ECLI:NL:RBNHO:2021:10628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
15.209022.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling van een ambtenaar met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn ex-partner en een ambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van de ambtenaar, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende bewijs bood voor de beschuldiging. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn ex-partner en de ambtenaar. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat de verdachte in het verleden al meerdere keren was veroordeeld voor geweldsdelicten en er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende kansen had gekregen om zijn gedrag te verbeteren en dat de veiligheid van de maatschappij in het geding was. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, die gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de materiële schade niet in verband kon worden gebracht met de bewezen verklaarde feiten, maar kende wel een schadevergoeding toe voor immateriële schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/209022-21 (P)
Uitspraakdatum: 19 november 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Den Helder, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen de borst/het lichaam te duwen, haar met haar hoofd en/of lichaam tegen de muur te duwen/slaan, haar bij haar keel vast te pakken en/of haar (terwijl zij op de grond lag) tegen het hoofd/lichaam te schoppen;
Feit 2
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 2], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een (zware) glazen fles (met kracht) richting het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 4 augustus 2021 te Den Helder, een ambtenaar, [slachtoffer 3], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht in/tegen de lies/het lichaam van die [slachtoffer 3] te schoppen en/of in het (boven)been van die [slachtoffer 3] te bijten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Zij ziet op grond van de stukken in het dossier geen reden om aan de verklaring van aangeefster over het onder 1 ten laste gelegde feit te twijfelen. Ten aanzien van feit 2 geldt dat de verdachte door het gooien van de fles willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever heeft aanvaard. Het gooien van een glazen fles is gevaarlijk en kan schade opleveren, nu het glas kapot kan gaan en de scherven voor letsel kunnen zorgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde schoppen en slaan van aangeefster omdat wettig bewijs daarvoor ontbreekt. Ten aanzien van feit 2 dient de verdachte vrijgesproken te worden. Uit het dossier volgt niet dat er opzettelijk en met kracht in de richting van de aangever is gegooid met de fles, als gevolg waarvan er mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou optreden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 en vrijspraak feit 2
Feit 1
Onder 1 is aan de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij aangeefster (terwijl zij op de grond lag) heeft geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende duidelijk om te kunnen dienen tot bewijs voor deze handeling. Daarbij komt dat de verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben geschopt. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken. .
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de beschrijving van de gegooide fles - met een voor de helft gevulde inhoud van ongeveer 35 centiliter - en de dikte van het glas van die fles, niet op voorhand duidelijk dat het gooien met een dergelijke fles de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebracht.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 november 2021 afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 4 augustus 2021 (dossierpagina’s 2-6).
Ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 november 2021 afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 4 augustus 2021 (dossierpagina’s 13-14).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 3 augustus 2021 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het lichaam te duwen, haar met haar hoofd en lichaam tegen de muur te duwen en haar bij haar keel vast te pakken;
Feit 3
hij op 4 augustus 2021 te Den Helder, een ambtenaar, [slachtoffer 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht in het bovenbeen van die [slachtoffer 3] te bijten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
  • Feit 1:
  • Feit 3:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De verdachte voldoet aan de eisen voor de oplegging van een ISD-maatregel. Hij heeft in het verleden voldoende kansen en mogelijkheden gehad, maar heeft zich ook gedurende eerdere proeftijden niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Dit maakt dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel resteert als strafmodaliteit.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel dient te worden opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in het ten behoeve van de voorgeleiding opgestelde rapport van 5 augustus 2021 is geadviseerd. De verdachte heeft na december 2020 een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft hij zijn eigen woning behouden, regelingen met schuldeisers getroffen, is een eigen bedrijf gestart en heeft op eigen initiatief contact gezocht met hulpverleners. De oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel zorgt ervoor dat de verdachte zijn positieve ontwikkeling kan voortzetten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn (ex-)partner in haar huis mishandeld door haar (tegen de muur) te duwen en haar bij de keel te pakken. Bij de behandeling op de zitting heeft hij hierover zelf verklaard dat er discussie was tussen hen en dat er bij hem iets knapte en zij blij mag zijn dat het niet anders is afgelopen. Door de mishandeling heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar de lichamelijke en geestelijke integriteit. Zij heeft pijn ondervonden en angst ervaren. Bovendien heeft de mishandeling plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Na de aanhouding op verdenking van dit feit, heeft de verdachte een politieagent mishandeld door hem in zijn been te bijten. Dit gebeurde in het politievoertuig waarin hij werd weggevoerd en de agent hem in bedwang hield door het hoofd van de verdachte op zijn been te drukken. Door zich op deze wijze te verzetten tegen zijn aanhouding heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Uit de aangifte en de ingediende vordering benadeelde partij volgt dat de politieagent pijn heeft gehad als gevolg van het bijtincident.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de sanctietoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 oktober 2021 van [naam 1] als reclasseringswerkster verbonden aan Fivoor. In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat de verdachte een intensief plan van aanpak nodig heeft om het risico op recidive en het risico op letselschade te beperken. Tevens dient te worden gewerkt aan zijn probleeminzicht, het nemen van verantwoordelijkheid en zijn middelengebruik. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om de verdachte passend te begeleiden binnen een voorwaardelijk kader, mede nu sprake is van een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden en reeds diverse trajecten met de verdachte (tevergeefs) zijn uitgeprobeerd. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. Dit advies is ter terechtzitting herhaald en toegelicht door getuige [naam 2], eveneens als reclasseringswerker verbonden aan Fivoor.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de verdachte de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, is onderhavig feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de behandeling en de begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat blijkens pagina 7 en 8 van voornoemd voorlichtingsrapport en de mondelinge toelichting ter zitting van de heer Bakker in het verleden meerdere reclasserings- en hulpverleningstrajecten voor de verdachte zijn geïnitieerd, maar niet zijn geslaagd door de houding en het gedrag van de verdachte. Uit het advies van de reclassering blijkt van een patroon waarbij de verdachte op cruciale momenten gemotiveerd zegt te zijn voor begeleiding en hulp, maar een en ander vervolgens niet doorzet. De rechtbank ziet dit patroon bevestigd in het gegeven dat de verdachte zich in december 2020 zou laten behandelen in verslavingskliniek Lumaheerd, maar deze behandeling niet is gestart omdat hij kerst wenste te vieren met zijn (ex-)partner. Ook nadien heeft de verdachte zich nimmer gemeld. Het gegeven dat de verdachte recent – door zijn moeder – is aangemeld voor een behandeltraject bij Balans aan Zee, waarvoor de verdachte verklaart gemotiveerd te zijn, ziet de rechtbank dan ook in het licht van dit door de reclassering geschetste patroon en brengt geen verandering in het oordeel van de rechtbank dat aan de verdachte de ISD-maatregel in onvoorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.790,44 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 790,44) en immateriële schade (€ 2.000,-) die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit schade aan huisraad van de woning van de benadeelde partij, als gevolg van het gooien met een pot verf door de verdachte. De gestelde immateriële schade bestaat uit lichamelijke en geestelijke schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op de gestelde materiële schade, omdat er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de gestelde schade. De vordering, voor zover die ziet op de immateriële (lichamelijke) schade, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- en voor het resterende deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op de gestelde materiële schade, Er is geen causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de gestelde schade en aangeefster heeft zelf ook een aandeel gehad in het incident. De vordering, voor zover die ziet op de immateriële schade, is te ingewikkeld voor het strafproces zodat de benadeelde partij ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden, indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de gestelde schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793). De schade aan huisraad van de benadeelde partij vloeit naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks voort uit de bewezen verklaarde mishandeling, nu sprake is van twee losstaande, na elkaar volgende, incidenten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gestelde materiële schade. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet kunnen worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van het deel van de gestelde immateriële schade dat ziet op geestelijk letsel een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, gelet op de (psychische) voorgeschiedenis van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal daarom niet in dat deel van haar vordering kunnen worden ontvangen.
De rechtbank komt vergoeding van het deel van de gestelde immateriële schade dat ziet op lichamelijk letsel tot een bedrag van € 300,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 385,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
mishandeling van een ambtenaar in functie] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 63, 300 en 304 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beslissing op vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 300,- [driehonderd euro], bestaande uit immateriële (lichamelijke) schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,- [driehonderd euro], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing op vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 385,- [driehonderdvijfentachtig euro], bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 385,- [driehonderdvijfentachtig euro], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2021.
Mr. Van Poecke en mr. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.