Uit de inhoud van het gesprek valt een zekere interactie tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] af te leiden, waarbij zij beurtelings reageren op hetgeen de ander zegt en waarbij er ook wordt afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte 1] naar de verdachte toe zal komen. Dit past niet bij het door de verdachte gestelde scenario dat enkel sprake is geweest van het voorlezen van een bericht op andermans telefoon, zonder dat hij wist waar dat over ging. Bovendien valt uit de inhoud van het gesprek op te maken dat wordt gesproken over een zending die niet doorgaat, dat de verdachte gelet op zijn reactie weet waarover wordt gesproken en zich daar kennelijk ook druk over maakt. De uitleg die de verdachte over dit gesprek heeft gegeven acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Dat [medeverdachte 1] als getuige bij de RC de uitleg van verdacht heeft bevestigd maakt dit niet anders, nu [medeverdachte 1] in zijn verhoren bij de politie niet heeft verklaard dat sprake was van het voorlezen van berichten. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] tijdens het telefoongesprek op geen enkele manier melding maakt van het feit dat hij zijn telefoon is vergeten en de verdachte daarom vraagt om een voor hem op die telefoon binnengekomen bericht, voor te lezen.
De strafbare betrokkenheid van de verdachte volgt verder uit het volgende:
Op 27 maart 2019 om 10:19 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en zegt dat het er acht zijn geworden. Hij zegt dat hij nog niet de nummers heeft, maar hij heeft wel een foto van ‘de meisje’. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat werd gesproken over een foto van de dozen en dat het ging om de acht dozen met cocaïne die op 4 april 2019 door de Koninklijke Marechaussee in beslag is genomen.
Op 27 maart 2019 om 15:17 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en zegt dat het donderdag in de nacht komt, dat het 8 dozen zijn en dat ze die boven in het midden hebben gebouwd. [medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat hij dit heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] , zodat er jongens konden worden geregeld die de dozen zouden weghalen. [medeverdachte 2] heeft dit bevestigd.
Op 28 maart 2019 vindt vanaf 19:45 uur een ontmoeting plaats bij restaurant De Parel in Leimuiderbrug. Daarbij is naast [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , ook de verdachte aanwezig.
Op 28 maart 2019 om 20:53 uur smst [medeverdachte 3] naar medeverdachte [medeverdachte 4] dat het niet morgen is en dat hij broer persoonlijk heeft gesproken. [medeverdachte 3] heeft in zijn verhoor verklaard dat ‘broer’ op de [straatnaam] of zo, in Noord woont. [medeverdachte 3] durft niet te verklaren waarom hij wel eens bij ‘broer’ thuis is geweest. De verdachte woont op [adres verdachte] .
Op 3 april 2019 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] of hij al iets heeft gehoord over vrijdag. Vervolgens belt [medeverdachte 3] om 12:47 uur naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat hij het gisteren nog heeft gevraagd en toen was het ‘groen’. Vervolgens vinden een aantal gesprekken plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , waarin wordt geregeld dat er op 4 april 2019 mensen klaar staan om de acht dozen cocaïne weg te halen.
Op 4 april 2019 is rond 18:00 uur op de luchthaven van Maastricht de lading van vlucht EK9930 gecontroleerd. Deze vlucht was afkomstig uit Colombia. Daarbij zijn acht pakketten met daarin in totaal 161 kilo cocaïne in beslag genomen.
In de nacht van 5 april 2019 wordt duidelijk dat de pakketten cocaïne niet meer op de lading zitten. Er worden in opdracht van [medeverdachte 2] foto’s gemaakt, om aan te tonen dat de bewuste dozen niet in de lading zitten.
Op 5 april 2019 om 2:24 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij met foto’s naar de [adres verdachte 2] moet komen. Dit betreft de woning van de verdachte. [medeverdachte 3] gaat ook naar Amsterdam.
Op 5 april 2019 om 11:25 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte. De verdachte vraagt of [medeverdachte 1] bij hem komt om over ‘ding’ te spreken. Om 12:06 uur vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] naar ‘broer’ kan komen. [medeverdachte 1] noemt het adres [straatnaam adres verdachte met ander nummer] . Om 12:38 uur laat [medeverdachte 3] weten dat hij bijna in Noord is.
Vervolgens blijkt uit de tapgesprekken dat [medeverdachte 2] een plan bedenkt om aan beelden te komen waarop het afbreken van de lading is te zien, om aan te kunnen tonen dat de dozen niet in de lading zaten. Nadat het gelukt is om de beelden te maken, vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] om snel te komen naar nummer [perceelnummer adres verdachte] , de vorige keer had hij [ander perceelnummer] gezegd, maar dat is verkeerd. Ze gaan naar broer. Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] is [medeverdachte 2] met de beelden naar de [adres verdachte 3] gereden om de beelden te laten zien. [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor verklaard dat de twee mannen die op 28 maart 2019 aanwezig waren bij de ontmoeting bij restaurant de Parel ( [medeverdachte 1] en [achternaam verdachte] ) ook aanwezig waren in Amsterdam toen de pakjes niet gekomen waren. Hij heeft verklaard dat de twee personen, waarvan hij vermoedt dat het de opdrachtgevers waren, niet geloofden dat de pakketten wegwaren en dat zij uitleg moesten geven.
Op 6 april 2019 wordt [medeverdachte 2] gebeld door medeverdachte [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] zegt dat [voornaam verdachte] (
rechtbank: de voornaam van de verdachte) 5000 aan ieder zou geven als het duidelijk wordt. Ook vertelt hij aan [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 3] had gezegd: ‘dat als het jullie niet bevalt, we geen zaken doen en niet samen werken’ en dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte 1] (
rechtbank: de voornamen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]) toen hebben gezegd dat ze [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] nodig hebben.
Op 9 april 2019 om 16:40 uur laat [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 6] weten dat hij het heeft opgehaald en dat hij voor iedereen 1000 euro heeft gekregen.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het niet anders kan dan dat met ‘broer’, die op de [adres verdachte] woont, de verdachte wordt bedoeld. De verdachte was aanwezig bij de voorbespreking op 28 maart 2019 bij restaurant De Parel en na het mislukte transport moest aan de verdachte verantwoording worden afgelegd door middel van het tonen van foto’s en videobeelden van de lading. [medeverdachte 2] noemt in een tapgesprek de verdachte en [medeverdachte 1] als degenen met wie [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] samenwerkten en zegt op 6 april 2019 in een tapgesprek dat de verdachte degene is die betaalt. Het verweer, dat geen sprake is van strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte, bij de (verlengde) invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen ten behoeve van die invoer, wordt dan ook verworpen.
Op grond van al het voorgaande wordt tevens geoordeeld dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen, waarbij sprake is van eendaadse samenloop van de beide feiten.