ECLI:NL:RBNHO:2021:10708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
21.014694
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel. De veroordeelde, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van den Berg, had bezwaar gemaakt tegen de afname van celmateriaal, dat op 30 maart 2021 was afgenomen op bevel van de officier van justitie. De veroordeelde stelde dat de afname van DNA niet proportioneel was en dat zij als first offender geen recidive zou vertonen. De officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, betwistte de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift en stelde dat DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn voor de opsporing van het misdrijf, dat betrekking had op het opzettelijk nalaten van het verstrekken van gegevens, zoals vastgelegd in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk was, ondanks administratieve fouten in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de afname van DNA op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden rechtmatig was en dat er geen schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam was. De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, niet wezenlijk anders waren dan in andere gevallen waarin DNA-onderzoek van belang kan zijn. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de afname en verwerking van het DNA-profiel van de veroordeelde werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 21.014694
Parketnummer: 15.104169.20
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op de griffie van de rechtbank Noord-Holland is ingekomen een bezwaarschrift van
[verdachte] ,veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
domicilie kiezende te (1114 AJ) Amsterdam, Pieter Braaijweg 8,
op het kantoor van mr. S. van den Berg, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van
11 februari 2021 op 30 maart 2021 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 17 november 2021 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. van den Berg, voornoemd.
Tevens waren aanwezig dhr. T. Sleihman, tolk in de Arabische taal (Egyptisch), en de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer.

2.Standpunten

2.1.
In het
klaagschriftwordt – samengevat weergegeven – naar voren gebracht dat veroordeelde het niet eens is met haar veroordeling en daartegen hoger beroep heeft ingesteld. Afname van DNA is gelet op aard van het misdrijf niet van betekenis voor de voorkoming, opsporing, vervolging dan wel berechting van deze feiten. Het gaat hier om overtreding van art. 227b Sr., wat een omissiedelict is. Daarnaast is klaagster first offender en bestaat er geen reële verwachting dat zij in de toekomst misdrijven zal begaan. Afname van DNA is een inbreuk op haar privacy en niet proportioneel. Derhalve is er sprake van een bijzondere omstandigheid.
2.2.
Veroordeeldeheeft in raadkamer verklaard dat zij geen misdadigster is en daarom niet wil dat haar DNA onnodig wordt bewaard.
2.3.
Het standpunt van
de officier van justitieluidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit buiten de daarvoor geldende termijn van 14 dagen is ingediend.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, omdat er van een bijzondere situatie geen sprake is. Nu veroordeelde al eens eerder voor eenzelfde feit een strafbeschikking aangeboden heeft gekregen, is er sprake van recidive. Daarnaast kan bij dit soort feiten DNA van belang zijn met betrekking tot het onderliggende onderzoek. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aard van het misdrijf geen uitzondering is.
2.4.
De
raadsvrouwheeft hierop gereageerd door te stellen dat het bezwaarschrift wel ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft op 1 april 2021 een email aan de rechtbank Noord-Holland heeft gestuurd met haar bezwaar. Daarnaast heeft de raadsvrouw op 20 mei 2021 haar bezwaar nog eens ingestuurd, abusievelijk aan het gerechtshof te Amsterdam.
Het Hof heeft vervolgens de email met het bezwaar naar de rechtbank Noord-Holland doorgestuurd op 28 september 2021.
Het versturen van een email met daarin een verwijzing naar een als bijlage toegevoegd bezwaar is doorgaans niet ongebruikelijk.
De veroordeling wegens art. 227b Sr. ziet op het indienen en nalaten van het beschikbaar stellen van de juiste gegevens. Hierbij wordt geen celmateriaal achtergelaten. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie onvoldoende heeft gereageerd op het in het bezwaarschrift aangehaalde voorbeeld met betrekking tot omissiedelicten, waarbij een parallel te zien is met een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland
(ECLI:NL:RBNHO:2015:8800) en een beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 23 oktober 2019 met betrekking computervredebreuk. Hierbij is met name van belang dat zoals bij omissiedelicten de bepaling en verwerking van het DNA-profiel nooit kunnen bijdragen aan de voorkoming van dergelijke strafbare feiten.
Daarnaast kan veroordeelde gezien worden als first offender. Veroordeelde heeft weliswaar eerder een strafbeschikking gehad voor eenzelfde feit, maar het is geen reële verwachting dat zij nogmaals in de fout zal gaan. De afname van haar DNA is dan ook een inbreuk op haar persoonlijke integriteit.

3.Beoordeling

3.1.
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 11 februari 2021 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet). Hierbij heeft als grondslag gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd op 28 januari 2021 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank voor onder meer artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (in strijd met een bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken).
3.2.
Veroordeelde heeft op 30 maart 2021 door afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
3.3.
Het bezwaarschrift dat de raadsvrouw op 1 april 2021 namens veroordeelde heeft ingediend, is op die datum ook binnengekomen bij de griffie van deze rechtbank. Administratief is daarna het een en ander niet juist verlopen, maar voor de rechtbank staat vast dat het oorspronkelijk ingediende bezwaarschrift (waarop nu wordt beslist) tijdig was. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
3.4.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van haar lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek. Daarom is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
3.5.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
3.6.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor. Er is niet eerder een DNA-profiel van veroordeelde verwerkt.
3.7.
De rechtbank dient daarom, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.8.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat niet in de aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf (in strijd met een bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken), en ook niet in de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd, een grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
3.8.1.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het delict van art. 227b Sr. kan worden beschouwd als een omissiedelict. Afname van celmateriaal kan ook niet
rechtstreeksleiden tot een bewijsmiddel dat het feit is gepleegd.
De rechtbank is het echter ook met de officier van justitie eens dat DNA wel een rol kan spelen in het
onderzoeknaar dit strafbare feit. Zo zou bijvoorbeeld in dat onderzoek met behulp van DNA-profielen de plaats van (samen)wonen van een verdachte en medeverdachten kunnen worden vastgesteld en ook degene die de desbetreffende formulieren heeft ingevuld.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken een strafbaar feit is dat zich leent voor
opsporingmet behulp van DNA. Een DNA-profiel kan ook bij dit omissiedelict van belang zijn.
3.9.
Namens de veroordeelde is verder te kennen gegeven dat zij het niet eens is met haar veroordeling van 28 januari 2021 en dat zij tegen deze veroordeling in hoger beroep is gegaan. Dat kan veroordeelde echter ook niet baten. In artikel 1, onder c, van de Wet is “veroordeelde” immers gedefinieerd als: “een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld (…)”.
Mocht veroordeelde in hoger beroep alsnog worden vrijgesproken dan zal haar DNA-profiel worden verwijderd uit de databank.
3.10.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en uitgesproken op 24 november 2021.