Op 20 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het afnemen en verwerken van DNA-materiaal van een veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend door mr. M. Berbee op 15 september 2015, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal, dat op 9 september 2015 had plaatsgevonden. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor computervredebreuk, stelde dat er geen DNA-sporen waren achtergelaten bij het delict en dat het afnemen van DNA derhalve niet relevant was.
Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 6 oktober 2015, waarbij de veroordeelde en zijn advocaat aanwezig waren, werd het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die het bezwaarschrift gegrond achtte. De rechtbank oordeelde dat het bevel tot afname van DNA-materiaal niet in overeenstemming was met de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, omdat het niet aannemelijk was dat het DNA-onderzoek van betekenis zou zijn voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten in dit specifieke geval.
De rechtbank concludeerde dat, gezien de aard van het gepleegde delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet van belang zou zijn. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd bevolen dat het afgenomen celmateriaal onmiddellijk vernietigd moest worden. Deze beslissing werd genomen door mr. L.J. Saarloos, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.