6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn (ex-)partner in haar huis mishandeld door haar (tegen de muur) te duwen en haar bij de keel te pakken. Bij de behandeling op de zitting heeft hij hierover zelf verklaard dat er discussie was tussen hen en dat er bij hem iets knapte en zij blij mag zijn dat het niet anders is afgelopen. Door de mishandeling heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar de lichamelijke en geestelijke integriteit. Zij heeft pijn ondervonden en angst ervaren. Bovendien heeft de mishandeling plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Na de aanhouding op verdenking van dit feit, heeft de verdachte een politieagent mishandeld door hem in zijn been te bijten. Dit gebeurde in het politievoertuig waarin hij werd weggevoerd en de agent hem in bedwang hield door het hoofd van de verdachte op zijn been te drukken. Door zich op deze wijze te verzetten tegen zijn aanhouding heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Uit de aangifte en de ingediende vordering benadeelde partij volgt dat de politieagent pijn heeft gehad als gevolg van het bijtincident.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de sanctietoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 oktober 2021 van [naam 1] als reclasseringswerkster verbonden aan Fivoor. In dit rapport wordt, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat de verdachte een intensief plan van aanpak nodig heeft om het risico op recidive en het risico op letselschade te beperken. Tevens dient te worden gewerkt aan zijn probleeminzicht, het nemen van verantwoordelijkheid en zijn middelengebruik. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om de verdachte passend te begeleiden binnen een voorwaardelijk kader, mede nu sprake is van een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden en reeds diverse trajecten met de verdachte (tevergeefs) zijn uitgeprobeerd. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. Dit advies is ter terechtzitting herhaald en toegelicht door getuige [naam 2], eveneens als reclasseringswerker verbonden aan Fivoor.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de verdachte de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, is onderhavig feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om de behandeling en de begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat blijkens pagina 7 en 8 van voornoemd voorlichtingsrapport en de mondelinge toelichting ter zitting van de heer Bakker in het verleden meerdere reclasserings- en hulpverleningstrajecten voor de verdachte zijn geïnitieerd, maar niet zijn geslaagd door de houding en het gedrag van de verdachte. Uit het advies van de reclassering blijkt van een patroon waarbij de verdachte op cruciale momenten gemotiveerd zegt te zijn voor begeleiding en hulp, maar een en ander vervolgens niet doorzet. De rechtbank ziet dit patroon bevestigd in het gegeven dat de verdachte zich in december 2020 zou laten behandelen in verslavingskliniek Lumaheerd, maar deze behandeling niet is gestart omdat hij kerst wenste te vieren met zijn (ex-)partner. Ook nadien heeft de verdachte zich nimmer gemeld. Het gegeven dat de verdachte recent – door zijn moeder – is aangemeld voor een behandeltraject bij Balans aan Zee, waarvoor de verdachte verklaart gemotiveerd te zijn, ziet de rechtbank dan ook in het licht van dit door de reclassering geschetste patroon en brengt geen verandering in het oordeel van de rechtbank dat aan de verdachte de ISD-maatregel in onvoorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.